Language of document :

Beroep ingesteld op 4 oktober 2010 - Portugal / Commissie

(Zaak T-475/10)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, bijgestaan door C. Botelho Moniz en P. Gouveia e Melo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2010) 4891 def. van de Commissie van 20 juli 2010 betreffende de door Portugal toegepaste parafiscale heffing voor de promotie van wijn - zaak C-43/2004 (ex NN 38/2003);

subsidiair, mocht het Gerecht anders oordelen,

nietigverklaring van de zevende en de negende voorwaarde van artikel 3, punt 2, van de beschikking;

en, in beide gevallen,

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

a) onjuiste rechtsopvatting, wegens schending van artikel 107, lid 1, VWEU, met betrekking tot de kwalificatie als staatsmiddelen van het deel van de opbrengsten van de heffing voor de promotie van wijn dat wordt besteed aan de financiering van de steun voor de promotie van en reclame voor wijn, overeenkomstig wetsbesluit nr. 119/97 van 15 mei 1997;

b) onjuiste rechtsopvatting, wegens schending van de artikelen 107, lid 1, VWEU en 296 VWEU en van verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie1, doordat de Commissie de steun voor de promotie van en reclame voor wijn als staatssteun heeft gekwalificeerd zonder te onderzoeken of deze steun de mededinging op de markt kon beperken en als de minimis-steun kon worden aangemerkt;

c) onjuiste beoordeling van de feiten, doordat is geoordeeld dat de heffing voor de promotie van wijn als regeling voor de financiering van de promotie van en reclame voor wijn in andere lidstaten en derde landen, discriminerend werkt ten aanzien van ingevoerde producten en dat aldus artikel 110 VWEU is geschonden; schending van het beginsel van behoorlijk bestuur doordat de Commissie geen maatregelen voor een bijkomend onderzoek heeft genomen na het verzoek om inlichtingen van 24 april 2006, teneinde de twijfel die nog over dit punt bestond, weg te nemen;

d) onjuiste rechtsopvatting, met betrekking tot de toepassing van artikel 108 VWEU en artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad2, alsmede van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, doordat - zelfs gesteld dat de analyse van de Commissie in de beschikking wettig is (quod non) - de in artikel 3, punt 2, van de beschikking gestelde voorwaarde in tegenspraak is met de analyse en de conclusie waartoe de Commissie is gekomen in de motivering van de beschikking;

e) onjuiste rechtsopvatting, doordat de in artikel 3, lid 2, van de beschikking gestelde negende voorwaarde in strijd is met de artikelen 108 VWEU en 296 VWEU, de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999, alsmede met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de rechten van de verdediging.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

2 - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.