Language of document : ECLI:EU:T:2015:91

Zaak T‑204/11

(gedeeltelijke publicatie)

Koninkrijk Spanje

tegen

Europese Commissie

„Bescherming van de consument – Verordening (EU) nr. 15/2011 – Detectiemethoden voor lipofiele toxines bij tweekleppige weekdieren – Vervanging van de bioassay in muizen door vloeistofchromatografie gecombineerd met massaspectrometrie (LC-MS/MS) – Artikel 168 VWEU – Evenredigheid – Gerechtvaardigd vertrouwen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 11 februari 2015

1.      Volksgezondheid – Uitvoeringsmaatregelen – Beoordelingsbevoegdheid van de instellingen van de Unie – Verordening van de Commissie die een ingewikkelde beoordeling vergt – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Kennelijk onjuiste beoordeling of misbruik van bevoegdheid – Noodzaak om bewijzen aan te voeren die afdoende zijn om de plausibiliteit van de in die handeling weergegeven beoordeling te weerleggen

(Verordening nr. 15/2011 van de Commissie)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Verordening van de Commissie die een ingewikkelde beoordeling vergt – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Beoordeling van de rechtmatigheid aan de hand van de gegevens die beschikbaar waren op het tijdstip van de vaststelling van het besluit

(Art. 263 VWEU)

3.      Volksgezondheid – Risicobeoordeling – Beoordeling van de wetenschappelijke testmethoden voor de verschillende stoffen – Toepassing van de beginselen van deskundigheid, doorzichtigheid en onafhankelijkheid

(Verordening nr. 15/2011 van de Commissie)

4.      Volksgezondheid – Uitvoeringsmaatregelen – Detectiemethoden voor lipofiele toxines bij tweekleppige weekdieren – Verordening nr. 15/2011 – Bescherming van de volksgezondheid van groter belang dan negatieve economische gevolgen, ook als deze aanzienlijk zijn

(Verordening nr. 15/2011 van de Commissie)

1.      De instellingen van de Unie beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid bij het uitvoeren van maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid, ook met betrekking tot de omschrijving van de nagestreefde doelstellingen en de keuze van de geschikte actiemiddelen. Deze ruime beoordelingsbevoegdheid impliceert een beperkte toetsing door de rechter van de Unie. Die beoordelingsbevoegdheid heeft immers tot gevolg dat de toetsing ten gronde door de rechter beperkt blijft tot de vraag of er bij de uitoefening van hun bevoegdheden door de instellingen geen sprake is geweest van een kennelijk onjuiste beoordeling, of er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid en of zij de grenzen van hun beoordelings­bevoegdheid niet klaarblijkelijk hebben overschreden.

Teneinde te kunnen vaststellen dat een instelling bij de beoordeling van ingewikkelde feiten een kennelijke fout heeft gemaakt die de nietigverklaring van een handeling rechtvaardigt, moeten de door de verzoeker aangevoerde bewijzen afdoende zijn om de plausibiliteit van de in die handeling weergegeven beoordeling van de feiten te weerleggen. Behoudens dit aannemelijkheids­onderzoek komt het Gerecht niet toe om zijn beoordeling van ingewikkelde feiten in de plaats te stellen van die van degene die deze handeling heeft vastgesteld. De beperking van de toetsing door de Unierechter doet echter niet af aan zijn plicht om de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen en de betrouwbaarheid en samenhang daarvan te controleren, alsook om na te gaan of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen.

(cf. punten 30‑33)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 123)

3.      Op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid dient, zoals in de context van de eerbiediging van het voorzorgsbeginsel, de wetenschappelijke beoordeling van de gehanteerde testmethoden voor de verschillende stoffen plaats te vinden op grond van wetenschappelijke adviezen gebaseerd op de beginselen van deskundigheid, doorzichtigheid en onafhankelijkheid. Deze vereisten vormen namelijk een belangrijke procedurele waarborg om de wetenschappelijke objectiviteit van de maatregelen te garanderen en te vermijden dat arbitraire maatregelen worden genomen.

(cf. punt 131)

4.      Aan de bescherming van de volksgezondheid komt een groter belang toe dan aan economische overwegingen, zodat zij zelfs aanzienlijke negatieve gevolgen voor bepaalde marktdeelnemers kan rechtvaardigen.

(cf. punt 141)