Language of document : ECLI:EU:T:2002:21

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer - uitgebreid)

30 januari 2002 (1)

„Steunmaatregelen van staten - Beschikking waarbij steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Beroep tot nietigverklaring - Begunstigde onderneming - Procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-212/00,

Nuove Industrie Molisane Srl, gevestigd te Sesto Campano (Italië), vertegenwoordigd door I. Van Bael en F. Di Gianni, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Di Bucci als gemachtigde, bijgestaan door A. Abate en G. B. Conte, advocaten,

verweerster,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking SG(2000)D/103923 van de Commissie van 30 mei 2000 betreffende de goedkeuring van een steunmaatregel van de staat van 29 176,69 miljoen ITL ten gunste van de vennootschap Nuove Industrie Molisane, voor de uitvoering van een investering te Sesto Campano (Molise, Italië),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Vilaras, J. Pirrung, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 25 september 2001,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1.
    De multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (PB 1998, C 107, blz. 7; hierna: „multisectorale kaderregeling”) bepaalt de regels voor de beoordeling van de in bedoeld kader verleende steunmaatregelen die binnen de werkingssfeer van de betrokken regeling vallen.

2.
    Punt 3.10 van de multisectorale kaderregeling beschrijft de berekeningsformule op basis waarvan de Commissie de maximale toelaatbare steunintensiteit van een aangemelde steunmaatregel vaststelt.

3.
    Deze formule berust in de eerste plaats op de vaststelling van de maximale toelaatbare intensiteit van de steun voor grote ondernemingen in het betrokken gebied, „regionaal steunplafond” genaamd (factor R), waarop vervolgens drie coëfficiënten worden toegepast, respectievelijk de factor mededinging in de betrokken sector (factor T), de verhouding kapitaal/arbeid (factor I), en de factor regionale gevolgen van de betrokken steunmaatregel (factor M). De maximale toelaatbare steunintensiteit volgt aldus uit de formule: R x T x I x M.

4.
    Op de factor „mededinging” wordt volgens punt 3.10 van de sectorale kaderregeling een correctiecoëfficiënt van 0,25, 0,5, 0,75 of 1 toegepast, op basis van de volgende criteria:

„i)    Project dat leidt tot capaciteitsuitbreiding in een sector met ernstige structurele overcapaciteit en/of absolute afnemende vraag                         0,25

ii)    Project dat leidt tot een capaciteitsuitbreiding in een sector met structurele overcapaciteit en/of een krimpende markt en dat waarschijnlijk een hoog marktaandeel zal versterken                                         0,50

iii)    Project dat leidt tot capaciteitsuitbreiding in een sector met structurele overcapaciteit en/of een krimpende markt                             0,75

iv)    Waarschijnlijk geen negatieve gevolgen in de zin van i)-iii)            1,00”

Feiten

5.
    Bij brief van 20 december 1999, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 21 december daaraanvolgend, hebben de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] EG (PB L 83, blz. 1), bij de Commissie hun voornemen aangemeld om verzoekster steun te verlenen binnen het raam van de multisectorale kaderregeling. Het aangemelde steunvoornemen voorzag in de toekenning aan verzoekster van een steunbedrag van 46 312,2 miljoen Italiaanse lire (ITL) voor de bouw van een nieuwe productie-installatie van „clinker” met een totale kostprijs van 127 532 miljoen ITL.

6.
    Bij brief van 21 januari 2000 deelde de Commissie de Italiaanse autoriteiten mee dat zij het nodig achtte de formele onderzoeksprocedure in de zin van artikel 6 van verordening nr. 659/1999 in te leiden. Zij gaf te kennen dat met betrekking tot de mededinging coëfficiënt 0,25 moest worden toegepast, dat niet voldoende was aangetoond hoeveel arbeidsplaatsen zouden worden gecreëerd, en dat bijgevolg de voorgenomen steunmaatregel volgens haar de toegestane maximale steunintensiteit overschreed. Zij verzocht dan ook om aanvullende inlichtingen.

7.
    In een memorie aan de Commissie van begin februari 2000 verstrekten de Italiaanse autoriteiten de gevraagde aanvullende inlichtingen.

8.
    Na een vergadering met de Commissie op 23 februari 2000 deelden de Italiaanse autoriteiten bij brief van 6 maart daaraanvolgend de Commissie mee dat „zij instemden met coëfficiënt 0,75 voor de mededinging, om de inleiding van de formele onderzoeksprocedure te voorkomen”.

9.
    Bij brief van 9 maart 2000 deelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie de nieuwe berekeningswijze van de toegestane maximale steunintensiteit mee, rekening houdend met coëfficiënt 0,75 voor de mededinging, en stelden zij het bedrag van de voorgenomen steunmaatregel dienovereenkomstig vast op 29 176,69 miljoen ITL.

10.
    Op 30 mei 2000 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening nr. 659/1999 een beschikking vast waarin zij geen bezwaren maakte tegen de voorgenomen steunmaatregel (hierna: „beschikking”).

11.
    De Commissie merkt hierin op, dat de Italiaanse regering haar aanmelding bij brieven van 6 en 9 maart 2000 heeft aangevuld, en dat de voorgenomen steun ten gunste van verzoekster 29 176,69 miljoen ITL bedraagt voor een totale investering van 127 532 miljoen ITL, dit is 15,56 % in nettosubsidie-equivalent (NSE).

12.
    Op basis van de toetsing van de aangemelde steunmaatregel aan de criteria van de multisectorale kaderregeling, zet de Commissie uiteen waarom de in casu toepasselijke factoren moeten worden vastgesteld op:

-    25 % wat de maximale toelaatbare steunintensiteit in de regio Molise betreft;

-    0,75 voor factor T rekening houdend met de mededinging op de betrokken markt;

-    0,7 voor factor I (verhouding kapitaal/arbeid);

-    1,2 voor factor M wat de regionale gevolgen van de voorgenomen steunmaatregel betreft,

dit is een totaal van 15,75 % in NSE (25 % x 0,75 x 0,7 x 1,2).

13.
    Op grond van de vaststelling dat het steunbedrag dat de Italiaanse Republiek voornemens is aan verzoekster te verlenen, overeenstemt met de maximale toelaatbare steunintensiteit, verklaart de Commissie de aangemelde steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 87, lid 3, sub c, EG.

Procesverloop en conclusies van partijen

14.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 augustus 2000 heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

15.
    Bij afzonderlijke akte neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 november 2000 heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, in verband waarmee verzoekster op 2 februari 2001 haar opmerkingen heeft ingediend.

16.
    Krachtens artikel 114, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht werd de mondelinge behandeling geopend op het verzoek van de Commissie om uitspraak te doen over de niet-ontvankelijkheid.

17.
    Partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 25 september 2001.

18.
    In haar verzoekschrift concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren, uitsluitend voorzover de Commissie daarin voor de factor „mededinging” correctiecoëfficiënt 0,75 in plaats van coëfficiënt 1 heeft gekozen en de steunmaatregel dan ook slechts voor een bedrag van „29 179,69” miljoen ITL verenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard;

-    de feitelijke en rechtsgronden voor het deel van de beschikking waarop het beroep betrekking heeft, nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten;

-    iedere andere maatregel te treffen naar recht en billijkheid.

19.
    In het kader van haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

20.
    In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

-    de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

-    subsidiair, de exceptie van niet-ontvankelijkheid te voegen met de zaak ten gronde;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten van het procesincident.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

21.
    Volgens de Commissie is het onderhavige beroep niet-ontvankelijk.

22.
    In de eerste plaats heeft verzoekster geen procesbelang. Het beroep strekt er in werkelijkheid immers toe het Gerecht een maatregel te laten toetsen die uitsluitend het werk is van de betrokken lidstaat, in casu de aanmelding door de Italiaanse autoriteiten van een steunmaatregel ten bedrage van 29 176,69 miljoen ITL.

23.
    Bovendien brengt de eventuele nietigverklaring van de beschikking voor de Italiaanse autoriteiten en zeker voor de Commissie niet de verplichting mee, het bedrag van de toegestane steun te verhogen. De Commissie merkt dienaangaande op, dat zij in het kader van de formele onderzoeksprocedure weliswaar bevoegd is om een lidstaat te dwingen een voorgenomen steunbedrag te verlagen, maar niet bevoegd is om deze staat te verplichten de aangemelde steun te verhogen, zeker niet in de fase van het vooronderzoek. De aanmelding van een steunmaatregel zou aldus een bindend voorstel van de betrokken lidstaat vormen, waarover de Commissie enkel een beschikking om geen bezwaar te maken kan vaststellen; anders moet zij de formele onderzoeksprocedure inleiden.

24.
    In casu is de keuze van coëfficiënt 0,75 voor de mededinging, rechtstreeks door de Italiaanse autoriteiten gemaakt. Door deze coëfficiënt vast te stellen en dienovereenkomstig het bedrag van de voorgenomen steunmaatregel te verminderen, hebben de Italiaanse autoriteiten het aanvankelijk aangemelde steunvoornemen dus gewijzigd en vervangen. De beschikking is aldus gebonden aan het besluit van de Italiaanse autoriteiten om hun aanmelding in die zin te wijzigen. Volgens de Commissie wordt zij uiteindelijk door verzoekster ten onrechte verantwoordelijk gesteld voor de keuze van een gegeven feitelijk en rechtens (coëfficiënt 0,75), die uitsluitend aan de betrokken lidstaat is toe te rekenen.

25.
    Dat de Italiaanse autoriteiten bij de wijziging van het aangemelde voornemen de aanwijzingen van de diensten van de Commissie hebben gevolgd, is niet relevant, aangezien deze wijziging het gevolg is van een vrije keuze van de betrokken lidstaat. Deze had het aanvankelijke voornemen ongewijzigd kunnen laten en zijn belangen met steun van verzoekster kunnen verdedigen in het kader van de formele onderzoeksprocedure. In geval van een gedeeltelijk negatieve beschikking hadden bovendien zowel de Italiaanse Republiek als de ontvanger van de betrokken steun kunnen doen blijken van een belang bij een beroep tot nietigverklaring.

26.
    In de tweede plaats meent de Commissie dat verzoekster als ontvanger van de steun geen procesbevoegdheid heeft aangezien het om een positieve beschikking gaat die haar niet rechtstreeks benadeelt. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 17 september 1992, NBV en NVB/Commissie (T-138/89, Jurispr. blz. II-2181), merkt de Commissie op dat verzoeksters beroep niet tegen het dispositief van de beschikking is gericht. Bovendien zijn de beoordelingen in de beschikking met betrekking tot de vaststelling van correctiecoëfficiënt 0,75 hoe dan ook niet noodzakelijk tot staving van het dispositief, aangezien de Commissie in geen geval steunmaatregelen had kunnen toestaan voor een hoger bedrag dan door de Italiaanse autoriteiten was aangemeld.

27.
    Ten slotte is de nationale rechter volgens de Commissie in casu als enige bevoegd, want alleen hij kan naar nationaal recht de wettigheid toetsen van de maatregel waarmee de nationale autoriteiten de toekenning van de steun hebben aangemeld (zie, naar analogie, arrest Hof van 16 maart 1978, UNICME e.a./Commissie, 123/77, Jurispr. blz. 845).

28.
    Verzoekster antwoordt in de eerste plaats, dat zij belang heeft bij een beroep tegen de beschikking, aangezien het gaat om een onwettige beschikking die gebaseerd is op een onjuiste beoordeling van de berekeningsformule voor de vaststelling van de maximale toelaatbare steunintensiteit.

29.
    Dat in casu bij beschikking een steunmaatregel is goedgekeurd, is niet ter zake dienend. Enerzijds is de wijziging van de aanmelding door de Italiaanse autoriteiten geen rechtvaardiging om de beschikking aan elke wettigheidstoetsing te onttrekken (zie arrest Gerecht van 25 maart 1999, Gencor/Commissie, T-102/96, Jurispr. blz. II-753, punt 45). Uit de rechtspraak blijkt meer in het bijzonder dat het aan het Gerecht staat, na te gaan of de Commissie zich houdt aan de richtsnoeren die zij zichzelf in een mededeling heeft opgelegd (arrest Gerecht van 12 december 1996, AIUFASS en AKT/Commissie, T-380/94, Jurispr. blz. II-2169, punt 57). Anderzijds heeft verweerster in geval van nietigverklaring de mogelijkheid om, nadat de Commissie een beschikking conform het arrest van het Gerecht heeft vastgesteld, bij de Italiaanse autoriteiten verhoging van de steun te verkrijgen tot het niveau van het aanvankelijk voorgestelde bedrag. Bij de herziening van de met de bevoegde autoriteiten gesloten steunovereenkomst, na de vaststelling van de beschikking, is aldus een clausule opgenomen waarin uitdrukkelijk is bepaald, dat de vermindering van het aanvankelijk voorgenomen steunbedrag slechts tijdelijk is, in afwachting van de uitspraak in de onderhavige zaak.

30.
    Het argument dat de Italiaanse autoriteiten zelf tot wijziging van het steunbedrag hebben besloten om de inleiding van de formele onderzoeksprocedure te voorkomen, is irrelevant. Rekening houdend met het objectieve karakter van de beoordeling inzake de toepasselijke correctiecoëfficiënt, zou een diepgaand onderzoek nutteloos zijn geweest, zodat er geen reden bestond om de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

31.
    In de tweede plaats stelt verzoekster dat zij procesbevoegdheid heeft en betwist zij het argument dat de beschikking haar niet rechtstreeks raakt. De beschikking berokkent haar aanzienlijke schade voorzover de steunmaatregel slechts voor een lager bedrag dan het aanvankelijk voorgenomen steunbedrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is verklaard. De situatie verschilt dus volkomen van die van het arrest NBV en NVB/Commissie, reeds aangehaald, waarin de bestreden overweging niet het noodzakelijke element was waarop het dispositief was gebaseerd.

32.
    Ten slotte stelt verzoekster dat een beroep bij de nationale rechter volkomen ongeschikt is, aangezien de nationale rechter volgens vaste rechtspraak gebonden is door de beschikking van de Commissie, zodat de begunstigde van de steunmaatregel onmogelijk onwettigheid van de beschikking kan aanvoeren (arrest Hof van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833).

Beoordeling door het Gerecht

33.
    Er zij aan herinnerd, dat een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk is wanneer de verzoeker doet blijken van een belang bij de nietigverklaring van de bestreden handeling (zie met name arresten NBV en NVB/Commissie, reeds aangehaald, punt 33, en Gencor/Commissie, reeds aangehaald, punt 40).

34.
    In casu zij opgemerkt dat verzoekster niet opkomt tegen het dispositief van de beschikking waarbij de Commissie op grond van het door de Italiaanse autoriteiten aangemelde voornemen om verzoekster individuele steun te verlenen, na een eerste onderzoek en overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening nr. 659/1999, deze steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard uit het oogpunt van artikel 87, lid 3, sub c, EG. Verzoekster vordert daarentegen de nietigverklaring van de beschikking slechts voorzover de Commissie voor de factor „mededinging” correctiecoëfficiënt 0,75 in plaats van coëfficiënt 1 heeft gebruikt, en de steunmaatregel dus slechts verenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard voor een bedrag van 29 176,69 miljoen ITL.

35.
    Vastgesteld dient dan ook te worden of verzoekster, begunstigde van de overeenkomstig artikel 2, lid 1, van verordening nr. 659/1999 tijdig door de betrokken lidstaat aangemelde individuele steun, kan opkomen tegen de motivering van de beschikking waarin de Commissie na het eerste onderzoek verklaart geen bezwaren te maken tegen de voorgenomen steun, zonder dat verzoekster het dispositief ervan ter discussie stelt.

36.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak slechts beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld tegen handelingen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (arrest Hof van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, punt 62; arrest Gerecht van 22 maart 2000, Coca-Cola/Commissie, T-125/97 en T-127/97, Jurispr. blz. II-1733, punt 77).

37.
    Om uit te maken of een handeling of een besluit dergelijke gevolgen teweegbrengt, moet te rade worden gegaan met de wezenlijke inhoud ervan (arrest Frankrijk e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 63, en arrest Coca-Cola/Commissie, reeds aangehaald, punt 78).

38.
    Hieruit volgt met name, dat de enkele omstandigheid dat de beschikking de aangemelde steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart en verzoekster in beginsel dus niet bezwaart, het Gerecht niet ontslaat van de verplichting te onderzoeken of de overweging van de Commissie dat het om een relatief krimpende markt gaat, wat meebrengt dat voor de factor „mededinging” coëfficiënt 0,75 geldt, bindende rechtsgevolgen teweegbrengt die verzoeksters belangen nadelig beïnvloeden (zie naar analogie arrest Coca-Cola/Commissie, reeds aangehaald, punt 79).

39.
    Daartoe dient in de eerste plaats te worden vermeld, dat bij de beoordeling of een in het kader van de multisectorale kaderregeling vastgestelde steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, de toepasselijke correctiecoëfficiënt voor de mededinging wordt bepaald op basis van een structurele en conjuncturele analyse van de markt, die de Commissie bij de vaststelling van haar beschikking moet verrichten aan de hand van de in de multisectorale kaderregeling opgesomde objectieve criteria (zie hierboven, punt 4).

40.
    Aangezien verder de maximale toelaatbare steunintensiteit wordt bepaald op basis van een berekeningsformule die met name een correctiecoëfficiënt voor de mededinging bevat, kan de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de toepasselijke specifieke coëfficiënt bindende rechtsgevolgen teweegbrengen voorzover het steunbedrag dat met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden verklaard, hierdoor wordt beïnvloed.

41.
    Dat de gevolgen van deze beoordeling de belangen van de begunstigde onderneming nadelig beïnvloeden, kan evenwel niet worden aangenomen wanneer de maximale toelaatbare steunintensiteit na een eerste onderzoek door de Commissie, gelijk of hoger blijkt te zijn dan het door de betrokken lidstaat aangemelde steunbedrag. In dat geval wordt de voorgenomen steun van de lidstaat aan de begunstigde onderneming immers noodzakelijkerwijs verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, voorzover die steun voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van de multisectorale kaderregeling.

42.
    Vastgesteld zij dat de Commissie in de beschikking bij haar beoordeling inzake de met name voor de mededinging toepasselijke correctiecoëfficiënten uiteindelijk een maximale toelaatbare steunintensiteit (15,75 % in NSE) heeft vastgesteld die boven de aangemelde steunintensiteit (15,56 % in NSE) ligt. Aangezien de Commissie de aangemelde steun bijgevolg verenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard, worden verzoeksters belangen niet nadelig beïnvloed door de beoordeling op zich dat de toepasselijke correctiecoëfficiënt voor de mededinging 0,75 bedraagt.

43.
    Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten in de fase van het vooronderzoek de aanvankelijke aanmelding hebben gewijzigd en verzoekster een steunbedrag van 29 176,69 miljoen ITL in plaats van 46 312,2 miljoen ITL hebben toegekend, om de twijfels van de Commissie over de verenigbaarheid van de aangemelde steun met de gemeenschappelijke markt weg te nemen.

44.
    Voorzover de Italiaanse autoriteiten met de gewijzigde aanmelding immers wilden tegemoetkomen aan de twijfels van de Commissie die de inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 4 van verordening nr. 659/1999 konden rechtvaardigen (zie arrest Hof van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punten 14 en 17), kan worden volstaan met erop te wijzen dat verzoekster in casu niet de nietigverklaring van de beschikking vraagt om naleving te verkrijgen van de procedurele waarborgen waarin artikel 6 van verordening nr. 659/1999 in geval van inleiding van deze formele procedure voorziet ten gunste van de betrokken partijen. In haar opmerkingen over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid stelt verzoekster integendeel dat er geen enkele reden bestond om deze procedure in te leiden ten aanzien van het door de Italiaanse regering aanvankelijk aangemelde steunvoornemen.

45.
    Nu verzoekster niet aanvoert dat de niet-inleiding van de formele onderzoeksprocedure haar heeft bezwaard, kan bijgevolg niet worden aangenomen dat zij belang heeft bij het beroep tegen de beschikking, waar zij stelt dat zij als begunstigde onderneming belanghebbende partij was (arrest Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16), en als zodanig in geval van inleiding van de procedure haar opmerkingen bij de Commissie kon indienen, met name aangaande de stand van de mededinging op de markt.

46.
    Ten slotte zou de nietigverklaring van de betwiste vaststelling met betrekking tot de toepasselijke correctiecoëfficiënt betreffende de stand van de mededinging, anders dan verzoekster beweert, op zich niet tot gevolg hebben dat een hoger steunbedrag wordt verleend dan het in de beschikking bedoelde steunbedrag. Om een hoger steunbedrag te verkrijgen is immers vereist dat de Italiaanse autoriteiten hebben besloten een nieuwe steunmaatregel te overwegen en een nieuw steunvoornemen aan te melden bij de Commissie, en voorts dat de Commissie dit nieuwe steunvoornemen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart. Nietigverklaring van de beschikking biedt dus geen waarborgen dat de Italiaanse autoriteiten verzoekster bijkomende steun zullen verlenen.

47.
    Bovendien doet de beschikking, ongeacht de uitspraak in de onderhavige zaak, niet af aan de mogelijkheid voor de Italiaanse autoriteiten om aanmelding te doen van een nieuw steunvoornemen ten gunste van verzoekster of van een voornemen om reeds toegekende steun te wijzigen. Zoals uit de rechtspraak blijkt, kan de verzoekende onderneming ingeval de Commissie een volledig of gedeeltelijk negatieve beschikking ten aanzien van dit voornemen vaststelt, als begunstigde van de voorgenomen individuele steun dan een beroep tot nietigverklaring instellen (zie arrest Hof van 17 september 1980, Philip Morris Holland/Commissie, 730/79, Jurispr. blz. 2671, punt 5, arrest Intermills/Commissie, reeds aangehaald, punt 5, en arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punt 24).

48.
    Aangaande het argument dat er geen werkelijke beroepsmogelijkheid bestaat voor de nationale rechter, kan worden volstaan met op te merken, dat een dergelijke omstandigheid, zo zij al vaststaat, geen rechtvaardiging kan opleveren voor een wijziging, via een uitlegging door de rechter, van het in het Verdrag neergelegde stelsel van beroepswegen en procedures (beschikking Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 26, en arrest Gerecht van 22 februari 2000, ACAV e.a./Raad, T-138/98, Jurispr. blz. II-341, punt 68). Zo de Italiaanse Republiek haar contractuele verplichtingen ten aanzien van verzoekster niet zou zijn nagekomen, met name wat het bedrag van de aangemelde steun betreft, verhindert de uitspraak in de onderhavige zaak bovendien niet, dat de nationale rechter wordt verzocht de wettigheid van de handelwijze van de nationale administratieve autoriteiten te toetsen aan het nationale recht.

49.
    Uit een en ander volgt, dat het beroep wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Kosten

50.
    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2)    Verwijst verzoekster in de kosten.

Vesterdorf

Vilaras
Pirrung

            Meij                            Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 januari 2002.

De griffier

De president

H. Jung

B. Vesterdorf


1: Procestaal: Italiaans.