Language of document : ECLI:EU:F:2014:180

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

8 juli 2014

Zaak F‑26/13

Rhys Morgan

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Verzoek om nietigverklaring van het beoordelingsrapport”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Morgan vraagt om nietigverklaring van zijn beoordelingsrapport over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 alsmede om veroordeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) tot betaling van een schadevergoeding van ten minste 500 EUR aan hem.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Morgan draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Beoordeling van de prestaties van een ambtenaar – Afweging van ontoereikende prestaties en verbeterde prestaties gedurende de beoordelingsperiode – Kennelijke fout – Geen kennelijke fout

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Wijziging van de beoordeling van de beoordelaar bij de algehele eindbeoordeling – Schending van het recht om te worden gehoord – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Ontbreken van elementen die essentieel zijn voor het betoog rechtens in het verzoekschrift – Verwijzing naar de bijlage – Niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 1)

1.      Wanneer de prestatie van een ambtenaar gedurende de eerste helft van een beoordelingsperiode ontoereikend wordt geacht en duidelijk hoger gedurende de tweede helft van die periode, maakt een instelling geen kennelijke fout wanneer zij de prestaties gedurende die twee helften tegen elkaar afweegt en daaruit de conclusie trekt dat de prestaties, de bekwaamheden en het gedrag in de dienst van de ambtenaar van een onaanvaardbaar niveau waren. Een ambtenaar kan overigens geen argument ontlenen aan zijn eigen gedrag om zich vrij te stellen van zijn beroepsmatige verplichtingen. Dat hij gedurende de tweede helft van de beoordelingsperiode meer heeft bereikt dan zijn doelstellingen ontslaat hem dus niet van de verplichting om die doelstellingen te verwezenlijken in de eerste helft van de beoordelingsperiode.

(cf. punten 57 en 60)

Referentie:

Hof: arrest Commissie/De Bry, C‑344/05 P, EU:C:2006:710, punt 44

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Ntouvas/ECDC, F‑107/11, EU:F:2012:182, punt 68, en Bogusz/Frontex, F‑5/12, EU:F:2013:75, punt 57

2.      Dat een beoordelaar zijn beoordeling wijzigt in vergelijking met het voorstel dat hij tijdens het beoordelingsgesprek heeft gedaan is, wanneer de algehele beoordeling, overeenkomstig de bepalingen betreffende de beoordeling, op dat moment nog niet definitief is, niet in strijd met het recht van een ambtenaar om te worden gehoord.

(cf. punt 73)

3.      Voor de ontvankelijkheid van een beroep is het noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken. Ofschoon het verzoekschrift op specifieke punten kan worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar uittreksels uit bijgevoegde stukken, kan een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn die bij het verzoekschrift gevoegd, geen alternatief zijn voor de vermelding van de essentiële elementen van het betoog rechtens, die in het verzoekschrift moeten worden vermeld. Het is niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, daar de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen.

(cf. punt 88)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten Honeywell/Commissie, T‑209/01, EU:T:2005:455, punten 56 en 57, en Angelidis/Parlement, T‑424/04, EU:T:2006:376, punten 39 en 41