Language of document : ECLI:EU:F:2015:81

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

7 juli 2015

Zaak F‑53/14

WR

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Toelage voor een kind ten laste – Artikel 2, lid 4, van bijlage VII bij het Statuut – Persoon die gelijk wordt gesteld met een kind ten laste – Persoon voor wie de ambtenaar een wettelijke onderhoudsplicht heeft welke hem zware lasten oplegt – Voorwaarden voor toekenning – Intrekking van de toelage – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde op grond van artikel 85 van het Statuut”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee WR vraagt om nietigverklaring van drie besluiten van de Europese Commissie van 20 augustus 2013 tot intrekking van de toelage voor een persoon ten laste ten behoeve van het onderhoud van haar moeder voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 28 februari 2013, van het besluit van de Commissie van 25 september 2013 tot intrekking van de dekking die haar moeder krachtens de gemeenschappelijke regeling voor de ziektekostenverzekering genoot en van het besluit van de Commissie van 23 oktober 2013 waarbij de terugbetaling van de onverschuldigd ontvangen bedragen wordt gevorderd.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. WR draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Toelage voor een kind ten laste – Gelijkstelling van een persoon met een kind ten laste – Voorwaarden – Onderhoud dat zware lasten meebrengt – Criteria

(Ambtenarenstatuut, art. 72, en bijlage VII, art. 2, lid 4)

2.      Ambtenaren – Beginselen – Bescherming van het gewettigd vertrouwen – Intrekking van een toelage – Schending – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, art. 85)

3.      Ambtenaren – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde – Voorwaarden – Kennelijke onregelmatigheid van de betaling – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 85)

1.      Bij de berekening van het bedrag van de kosten voor het onderhoud van een persoon die wordt gelijkgesteld met een kind ten laste in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII bij het Statuut, kan niet de daadwerkelijke woonplaats van een persoon worden vastgesteld wanneer deze tegelijkertijd in de bevolkingsregisters van twee lidstaten is ingeschreven.

(cf. punt 37)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Tzvetanova/Commissie, F‑33/09, EU:F:2010:18, punt 43, en Mioni/Commissie, F‑28/10, EU:F:2011:23, punt 35

2.      De betalingen die de administratie zelfs gedurende meerdere jaren aan een ambtenaar doet, kunnen op zich niet worden beschouwd als precieze, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen die het recht doen ontstaan om een beroep te doen op de bescherming van het gewettigd vertrouwen. Was dat wel het geval, dan zou elk besluit waarbij de administratie voor de toekomst, en eventueel met terugwerkende kracht, de betaling weigert van een financieel recht dat de betrokkene gedurende meerdere jaren ten onrechte heeft ontvangen, immers systematisch door de Unierechter nietig worden verklaard op basis van schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de nuttige werking van artikel 85 van het Statuut betreffende de terugvordering van het onverschuldigd betaalde grotendeels verloren gaat.

(cf. punt 64)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Mandt/Parlement, F‑45/07, EU:F:2010:72, punt 125

3.      De in artikel 85 van het Statuut gebezigde uitdrukking „zo voor de hand lag” – die de onregelmatigheid van de betaling kenmerkt – betekent niet dat de ambtenaar die onverschuldigde betalingen ontvangt in het geheel niet hoeft na te denken en niets hoeft te controleren, maar dat terugbetaling verschuldigd is wanneer het gaat om een vergissing die een normaal zorgvuldige ambtenaar, die wordt geacht de regels inzake zijn salaris te kennen, niet ontgaat.

(cf. punt 72)

Referentie:

Hof: arrest Stempels/Commissie, 310/87, EU:C:1989:9, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: arresten Maslias/Parlement, T‑92/94, EU:T:1996:70, punt 60; Jensen/Commissie, T‑156/96, EU:T:1998:174, punt 63; Barth/Commissie, T‑348/00, EU:T:2001:144, punt 29, en Gussetti/Commissie, T‑312/02, EU:T:2004:102, punt 82