Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 22 maart 2010 - Eva-Maria Painer / Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG, Süddeutsche Zeitung GmbH, SPIEGEL-Verlag Rudolf AUGSTEIN GmbH & Co KG, Verlag M. DuMont Schauberg Expedition der Kölnischen Zeitung GmbH & Co KG

(Zaak C-145/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eva-Maria Painer

Verwerende partijen: Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG, Süddeutsche Zeitung GmbH, SPIEGEL-Verlag Rudolf AUGSTEIN GmbH & Co KG, Verlag M. DuMont Schauberg Expedition der Kölnischen Zeitung GmbH & Co KG

Prejudiciële vragen

Moet artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken1 aldus worden uitgelegd, dat aan zijn toepassing en dus aan een gelijktijdige behandeling niet in de weg staat dat tegen verschillende verweerders wegens inhoudelijk identieke inbreuken op het auteursrecht ingestelde vorderingen gebaseerd zijn op verschillende nationale rechtsgrondslagen, waarvan de wezenlijke bestanddelen echter in grote lijnen identiek zijn - zoals in alle Europese staten het geval is voor de verbodsactie die onafhankelijk van de schuld van de inbreukmaker kan worden ingesteld, de vordering tot betaling van een passende vergoeding wegens inbreuk op het auteursrecht, en de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig gebruik?

a)    Moet artikel 5, lid 3, sub d, met inachtneming van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij2 aldus worden uitgelegd, dat aan de toepassing ervan niet in de weg staat dat het persbericht waarin een beschermd werk of ander materiaal wordt geciteerd, geen auteursrechtelijk beschermde tekst is?

b)    Moet artikel 5, lid 3, sub d, met inachtneming van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd, dat aan de toepassing ervan niet in de weg staat dat bij het geciteerde beschermde werk of andere materiaal de naam van de auteur of van de uitvoerend kunstenaar niet vermeld staat?

a)    Moet artikel 5, lid 3, sub e, met inachtneming van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling slechts in het belang van de in het kader van de openbare veiligheid uit te oefenen strafrechtspleging kan worden toegepast in geval van een concrete, actuele en uitdrukkelijke oproep van de met politietaken belaste autoriteiten om een afbeelding te publiceren, dat wil zeggen dat de publicatie van de afbeelding officieel door opsporingsdoeleinden moet zijn ingegeven en dat er anders sprake is van een rechtsinbreuk?

b)    Indien vraag 3a ontkennend wordt beantwoord: kunnen media ook een beroep doen op artikel 5, lid 3, sub e, van richtlijn 2001/29 wanneer zij zonder een desbetreffend opsporingsverzoek van de autoriteiten zelf uitmaken of een afbeelding wordt gepubliceerd "ten behoeve van de openbare veiligheid"?

c)    Indien vraag 3b bevestigend wordt beantwoord: volstaat het dan dat media achteraf verklaren dat de publicatie van een afbeelding opsporingsdoeleinden heeft gediend, of dient in elk geval een concrete oproep aan de lezer te zijn gedaan om mee te helpen bij het oplossen van een strafbaar feit dat rechtstreeks met de publicatie van de afbeelding in verband moet staan?

Moeten artikel 1, lid 1, juncto artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 en artikel 12 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (herzien te Parijs op 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979, met name gelet op artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 20 maart 1952 en op artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie3, aldus worden uitgelegd, dat fotografische werken en/of foto's, in het bijzonder portretfoto's, een "zwakkere" of in het geheel geen auteursrechtelijke bescherming tegen bewerkingen genieten omdat zij als "realistische opname" te weinig vormgevingsmogelijkheden bieden?

____________

1 - PB 2001, L 12, blz. 1.

2 - PB L 167, blz. 10.

3 - PB 2000, C 364, blz. 1.