Language of document : ECLI:EU:F:2016:192

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Eerste kamer)

1 augustus 2016

Zaak F‑23/13

Mario Animali en anderen

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen – Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut – Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie van in andere regelingen verworven pensioenrechten – Besluit tot toekenning van extra pensioenjaren genomen krachtens de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut – Artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering – Beroep kennelijk ongegrond”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Mario Animali, Hilke Riemer-Sullivan, Bo Skovsboell en Michal Strojwas vragen om nietigverklaring van de besluiten van de Europese Commissie tot toekenning van extra pensioenjaren in de pensioenregeling van de Europese Unie als gevolg van de overdracht van de pensioenrechten die zij vóór hun indiensttreding bij de Unie hadden ontvangen en, voor zover nodig, van de besluiten tot afwijzing van hun klachten.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Elke partij draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Handelingen van de instellingen – Toepassing ratione temporis – Onmiddellijke toepassing van de nieuwe regel op de toekomstige gevolgen van een situatie die onder vigeur van de oude regel is ontstaan – Vaststelling van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut – Toepassing op de overdracht van verworven pensioenrechten waarom vóór de vaststelling van de nieuwe regel is gevraagd, maar die ná de inwerkingtreding ervan heeft plaatsgevonden – Schending van legitiem verworven rechten – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 2)

2.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór de indiensttreding bij de Unie – Overdracht aan de regeling van de Unie – Vaststelling van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut – Verschillende behandeling van ambtenaren wier kapitaal dat hun aan de regeling van de Unie overgedragen pensioenrechten vertegenwoordigt vóór respectievelijk ná de inwerkingtreding van die bepalingen heeft plaatsgevonden – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 2)

1.      De toepassing van de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut op een overdracht aan de pensioenregeling van de Unie van pensioenrechten die in het kader van een andere pensioenregeling zijn verkregen, en die vóór de vaststelling van die bepalingen is aangevraagd, maar ná de inwerkingtreding ervan heeft plaatsgevonden, is niet in strijd met artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut.

Volgens een algemeen erkend beginsel is een nieuwe regel, behoudens uitzondering, onmiddellijk van toepassing op toekomstige situaties alsmede op de toekomstige gevolgen van situaties die, zonder evenwel volledig te zijn gevormd, onder de oude regeling zijn ontstaan. Dit is alleen anders in situaties die onder de gelding van de vroegere regeling zijn ontstaan, definitief tot stand zijn gekomen en verworven rechten in het leven roepen. Een recht wordt als verworven beschouwd wanneer het rechtscheppende feit ervan zich vóór de wetswijziging heeft voorgedaan. Dit geldt echter niet voor een recht waarvan het rechtscheppende feit niet is ontstaan onder de wettelijke regeling die is gewijzigd.

Enerzijds verzet artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut zich niet tegen een dergelijke onmiddellijke toepassing van de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen.

Anderzijds leidt noch de toezending, aan de ambtenaar of functionaris die een verzoek heeft ingediend om de pensioenrechten die hij in het kader van een andere pensioenregeling heeft verworven over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie, van een voorstel voor extra pensioenjaren, noch, a fortiori, de indiening van een dergelijk verzoek tot een wijziging in zijn rechtspositie en worden hierdoor geen bindende rechtsgevolgen teweeggebracht. Er was voor die ambtenaar of functionaris dus geen sprake van verworven rechten die door de toepassing van de nieuwe bepalingen geschonden konden worden.

Het recht van een ambtenaar of functionaris op toekenning van extra pensioenjaren is overigens pas volledig gevormd wanneer het kapitaal dat zijn in een andere regeling verworven pensioenrechten vertegenwoordigt, eenmaal is overgedragen aan de pensioenregeling van de Unie.

(cf. punten 46‑49 en 51)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 13 oktober 2015, Commissie/Verile en Gjergji, T‑104/14 P, EU:T:2015:776, punten 151‑154 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Door nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut vast te stellen, waaruit een verschil in behandeling voortvloeit tussen ambtenaren van wie het kapitaal dat hun in een andere pensioenregeling verkregen pensioenrechten vertegenwoordigt vóór respectievelijk ná de inwerkingtreding van die bepalingen aan de pensioenregeling van de Unie is overgedragen, schendt een instelling niet het beginsel van gelijke behandeling, aangezien het verschil in behandeling ambtenaren raakt die niet tot één en dezelfde categorie behoren.

Ambtenaren van wie, op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen, het kapitaal dat hun in een andere pensioenregeling verworven pensioenrechten vertegenwoordigde niet was overgedragen aan de pensioenregeling van de Unie, bevonden zich immers niet in dezelfde rechtspositie als de ambtenaren wier vóór hun indiensttreding verworven pensioenrechten reeds vóór die datum in de vorm van kapitaal aan de pensioenregeling van de Unie waren overgedragen, en ten aanzien waarvan een besluit tot toekenning van extra pensioenjaren in laatstgenoemde regeling was vastgesteld. Eerstgenoemde ambtenaren beschikten nog steeds over hun pensioenrechten in een andere regeling, terwijl voor de tweede groep reeds een overdracht van kapitaal, leidend tot het tenietgaan van die rechten en de dienovereenkomstige toekenning van extra pensioenjaren in de pensioenregeling van de Unie, had plaatsgevonden.

Dit verschil in behandeling berust bovendien op een objectief element dat buiten de wil van de betrokken instelling valt, te weten de snelheid waarmee de betrokken externe pensioenregeling dat verzoek om overdracht van kapitaal behandelt.

(cf. punt 56)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 13 oktober 2015, Commissie/Verile en Gjergji, T‑104/14 P, EU:T:2015:776, punten 177‑180