Language of document : ECLI:EU:T:2001:285

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

11 december 2001 (1)

„Visserij - Maatregelen voor instandhouding en beheer van visbestanden, van toepassing op vaartuigen die vlag van Noorwegen voeren - Intrekking van vergunning en speciaal visdocument - Rechten van verdediging - Evenredigheidsbeginsel”

In zaak T-46/00,

Kvitsjøen AS, gevestigd te Fosnavag (Noorwegen), vertegenwoordigd door K. Storalm, J. Hoekstra en G. Vanquathem, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn als gemachtigde, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 22 december 1999 waarbij de vergunning en het speciale visdocument van het Noorse vissersvaartuig „Kvitsjøen” voor de communautaire wateren zijn ingetrokken en waarbij is verklaard dat voor dit vissersvaartuig tot en met 30 juni 2000 geen vergunning en geen speciaal visdocument zullen worden afgegeven,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 8 mei 2001,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

1.
    Artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 50/1999 van de Raad van 18 december 1998 tot vaststelling, voor 1999, van bepaalde maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, van toepassing op vaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren (PB 1999, L 13, blz. 59) luidt:

„Vaartuigen die vissen in het kader van de in artikel 1 vastgestelde quotaregeling dienen zich te houden aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en aan alle overige voorschriften inzake de uitoefening van de visserij in de in dat artikel bedoelde zones.”

2.
    Artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 50/1999 bepaalt:

„Als niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden wordt voldaan, worden de vergunning en het speciale visdocument ingetrokken.

Voor vaartuigen waarvoor de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet zijn nagekomen, wordt gedurende hoogstens twaalf maanden geen vergunning en geen speciaal visdocument afgegeven.”

3.
    In bijlage I, voetnoot 14, bij verordening nr. 50/1999 wordt gepreciseerd dat „geen gerichte visserij op tong” is toegestaan.

4.
    Artikel 4, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 132, blz. 1) bepaalt:

„Het is verboden voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of waardoor de feitelijke afmetingen daarvan kleiner kunnen worden.”

5.
    Verordening (EG) nr. 1447/1999 van de Raad van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 167, blz. 5) noemt in de bijlage, punt D, als gedraging met name, „het gebruiken of aan boord houden van verboden vistuig of van voorzieningen aan netten waardoor de selectiviteit daarvan wordt verkleind”.

6.
    Artikel 10 van verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (PB L 171, blz. 7) bepaalt:

„1. De lidstaten geven de Commissie onverwijld kennis van elke overtreding die wordt vastgesteld met betrekking tot een vaartuig dat de vlag van een derde land voert.

2. Naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde kennisgeving kan de Commissie de voor dit vaartuig [...] afgegeven visvergunning en speciale visdocumenten schorsen of intrekken, of besluiten aan dit vaartuig geen visvergunning en speciaal visdocument meer te verlenen. Het besluit van de Commissie wordt ter kennis gebracht van de betrokken derde vlaggestaat.

3. De Commissie stelt de controle-instanties van de betrokken lidstaten onverwijld in kennis van de maatregelen die zij op grond van lid 2 heeft genomen.”

7.
    Artikel 5 van verordening (EG) nr. 2943/95 van de Commissie van 20 december 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1627/94 (PB L 308, blz. 15) luidt:

„De lidstaten geven de Commissie kennis van elke overtreding [...] die wordt vastgesteld en vermelden daarbij ten minste de naam, de op het vaartuig aangebrachte merktekens, de internationale radioroepnaam, het derde land waarvan het vaartuig de vlag voert, de naam en het adres van de kapitein en van de reder, een uitvoerige beschrijving van de geconstateerde feiten, de strafrechtelijke of administratieve sancties of sancties van andere aard die zijn genomen, alsmede elke definitieve uitspraak van een rechtbank over deze overtreding.”

8.
    Artikel 6 van deze verordening bepaalt:

„1. De Commissie onderzoekt elke kennisgeving van een door een vaartuig dat de vlag van een derde land voert begane overtreding die wordt geconstateerd en beoordeelt de ernst van de overtreding aan de hand van de door de bevoegde instanties van de lidstaten genomen strafrechtelijke en administratieve sancties en met name van het economische voordeel dat de reder met de overtreding had kunnen behalen en de gevolgen van de geconstateerde feiten voor de visbestanden.

De Commissie kan ten aanzien van het betrokken vaartuig, onverminderd de bepalingen van de visserijovereenkomst met het derde land waarvan het vaartuig de vlag voert, en na de reder de gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen over de overtreding waarvan zijn vaartuig wordt beschuldigd, mede te delen, en rekening houdende met de ernst van de overtreding, besluiten:

-    het speciale visdocument al dan niet te schorsen,

-    het speciale visdocument al dan niet in te trekken,

-    het betrokken vaartuig al dan niet te schrappen van de lijst van de vaartuigen die een speciaal visdocument voor het volgende kalenderjaar kunnen krijgen.

2. De Commissie mag haar besluit niet nemen vóór de vijftiende dag volgende op de ontvangst door de reder van de mededeling van de Commissie betreffende de overtreding waarvan zijn vaartuig wordt beschuldigd.”

Feiten

9.
    Verzoekster, Kvitsjøen AS, is een Noorse vennootschap met als vennootschappelijk doel rederij, met het oog op de zeevisserij met winstoogmerk en alle daden van handel en nijverheid daarmede verband houdende.

10.
    Bij besluit van 2 februari 1999 heeft de Commissie op grond van artikel 3 van verordening nr. 50/1999 een vergunning en een speciaal visdocument voor het Noorse vissersvaartuig M-600-HOE Kvitsjøen afgegeven, waarmee dit schip voor 1999 werd toegestaan te vissen op kabeljauw, schelvis, schol en wijting in de ICES-zone IV en op koolvis in de ICES-zones IIIa en IV.

11.
    Bij een controle op zee die op 7 oktober 1999 door de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de „Algemene Inspectiedienst”) is uitgevoerd, is de aanwezigheid van binnenkuilen vastgesteld waardoor de mazen van de visnetten met legale maaswijdte van 100 mm kunnen worden versperd. Bij de binnenkuil aan bakboordzijde is een gemiddelde maaswijdte van 47 mm vastgesteld en bij de binnenkuil aan stuurboordzijde een gemiddelde maaswijdte van 45 mm. Na deze vaststelling is het vaartuig naar de haven van Harlingen (Nederland) geleid, waar de vangst in beslag is genomen. Deze vangst (8 210 kg) bestond hoofdzakelijk uit tong (3 640 kg) en schol (4 288 kg).

12.
    Bij brief van 13 oktober 1999 heeft de Algemene Inspectiedienst de Commissie op de hoogte gesteld van deze gebeurtenis en haar meegedeeld dat tegen het vaartuig Kvitsjøen proces-verbaal is opgemaakt wegens overtreding van de communautaire voorschriften inzake de uitoefening van de visserij.

13.
    Bij diezelfde brief heeft de Algemene Inspectiedienst de Commissie bovendien meegedeeld dat op 1 oktober 1999 ook proces-verbaal tegen de Kvitsjøen is opgemaakt wegens verdenking van gerichte visserij op tong. Bij de uitlossing in de haven van Harlingen was namelijk gebleken dat de vangst (9 273 kg) behalve uit schol (3 902 kg) en andere vissoorten (766 kg), voornamelijk uit tong (4 605 kg) bestond.

14.
    Bij brief van 14 oktober 1999 heeft de Commissie verzoekster eraan herinnerd dat zij zich ingevolge de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 50/1999 moest houden aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en aan alle voorschriften inzake de uitoefening van de visserij in de communautaire wateren, en de vangst van tong beperkt moest houden tot bijvangsten bij het uitoefenen van visserijactiviteiten die in bijlage I van de verordening niet specifiek worden genoemd. Voorts heeft de Commissie beklemtoond dat het op grond van artikel 4 van verordening nr. 894/97 verboden is, voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of waardoor de feitelijke afmetingen daarvan kleiner kunnen worden.

15.
    Voorts heeft de Commissie verzoekster in die brief gewezen op de informatie die zij van de Algemene Inspectiedienst had ontvangen over de aanwezigheid van binnenkuilen die de legale maaswijdte van 100 mm versperren en over de relatief grote vangst van tong.

16.
    Ten slotte heeft de Commissie in haar brief meegedeeld dat zij overeenkomstig artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 50/1999 de procedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 zou inleiden om, rekening houdend met de ernst van de overtreding, met het economische voordeel dat de reder daarmee had kunnen behalen en met de negatieve gevolgen van de geconstateerde feiten voor de schol- en tongbestanden in de ICES-zone IV, voor de resterende geldigheidsduur de vergunning en het speciale visdocument van de Kvitsjøen in te trekken, en dat zij vóór 30 juni 2000 geen nieuwe vergunning en geen nieuw speciaal visdocument zou afgeven. De Commissie heeft haar brief beëindigd met de opmerking dat verzoekster overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2943/95 de mogelijkheid had om binnen 10 dagen na ontvangst van de brief haar opmerkingen over de begane overtreding in te dienen.

17.
    Bij brief van 15 oktober 1999 heeft de directie Visserij van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de door de Algemene Inspectiedienst vastgestelde overtredingen aan de Commissie bevestigd en haar tevens meegedeeld, dat de Kvitsjøen van een aantal eerdere onregelmatigheden werd verdacht.

18.
    Bij brief van 1 november 1999 heeft verzoekster in antwoord op de brief van de Commissie van 14 oktober 1999, die zij op 22 oktober daaraanvolgend had ontvangen, verklaard het te betreuren met een illegale maaswijdte te hebben gevist en gepreciseerd dat zij, daar zij door de inbeslagneming van de vangst het economisch voordeel reeds had verloren, de intrekking van de vergunning onevenredig achtte ten opzichte van de begane overtreding.

19.
    Bij brieven van 22 december 1999 heeft de Commissie verzoekster [SG(99)D/10761] en, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1627/94, de permanente vertegenwoordiging van Noorwegen te Brussel [SG(99)D/10760] op de hoogte gesteld van haar besluit om de vergunning en het speciale visdocument van de Kvitsjøen met ingang van de vijfde dag volgend op de datum van haar brief in te trekken en om vóór 30 juni 2000 geen nieuwe vergunning en geen nieuw speciaal visdocument af te geven (hierna: „bestreden besluit”). Het besluit werd tevens ter kennis gebracht aan de autoriteiten van de betrokken lidstaten, te weten het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Koninkrijk der Nederlanden.

Procesverloop en conclusies van partijen

20.
    In deze omstandigheden heeft verzoekster bij een op 28 februari 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

21.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten de mondelinge behandeling te openen. Partijen zijn ter terechtzitting van 8 mei 2001 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

22.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behaagt:

-    het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

-    dientengevolge het bestreden besluit nietig te verklaren;

-    kosten rechtens.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behaagt:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

Ten gronde

24.
    Tot staving van haar beroep voert verzoekster in wezen vier middelen aan: schending van de rechten van de verdediging en van „het beginsel van openbaarheid van bestuur”; schending van de procedureregels van artikel 5 van verordening nr. 2943/95; schending van de sanctieprocedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 en van het evenredigheidsbeginsel en, ten slotte, misbruik van bevoegdheid.

Het eerste middel: schending van de rechten van de verdediging en van „het beginsel van openbaarheid van bestuur”

Argumenten van partijen

25.
    Verzoekster herinnert aan de vaste rechtspraak dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot een bezwarende handeling kan leiden, als een fundamenteel beginsel van het gemeenschapsrecht moet worden beschouwd.

26.
    Sinds 1990 zouden de Nederlandse autoriteiten de Commissie hebben gevraagd maatregelen te nemen tegen Noorse boomkorvaartuigen die in de communautaire wateren vissen en huns inziens gericht op tong vissen, met name hen te bestraffen met intrekking en schorsing van de visvergunningen.

27.
    De Nederlandse autoriteiten zouden er meer dan negen jaar over hebben gedaan om de nodige gegevens te verzamelen en een dossier aan te leggen, een periode waarin toch een gefundeerd onderzoek had moeten plaatsvinden. Verzoekster is echter nooit bij dat onderzoek betrokken geweest en is evenmin verzocht om gegevens over te leggen.

28.
    In repliek voegt verzoekster hieraan toe dat het bestreden besluit slechts de uitkomst is van de campagne die de Nederlandse autoriteiten jarenlang tegen haar hebben gevoerd. Zij stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de beschuldigingen jegens haar en, in vergelijking met de duur van het onderzoek, dus niet over een redelijke termijn te hebben beschikt om haar verdediging terdege voor te bereiden. In dergelijke omstandigheden kan men niet spreken van openbaarheid van bestuur.

29.
    Ter terechtzitting daarover ondervraagd, heeft verzoekster uiteengezet dat de Commissie geen argumenten kon ontlenen aan het onderzoek van de Nederlandse autoriteiten, aangezien zijzelf niet op de hoogte was gebracht van dat onderzoek en daarover in het openbaar niets was gezegd.

30.
    Voorts verwijt verzoekster de Commissie dat zij zich heeft gebaseerd op feitelijk onjuiste gegevens die haar door het Nederlandse ministerie waren verstrekt. De Commissie heeft jegens verzoekster onzorgvuldig gehandeld, daar zij de juistheid van die gegevens niet heeft geverifieerd. In dit verband beroept verzoekster zich met name op een arrest van de Economische kamer van het Gerechtshof te Arnhem van 6 maart 1995, gewezen tegen een voormalige schipper van de Kvitsjøen, toen de F 600 M. In dat arrest is het Openbaar Ministerie in het ongelijk gesteld en is de verdachte vrijgesproken van het vissen met binnenkuilen in de periode van 20 september 1993 tot 11 maart 1994, zoals vermeld in de brief van de Nederlandse regering van 15 oktober 1999 aan de Commissie.

31.
    De Commissie is van mening dat verzoeksters betoog niet kan worden aanvaard, aangezien zij nauwgezet de toepasselijke wettelijke bepalingen heeft nageleefd en de rechten van de verdediging niet heeft geschonden.

Beoordeling door het Gerecht

32.
    In casu moet worden opgemerkt dat tijdens de controle van 7 oktober 1999 is vastgesteld dat de Kvitsjøen bij het vissen gebruik maakte van binnenkuilen waardoor de legale maaswijdte van 100 mm in strijd met artikel 4 van verordening nr. 894/97 (zie punt 4 hierboven) werd verkleind, en dat zij derhalve ook inbreuk had gemaakt op artikel 2 van verordening nr. 50/1999, bepalende dat alle voorschriften inzake de uitoefening van de visserij in de communautaire wateren moeten worden geëerbiedigd.

33.
    Volgens artikel 3, lid 7, van verordening nr. 50/1999 worden de vergunning en het speciale visdocument ingetrokken indien niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Bovendien wordt op grond van artikel 3, lid 8, voor vaartuigen waarvoor de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet zijn nagekomen, gedurende hoogstens twaalf maanden geen vergunning en geen speciaal visdocument afgegeven.

34.
    De Commissie had dus het recht een sanctieprocedure in te leiden naar aanleiding van de overtreding die de Kvitsjøen had begaan en die tijdens de controle van 7 oktober 1999 aan het licht was gekomen en bij brief van 13 oktober 1999 aan de Commissie was meegedeeld.

35.
    Bovendien heeft de Commissie verzoekster in de brief van 14 oktober 1999 verzocht overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 2943/95 haar opmerkingen over die overtreding te maken.

36.
    Daar verzoekster dus de mogelijkheid heeft gehad haar opmerkingen in te dienen, hetgeen deze bij brief van 1 november 1999 ook heeft gedaan, is haar recht van verweer geëerbiedigd.

37.
    In deze omstandigheden kan verzoekster niet aanvoeren dat zij het voorwerp is geweest van een onderzoek naar vermeende schendingen van het verbod van gerichte visserij op tong, een onderzoek waaraan de Nederlandse autoriteiten al meer dan negen jaar zouden werken. Zelfs al zou er sprake zijn van een dergelijk onderzoek, dan zou dit in casu niet relevant zijn, aangezien alleen de op 7 oktober 1999 ontdekte illegale visserijactiviteiten van de Kvitsjøen, na kennisgeving ervan door de Nederlandse autoriteiten zoals voorzien in artikel 5 van verordening nr. 2943/95, aanleiding zijn geweest voor het optreden van de Commissie overeenkomstig artikel 6 van diezelfde verordening.

38.
    Hieruit volgt eveneens dat de argumenten ontleend aan de vermeende schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van een eventueel beginsel van openbaarheid van bestuur irrelevant zijn. Die argumenten van verzoekster verwijzen immers slechts naar gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voordat de overtreding op 7 oktober 1999 werd ontdekt, terwijl alleen die overtreding, overeenkomstig de eerdergenoemde bepalingen, aanleiding is geweest om in casu de sanctieprocedure in te leiden.

39.
    Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel moet worden afgewezen.

Het tweede middel: schending van de procedureregels van artikel 5 van verordening nr. 2943/95

Argumenten van partijen

40.
    Volgens verzoekster verlangt artikel 5 van verordening nr. 2943/95 dat de lidstaten de Commissie bepaalde gegevens verstrekken indien een overtreding is vastgesteld (zie punt 7 hierboven).

41.
    Uit de brief die de Algemene Inspectiedienst op 13 oktober 1999 aan de Commissie heeft gezonden, blijkt echter dat een aantal van die nochtans verplicht gestelde gegevens ontbreken.

42.
    Ofschoon de brief van 13 oktober 1999 wel bepaalde verplicht gestelde gegevens bevatte, vermeldt hij niet de naam van het vaartuig, de internationale radioroepnaam en de naam en het adres van de kapitein en de reder.

43.
    De Commissie antwoordt hierop dat nergens wordt bepaald dat de vermeldingen genoemd in artikel 5 van verordening nr. 2943/95 op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, noch dat zij limitatief zijn, noch dat de kennisgeving ervan aan de Commissie schriftelijk dient te geschieden. In casu voldoet de kennisgeving aan artikel 5 van verordening nr. 2943/95, aangezien de brief van 13 oktober 1999 het de Commissie mogelijk maakte de dader van de overtreding te identificeren en bovendien een duidelijke omschrijving van de vastgestelde feiten en de omstandigheden ervan bevat.

Beoordeling door het Gerecht

44.
    In de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2943/95 wordt uiteengezet dat het dienstig is een procedure voor samenwerking tussen de bevoegde instanties van de lidstaten in te stellen teneinde de uitwisseling van gegevens over de niet-naleving van de communautaire regelgeving te vergemakkelijken.

45.
    Daartoe bepaalt artikel 5 van verordening nr. 2943/95 dat aan de Commissie een aantal gegevens moet worden meegedeeld, zodat zij met name in kennis wordt gesteld van de naam van de overtreder, de aard van de overtreding en de eventuele sancties die op nationaal niveau reeds zijn genomen.

46.
    Uit die bepalingen blijkt dat de in artikel 5 van verordening nr. 2943/95 genoemde gegevens moeten worden vermeld om de aard van de overtreding en de naam van de overtreder nauwkeurig te kunnen vaststellen.

47.
    In casu volstaat de vaststelling dat de informatie van de Nederlandse autoriteiten voor de Commissie voldoende is geweest om de overtreding en de overtreder te kunnen identificeren. Bovendien stelt verzoekster niet dat de vaststelling dat de Kvitsjøen visserijactiviteiten uitoefende door middel van binnenkuilen die de wettelijke maaswijdte van 100 mm verkleinden, op onvolledige informatie was gebaseerd of feitelijk onjuist was.

48.
    In deze omstandigheden moet dit middel worden afgewezen.

Het derde middel: schending van de sanctieprocedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 en van het evenredigheidsbeginsel

Argumenten van partijen

49.
    Verzoekster stelt in de eerste plaats dat haar twee overtredingen ten laste worden gelegd, namelijk gerichte visserij op tong en het vissen met een te kleine maaswijdte. Uit de brief van de Commissie van 14 oktober 1999 zou blijken dat het bestreden besluit niet berust op een onderzoek naar het illegaal vissen met verboden netten, maar tevens is gebaseerd op het gericht vissen op tong.

50.
    Met betrekking tot de gerichte visserij zou haar worden verweten dat zij de vangst van tong niet beperkt heeft gehouden tot bijvangst, zoals in bijlage I, voetnoot 14, bij verordening nr. 50/1999 wordt bepaald. Verzoekster meent echter aan deze voorwaarde te hebben voldaan, aangezien haar tongvangst minder dan 50 % van de totale vangst bedroeg.

51.
    Met betrekking tot het vissen met netten met een te kleine maaswijdte merkt verzoekster op dat de desbetreffende regeling slechts van gering belang is voor de instandhouding van de visbestanden.

52.
    Bovendien zouden de geconstateerde feiten zich in het najaar, te weten oktober 1999, hebben voorgedaan, terwijl de opgroeiperiode van juveniele tong en andere vissoorten het voorjaar is. Dienvolgens hebben de aan verzoekster ten laste gelegde feiten voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden niet zulke ernstige gevolgen gehad als verweerster stelt.

53.
    Bovendien is de stelling van de Commissie zonder waarde, nu er immers geen sprake is van het aanlanden van ondermaatse tong, met andere woorden er wordt aangeland legaal maatse tong.

54.
    Voorts merkt verzoekster op dat zij ondanks de stelselmatige controle en de diverse processen-verbaal die naar aanleiding hiervan werden opgesteld, nog geen enkele strafrechtelijke veroordeling voor het vissen met netten met een te kleine maaswijdte heeft opgelopen. Eén enkele keer slechts is de vangst in beslag genomen. Bovendien wordt dit door de rechterlijke instanties van de lidstaten slechts zelden, en dan nog met de lichtste straf, beteugeld.

55.
    In de tweede plaats stelt verzoekster dat een sanctie als die welke haar is opgelegd een manifeste aantasting van haar maatschappelijk vermogen en zelfs een reële bedreiging voor haar voortbestaan vormt.

56.
    Bovendien is in het verleden nooit een dergelijke sanctie opgelegd, noch aan vaartuigen die de vlag van derde staten voeren, noch aan vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, zelfs niet indien het om aanmerkelijk zwaardere overtredingen ging, die een veel grotere invloed op de visbestanden hadden.

57.
    Verzoekster acht de in casu opgelegde sanctie derhalve manifest onevenredig met de begane overtredingen en manifest in strijd met de sanctieprocedure zoals voorzien in verordening nr. 2943/95. De aantasting van verzoeksters maatschappelijk kapitaal en de reële bedreiging van haar voortbestaan kunnen immers bezwaarlijk als evenredig met de begane overtreding worden beschouwd. Voor verzoekster dreigt daadwerkelijk een faillissement, omdat haar bank haar voortaan ieder krediet weigert. Hetzelfde doel kon ook worden bereikt met andere middelen, zoals nationale strafrechtelijke sancties en het opleggen van geldboeten, die, hoewel even efficiënt voor het behoud van de visbestanden, minder ingrijpend zouden zijn geweest.

58.
    De Commissie beklemtoont dat het in deze zaak slechts om één overtreding gaat, namelijk het vissen met binnenkuilen die de mazen versperren, hetgeen op zich een ernstige inbreuk op de bepalingen betreffende de uitoefening van de visserij vormt.

59.
    De Commissie verklaart dat zij de enige sanctie heeft opgelegd die op grond van artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 50/1999 mogelijk is, en dat zij niet het maximale verbod heeft opgelegd, te weten het verbod voor vissersvaartuigen die de vlag van een derde land voeren, om gedurende ongeveer twee jaar in de communautaire wateren te vissen.

60.
    De ernst van de feiten, in het bijzonder het economische voordeel dat ervan werd verwacht, de schadelijke gevolgen ervan voor het behoud van de visbestanden en het feit dat op de datum van vaststelling van het bestreden besluit geen nationale sanctie was opgelegd, rechtvaardigt de door de Commissie opgelegde sanctie.

Beoordeling door het Gerecht

61.
    Om te beginnen moet worden gepreciseerd dat de Commissie in haar brief [SG(99)D/10761] aan verzoekster voor de beschrijving van de overtreding heeft verwezen naar haar brief van 14 oktober 1999 (zie punt 14 hierboven).

62.
    Met betrekking tot verzoeksters argument dat de Commissie zich in casu op twee verschillende schendingen van de communautaire regeling heeft gebaseerd, moet worden opgemerkt dat, gelijk in het kader van het eerste middel is vastgesteld, de Commissie de sanctieprocedure heeft ingeleid nadat de overtreding van de Kvitsjøen bij de controle van 7 oktober 1999 aan het licht was gekomen. Ofschoon de Commissie in de brief van 14 oktober 1999 inderdaad melding maakt van de vangst van tong, moet worden opgemerkt dat zij als schending van de communautaire bepalingen die de inleiding van de procedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 meebrengt, alleen de schending van artikel 4 van verordening nr. 894/97 in aanmerking heeft genomen, bepaling volgens welke het verboden is voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of waardoor de feitelijke afmetingen daarvan kleiner kunnen worden.

63.
    Om te beginnen heeft de Commissie in haar brief van 14 oktober 1999 niet gesteld dat verzoekster gericht op tong had gevist. Voorts moet worden opgemerkt dat telkens wanneer de Commissie melding maakt van de vangst van tong, zij dit doet in verband met de overtreding bestaande in het verkleinen van de legale maaswijdte van netten. Ten slotte verwijst de Commissie, wanneer zij verklaart van plan te zijn de procedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 in te leiden, slechts naar het gebruik of aan boord houden van verboden vistuig of van voorzieningen aan netten waardoor de selectiviteit daarvan wordt verkleind. Zij neemt de tongvangst dus slechts in aanmerking om het economische voordeel te bepalen en de gevolgen die het gebruik van het verboden materieel voor de visbestanden heeft.

64.
    Bovendien wordt niet betwist dat artikel 4 van verordening nr. 894/97 is overtreden.

65.
    De vraag die in het kader van dit middel rijst, is dus, of het feit dat verzoekster binnenkuilen heeft gebruikt die de legale maaswijdte versperren of verkleinen, rechtmatig kon worden bestraft met de intrekking van de vergunning en van het speciale visdocument en met de weigering om gedurende zes maanden een nieuwe vergunning of een nieuw speciaal visdocument af te geven.

66.
    Dienaangaande moet worden gepreciseerd dat verordening nr. 50/1999 de vaartuigen die in de communautaire wateren vissen, een aantal verplichtingen oplegt, in het bijzonder de naleving van de instandhoudings- en controlemaatregelen en van alle overige voorschriften inzake de uitoefening van de visserij in de communautaire wateren (artikel 2, lid 1).

67.
    Niet-nakoming van één van die verplichtingen leidt ertoe dat de vergunning en het speciale visdocument worden ingetrokken of „gedurende hoogstens twaalf maanden” niet worden afgegeven (artikel 3, leden 7 en 8).

68.
    De verplichting om de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle overige voorschriften inzake de uitoefening van de visserij in de communautaire wateren na te leven (artikel 2, lid 1) is in het kader van verordening nr. 50/1999 van fundamenteel belang. Daarom moet in deze context worden onderzocht of de sanctieprocedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 of het evenredigheidsbeginsel is geschonden.

69.
    Volgens artikel 6 van verordening nr. 2943/95 kan de Commissie naar gelang van de ernst van de overtreding besluiten het speciale visdocument te schorsen of in te trekken dan wel het betrokken vaartuig te schrappen van de lijst van vaartuigen die dat document voor het volgende kalenderjaar kunnen krijgen.

70.
    Volgens het evenredigheidsbeginsel mag de sanctie wegens niet-nakoming van een communautaire verplichting niet verder gaan „dan hetgeen passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel” (zie arrest Hof van 20 februari 1979, Buitoni, 122/78, Jurispr. blz. 677, punt 16).

71.
    In casu is er geen enkele aanwijzing dat de Commissie de procedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 niet in acht heeft genomen of een sanctie heeft opgelegd die in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

72.
    In de eerste plaats beantwoorden de regels inzake de maaswijdte van de netten aan één van de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid op het gebied van het behoud van de visbestanden (zie verordening nr. 894/97, in het bijzonder de tweede overweging van de considerans). Gebruik van voorzieningen aan netten waardoor de selectiviteit ervan wordt verkleind, is volgens verordening nr. 1447/1999 (bijlage, punt D) derhalve een gedraging die een ernstige inbreuk vormt op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Verzoekster kan dus niet op goede gronden stellen dat die regeling slechts een gering belang heeft voor het behoud van de visbestanden, en de argumenten die zij daartoe aanvoert, treffen hoe dan ook geen doel, aangezien zij niet de mogelijkheid bieden de niet-betwiste overtreding bestaande in het versperren of verkleinen van de legale maaswijdte buiten beschouwing te laten.

73.
    In de tweede plaats wordt niet betwist dat op het moment van de vaststelling van het bestreden besluit geen enkele nationale sanctie was opgelegd. De Commissie behoefde daarom niet na te gaan wat de draagwijdte van haar besluit ten opzichte van nationale sancties was.

74.
    In de derde plaats heeft de reder, zoals de Commissie heeft gepreciseerd, economisch voordeel kunnen trekken van de door hem begane overtreding, aangezien het vissen met binnenkuilen waardoor de legale maaswijdte wordt verkleind, de vangst optimaliseert.

75.
    Gelet op de gevolgen van de overtreding voor de visbestanden, in het bijzonder voor schol en tong in de ICES-zone IV, is de ernst ervan dus komen vast te staan. In die omstandigheden heeft de Commissie terecht de betrokken sanctie opgelegd.

76.
    Daar de procedure van artikel 6 van verordening nr. 2943/95 en het evenredigheidsbeginsel dus in acht zijn genomen, moet het derde middel worden afgewezen.

Het vierde middel: misbruik van bevoegdheid

Argumenten van partijen

77.
    Verzoekster stelt dat de vaststelling van de overtreding op 7 oktober 1999 en de daaropvolgende sanctie zijn aangegrepen als middel om haar visdocumenten in te trekken en te schorsen.

78.
    Uit de brieven die het Nederlandse ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 7 mei 1993 en 28 juli 1997 aan de Commissie heeft gezonden, blijkt haars inziens duidelijk dat de Nederlandse autoriteiten met het door hen opgezette „offensief” niet een enkele overtreding willen beteugelen, maar de Noorse vissersvaartuigen uit de communautaire wateren willen houden teneinde de tongquota aan andere vaartuigen te kunnen voorbehouden.

79.
    Verzoekster is van mening dat een individuele bestraffing geen enkele oplossing biedt, doch dat deze op gemeenschapsniveau zal moeten worden gevonden, in overleg met de diverse betrokken partijen.

80.
    Door in te gaan op de eisen van de Nederlandse autoriteiten, heeft de Commissie zich volgens verzoekster schuldig gemaakt aan misbruik van bevoegdheid.

81.
    De Commissie antwoordt hierop dat er volgens vaste rechtspraak sprake is van misbruik van bevoegdheid indien een instelling andere doelstellingen nastreeft dan die waarvoor de bevoegdheid werd verleend. In casu heeft zij haar bevoegdheid overeenkomstig artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 50/1999 gebruikt om een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake de uitoefening van visserijactiviteiten te bestraffen. Zij heeft dus geen doelstellingen nagestreefd die deze verordening niet beoogt.

Beoordeling door het Gerecht

82.
    Volgens vaste rechtspraak kan ten aanzien van een handeling slechts worden gesproken van misbruik van bevoegdheid wanneer de verzoeker aan de hand van objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen aantoont dat zij is vastgesteld om andere doelstellingen te bereiken dan de instelling zegt na te streven (zie arresten Hof van 11 juli 1990, Sermes, C-323/88, Jurispr. blz. I-3027, en 12 november 1996, Verenigd Koninkrijk/Raad, C-84/94, Jurispr. blz. I-5755, punt 69; arrest Gerecht van 6 april 1995, Ferriere Nord/Commissie, T-143/89, Jurispr. blz. II-917, punt 68).    

83.
    Verzoekster heeft echter niet aangetoond dat dit in casu het geval is. Zoals reeds is vastgesteld, heeft de Commissie haar bevoegdheid overeenkomstig artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 50/1999 gebruikt om een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake de uitoefening van visserijactiviteiten te bestraffen. Niets wijst erop dat het bestreden besluit is vastgesteld om andere doelstellingen te bereiken.

84.
    Derhalve moet ook het vierde middel worden afgewezen.

85.
    Uit het voorgaande volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

86.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

Lindh
García-Valdecasas
Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 december 2001.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

J. D. Cooke


1: Procestaal: Nederlands.