Language of document : ECLI:EU:C:2017:153

Zaak C4/16

J. D. 

tegen

Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie Wydział Cywilny)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2009/28/EG – Artikel 2, tweede alinea, onder a) – Energie uit hernieuwbare bronnen – Hydro-elektriciteit – Begrip – Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017

Milieu – Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen –Richtlijn 2009/28 – Begrip energie uit hernieuwbare energiebronnen– Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd – Daaronder begrepen

[Richtlijn 2009/28 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, tweede alinea, a)]

Het begrip „energie uit hernieuwbare bronnen” in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG moet aldus worden uitgelegd dat het energie omvat die wordt opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die noch een centrale met accumulatiesysteem noch een centrale met pompaccumulatie is en die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf dat het water eerder heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden.

Zoals de advocaat-generaal in de punten 36 tot en met 38 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, volgt uit deze gegevens dat energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28, alle hydro-elektriciteit omvat, zowel elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een natuurlijke waterafvloeiing als elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing, met uitzondering van de elektriciteit die is opgewekt door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt. Teneinde elk risico van ontwijking te voorkomen, is het niettemin van belang dat de stroomopwaarts uitgeoefende activiteit die de kunstmatige waterafvloeiing heeft gecreëerd, dit niet heeft gedaan met als enig doel om stroomafwaarts elektriciteit op te wekken. Aldus zou met name elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing die stroomopwaarts door een pomptechniek is gecreëerd met als enig doel deze elektriciteit stroomafwaarts op te wekken, niet onder het begrip „hydro-elektriciteit uit hernieuwbare bronnen” in de zin van richtlijn 2009/28 vallen.

(zie punten 31, 36, 38 en dictum)