Language of document : ECLI:EU:C:2024:165

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

22 februari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Bijzondere bevoegdheden ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Plaats waar de schade is ingetreden – Gebruik op een voertuig van een manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen vermindert – Verkoopovereenkomst voor dat voertuig gesloten in een andere lidstaat dan die van de woonplaats van de koper en van de zetel van de fabrikant – Overhandiging van het voertuig en gebruik ervan overeenkomstig zijn bestemming in de lidstaat waar de koper zijn woonplaats heeft”

In zaak C‑81/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 15 december 2022, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2023, in de procedure

MA

tegen

FCA Italy SpA,

FPT Industrial SpA,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: O. Spineanu-Matei (rapporteur), kamerpresident, J.‑C. Bonichot en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        MA, vertegenwoordigd door M. Poduschka, Rechtsanwalt,

–        FPT Industrial SpA, vertegenwoordigd door A. Wittwer, Rechtsanwalt,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Noë en L. Wildpanner als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen MA, een Oostenrijks ingezetene, enerzijds, en FCA Italy SpA en FPT Industrial SpA, twee Italiaanse vennootschappen, anderzijds, over de aansprakelijkheid van FCA Italy SpA en FPT Industrial SpA voor de schade die voortvloeit uit de inbouw van een manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen in een door MA gekocht voertuig vermindert.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 1215/2012

3        De overwegingen 15 en 16 van verordening nr. 1215/2012 luiden:

„(15)      De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. [...]

(16)      Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad.”

4        Hoofdstuk II („Bevoegdheid”) van verordening nr. 1215/2012 bevat onder meer een afdeling 1, met als opschrift „Algemene bepalingen”, en een afdeling 2, met als opschrift „Bijzondere bevoegdheid”. Artikel 4, lid 1, van deze verordening, dat onderdeel is van deze afdeling 1, bepaalt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5        Artikel 7 van verordening nr. 1215/2012, dat is opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk II ervan, luidt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[...]

2)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;

[...]”

 Verordening nr. 715/2007

6        Artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1) bepaalt:

„Het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

7        Bij verkoopovereenkomst van 14 maart 2019 heeft MA, wonende te Krems an der Donau (Oostenrijk), samen met zijn echtgenote een kampeerwagen gekocht van een in Duitsland gevestigde autohandelaar. Het voertuig is aan de kopers overhandigd via het afleveringsmagazijn van de verkoper in Salzburg (Oostenrijk).

8        FCA Italy en FPT Industrial, twee in Italië gevestigde vennootschappen, zijn respectievelijk de fabrikant van dat voertuig en de fabrikant van de motor ervan.

9        Aangezien MA van mening was dat de motor van voornoemd voertuig onrechtmatig was uitgerust met een manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen vermindert in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, heeft hij een vordering wegens onrechtmatige daad ingesteld tegen FCA Italy en FPT Industrial bij het Landesgericht Salzburg (rechter in eerste aanleg Salzburg, Oostenrijk). Volgens MA was deze rechter op grond van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 internationaal bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, aangezien het schadebrengende feit zich had voorgedaan in Salzburg, op de plaats waar de verkoop door de overhandiging van de zaak was voltooid.

10      FPT Industrial heeft een exceptie van onbevoegdheid van deze rechter opgeworpen op grond dat uit het arrest van 9 juli 2020, Verein für Konsumenteninformation (C‑343/19, EU:C:2020:534; hierna: „arrest VKI”), volgt dat de plaats waar het schadebrengende feit wordt geacht zich te hebben voorgedaan in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, in een dergelijke situatie gelegen is in de lidstaat waar het voertuig van de verkoper is gekocht. Volgens FPT Industrial vond de aankoop van de kampeerwagen door MA in Duitsland plaats, waar de verkoopovereenkomst tussen partijen is ondertekend. Hieruit volgt dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan in Duitsland is gelegen, zodat de Duitse rechterlijke instanties bevoegd zijn om van de zaak kennis te nemen.

11      Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft het Landesgericht Salzburg deze exceptie verworpen op grond dat de schade van MA naar zijn mening pas was ingetreden op het tijdstip van overhandiging van het voertuig in Oostenrijk.

12      Bij beschikking van 3 oktober 2022 heeft het Oberlandesgericht Linz (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Opper-Oostenrijk en Salzburg, Oostenrijk) het hoger beroep van FPT Industrial toegewezen op grond dat de rechter in eerste aanleg internationaal niet bevoegd was om kennis te nemen van de zaak, aangezien de plaats van aankoop van het voertuig overeenkwam met de plaats van sluiting van de verkoopovereenkomst, die beslissend was voor de wederzijdse verbintenissen van partijen.

13      Tegen deze beschikking is beroep in Revision ingesteld bij het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk), de verwijzende rechter.

14      De verwijzende rechter zet uiteen dat de plaats waar de verkoopovereenkomst is gesloten en de plaats waar het voertuig aan de koper is overhandigd, in casu, anders dan in de situaties die aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest VKI, niet samenvallen.

15      Hij wijst erop dat een roerend goed naar Oostenrijks recht wordt verkregen op grond van de verbintenisscheppende handeling (titulus) en van de goedenrechtelijke handeling tot overhandiging (modus), waarbij deze laatste handeling pas plaatsvindt op het tijdstip en de plaats van overhandiging van dat goed. De toepassing van het nationale recht voor de uitlegging van het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 zou echter tot uiteenlopende oplossingen leiden en zou dus indruisen tegen het autonome karakter van dit begrip in het Unierecht.

16      Ten eerste merkt de verwijzende rechter op dat indien de plaats van sluiting van de verkoopovereenkomst beslissend wordt geacht voor de toepassing van de regels inzake internationale bevoegdheid, dat zou indruisen tegen het vereiste van een nauwe band tussen het aangezochte gerecht en het geschil dat ten grondslag ligt aan de toepassing van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, aangezien het hoofdgeding geen significant verband houdt met de plaats van sluiting van de overeenkomst, die in Duitsland is gelegen.

17      Ten tweede heeft het Hof volgens deze rechter in het arrest VKI weliswaar het criterium van de „aankoop” van het voertuig aangehouden om de plaats te bepalen waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, maar komt uit de punten 30 tot en met 35 van dat arrest een ander belangrijk aanknopingspunt naar voren, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat schade bestaande in een waardeverlies ten gevolge van de aankoop van een voertuig dat een gebrek vertoont, aanvankelijke schade vormt die niet zuiver vermogensrechtelijk van aard is en pas intreedt bij de aankoop van het goed dat dat gebrek vertoont van de verkoper.

18      Uit dat arrest zou dus kunnen worden afgeleid dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, in een situatie zoals aan de orde in het hoofdgeding, de plaats is waar het gebrek zich manifesteert. Volgens de verwijzende rechter komt de internationale bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering wegens aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad evenwel toe aan de gerechten van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats heeft, aangezien het gebrekkige voertuig in die lidstaat in overeenstemming met zijn bestemming wordt gebruikt. Een dergelijke conclusie zou ook verenigbaar zijn met de beginselen die zijn geformuleerd in de rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012.

19      Indien voor de toepassing van die bepaling de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan moet worden uitgelegd als de plaats waar de schade is ingetreden, zou uit deze rechtspraak immers blijken dat specifieke factoren kunnen rechtvaardigen dat die plaats van meet af aan wordt gevestigd in de lidstaat waar de verzoeker zijn woonplaats heeft, waardoor een forum actoris ontstaat. Dat zou met name het geval zijn inzake vorderingen die zijn gebaseerd op schending van een verplichting om een prospectus op te stellen, schending van een wettelijke informatieplicht in de lidstaat van de woonplaats van de verzoeker of schade in verband met het beheer van beleggingsrekeningen. De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af of, op dezelfde grondslag, ook de plaats waar een gebrek zich manifesteert dat de correcte werking van een goed aantast, als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan kan worden beschouwd.

20      Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 7, punt 2, van [verordening nr. 1215/2012] aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad tegen een in lidstaat A (in casu: Italië) gevestigde ontwikkelaar van een dieselmotor met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van [verordening nr. 715/2007], waarbij het voertuig door een in lidstaat B (in casu: Oostenrijk) woonachtige eiser is gekocht van een in lidstaat C (in casu: Duitsland) gevestigde derde, onder de plaats waar de schade is ingetreden moet worden verstaan:

a)      de plaats waar de overeenkomst is gesloten,

b)      de plaats waar de overhandiging van het voertuig heeft plaatsgevonden, of

c)      de plaats waar het materiële gebrek dat tot de schade heeft geleid is ingetreden, dat wil zeggen de plaats van het beoogde gebruik van het voertuig?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

21      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een voertuig dat door zijn fabrikant in een eerste lidstaat beweerdelijk is uitgerust met een onrechtmatig manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen vermindert, het voorwerp is geweest van een in een tweede lidstaat gesloten verkoopovereenkomst en aan de koper is overhandigd in een derde lidstaat waar het overeenkomstig zijn gebruiksdoel is gebruikt, de plaats waar die overeenkomst is gesloten, waar dat voertuig is overhandigd of waar het wordt gebruikt, de plaats is waar de schade is ingetreden in de zin van die bepaling.

22      Vooraf zij eraan herinnerd dat verordening nr. 1215/2012 strekt tot opheffing en vervanging van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) – die op haar beurt het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de opeenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag, heeft vervangen – zodat de door het Hof aan de bepalingen van laatstgenoemde rechtsinstrumenten gegeven uitlegging ook geldt voor verordening nr. 1215/2012, voor zover deze bepalingen als „gelijkwaardig” kunnen worden beschouwd. Dat is het geval met artikel 5, punt 3, van dat verdrag en van verordening nr. 44/2001 enerzijds, en artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 anderzijds (arrest VKI, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Ter beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter zij, ten eerste, eraan herinnerd dat de in artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 neergelegde bijzonderebevoegdheidsregel – op grond waarvan de verzoeker, in afwijking van de in artikel 4 van deze verordening neergelegde algemene regel dat de gerechten van de woonplaats van de verweerder bevoegd zijn, zijn vordering ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad kan instellen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen – volgens vaste rechtspraak autonoom en restrictief moet worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 10 maart 2022, BMA Nederland, C‑498/20, EU:C:2022:173, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Deze bijzonderebevoegdheidsregel berust op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (zie in die zin arrest van 10 maart 2022, BMA Nederland, C‑498/20, EU:C:2022:173, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer en de bewijsvoering gemakkelijker is (arrest van 10 maart 2022, BMA Nederland, C‑498/20, EU:C:2022:173, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Ten tweede zij eraan herinnerd dat het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zowel doelt op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat, zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (arrest VKI, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      In casu zijn partijen in het hoofdgeding het oneens over de vaststelling van de plaats waar de schade is ingetreden.

28      In dit verband heeft het Hof in de eerste plaats reeds geoordeeld dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen, enerzijds, de aanvankelijke schade, die rechtstreeks het gevolg is van de causale gebeurtenis en waarbij de plaats waar deze is ingetreden de bevoegdheid van het gerecht van die plaats krachtens artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 zou kunnen rechtvaardigen en, anderzijds, latere schadelijke gevolgen, die niet kunnen leiden tot de attributie van bevoegdheid op grond van deze bepaling (zie in die zin arrest van 29 juli 2019, Tibor-Trans, C‑451/18, EU:C:2019:635, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Het Hof heeft aldus voor recht verklaard dat schade die slechts het indirecte gevolg is van de schade die oorspronkelijk is geleden door andere personen, die rechtstreeks zijn getroffen door schade die is ingetreden op een andere plaats dan die waar de indirect gelaedeerde achteraf schade heeft ondervonden, niet kan leiden tot rechterlijke bevoegdheid op grond van deze bepaling (arrest van 29 juli 2019, Tibor-Trans, C‑451/18, EU:C:2019:635, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      In het licht van deze rechtspraak heeft het Hof in de punten 29 tot en met 31 van het arrest VKI een schade bestaande in een waardevermindering van een voertuig die voortvloeit uit het verschil tussen de door de koper voor dat voertuig betaalde prijs en de werkelijke waarde ervan als gevolg van de geïnstalleerde software die de emissiegegevens manipuleert, aangemerkt als „aanvankelijke schade”, aangezien deze schade voorafgaand aan de aankoop van het voertuig door de uiteindelijke koper niet bestond, en niet als een indirect gevolg van de aanvankelijk door andere personen geleden schade.

31      In de punten 32 tot en met 34 van dat arrest heeft het Hof eveneens geoordeeld dat dergelijke schade niet zuiver vermogensrechtelijk van aard is, aangezien het niet gaat om schade die de financiële belangen van de gelaedeerde partij rechtstreeks aantast, maar om materiële schade die overeenkomt met de vermindering van de intrinsieke waarde van het voertuig dat zij heeft aangeschaft en waarvan blijkt dat het een gebrek vertoont.

32      Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, wordt in casu niet gesteld dat de aard en de kwalificatie van de door verzoeker in het hoofdgeding gevorderde schade verschillen van de aard en de kwalificatie die in het arrest VKI aan de orde waren.

33      Wat betreft, in de tweede plaats, de plaats waar materiële schade als in het hoofdgeding aan de orde is ingetreden, heeft het Hof in de punten 30, 31 en 35 van het arrest VKI geoordeeld dat deze schade pas intreedt op het moment van de aankoop van het voertuig dat een gebrek vertoont, door zijn aankoop voor een prijs die hoger is dan de intrinsieke waarde van dat voertuig. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, heeft het Hof derhalve op de vraag van de verwijzende rechter geantwoord dat artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een voertuig door de fabrikant ervan in een lidstaat op onrechtmatige wijze is voorzien van software die de emissiegegevens manipuleert alvorens dat voertuig bij een derde in een andere lidstaat wordt gekocht, de plaats waar de schade intreedt zich in deze laatste lidstaat bevindt, aangezien dat de plaats is waar het goed is gekocht.

34      In casu vraagt de verwijzende rechter zich echter af waar de door de koper van een dergelijk voertuig geleden schade is ingetreden, indien, anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest VKI, twee verschillende lidstaten de lidstaat kunnen zijn waar dat voertuig is gekocht. In het hoofdgeding hebben de sluiting van de verkoopovereenkomst en de overhandiging van dat voertuig evenals het gebruik ervan overeenkomstig zijn bestemming immers in verschillende lidstaten plaatsgevonden.

35      In deze context vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of de plaats van aankoop van een voertuig dat een gebrek vertoont, en dus de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, zoals uitgelegd in het arrest VKI, overeenkomt met de plaats waar de verkoopovereenkomst van het voertuig is gesloten, met de plaats waar het voertuig aan de eindafnemer is overhandigd of met de plaats waar het overeenkomstig de bestemming ervan is gebruikt.

36      Wat ten eerste de plaats van sluiting van de verkoopovereenkomst betreft: deze kan op zich niet beslissend zijn voor de vaststelling van de plaats van aankoop in een dergelijke context.

37      De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van fabrikanten van een voertuig berust in beginsel immers op het bestaan van een onrechtmatige daad, namelijk dat voertuig uitrusten met een onrechtmatige voorziening, van schade bestaande in het verschil tussen de door de koper betaalde prijs en de werkelijke prijs van het voertuig, en van een oorzakelijk verband tussen deze onrechtmatige daad en die schade, waarbij de wijze van aankoop van dat voertuig in dit verband irrelevant is. Voor het onderzoek van de verweten gedraging en van de omvang van de gevorderde schade lijkt het dus niet noodzakelijk om de inhoud te onderzoeken van de verkoopovereenkomst waarbij de gelaedeerde dat voertuig heeft gekocht. Het vereiste van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting leidt er bijgevolg niet toe dat de rechter van de plaats waar de verkoopovereenkomst is gesloten, in de context van een vordering wegens aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, zoals in het hoofdgeding, internationaal bevoegd wordt.

38      Ten tweede , aangezien de in casu gevorderde schade geen zuiver financiële schade vormt, zoals blijkt uit punt 32 van het onderhavige arrest, moet de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 evenmin overeenkomen met de plaats van ontstaan van de verplichting om het verschil te betalen tussen de prijs die de gelaedeerde koper voor het gebrekkige voertuig heeft betaald en de werkelijke waarde ervan. Toekenning van bevoegdheid aan de rechter van de plaats waar het financiële verlies het vermogen van de eiser blijvend heeft bezwaard, is namelijk alleen aan de orde in het geval van zuiver financiële schade (zie in die zin arrest van 16 juni 2016, Universal Music International Holding, C‑12/15, EU:C:2016:449, punten 30‑32), hetgeen niet het geval is in een situatie als die in het hoofdgeding.

39      Wat ten derde en ten laatste de vraag betreft of de plaats van aankoop van het voertuig dat een gebrek vertoont, – en bijgevolg de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, zoals uitgelegd in het arrest VKI, – overeenkomt met de plaats waar het voertuig aan de eindafnemer is overhandigd, zij eraan herinnerd dat het Hof in punt 27 van het arrest van 16 juli 2009, Zuid-Chemie (C‑189/08, EU:C:2009:475), heeft geoordeeld dat de plaats waar de schade is ingetreden, de plaats is waar de gevolgen van het schadeveroorzakende feit intreden, dat wil zeggen de plaats waar de door het gebrekkige goed teweeggebrachte schade zich concreet manifesteert.

40      Gelet op deze rechtspraak en op de motieven in de punten 36 tot en met 39 van het onderhavige arrest moet worden geoordeeld dat, wanneer de ondertekening van de verkoopovereenkomst enerzijds en de overhandiging en het gebruik van het voertuig anderzijds in verschillende lidstaten hebben plaatsgevonden, zoals in casu, de plaats van aankoop van dat voertuig en dus de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, zoals uitgelegd in het arrest VKI, de plaats is waar het gebrek aan dat voertuig, namelijk de inbouw van de onrechtmatige voorziening, die het schadebrengende feit vormt, zich manifesteert en schadelijke gevolgen heeft voor de eindkoper, namelijk de plaats waar het voertuig aan hem is overhandigd.

41      Een dergelijke uitlegging beantwoordt aan de in overweging 15 van deze verordening genoemde doelstelling van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, aangezien in het verlengde van hetgeen het Hof in punt 36 van het arrest VKI reeds heeft geoordeeld, te weten dat een in een lidstaat gevestigde autofabrikant die zich schuldig maakt aan onrechtmatige manipulaties van in andere lidstaten in de handel gebrachte voertuigen, redelijkerwijs mag verwachten te worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaten, moet worden geoordeeld dat een dergelijke fabrikant op dezelfde wijze moet verwachten te worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaten waar de verkochte voertuigen aan de eindafnemers zijn overhandigd.

42      Overigens kan de plaats waar het voertuig dat een gebrek vertoont, wordt gebruikt, niet relevant zijn voor de vaststelling van de plaats waar de schade is ingetreden. Ten eerste voldoet een dergelijk criterium, anders dan de pl aats van overhandiging, niet aan de doelstelling van voorzienbaarheid, en ten tweede moet, zoals uit de voorgaande overwegingen blijkt, de schade worden geacht zich te manifesteren bij de aankoop van het voertuig, in casu bij de overhandiging ervan.

43      Uit een en ander volgt dat artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een voertuig dat door zijn fabrikant in een eerste lidstaat beweerdelijk is uitgerust met een onrechtmatig manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen vermindert, het voorwerp is geweest van een in een tweede lidstaat gesloten verkoopovereenkomst en aan de koper is overhandigd in een derde lidstaat, de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van die bepaling zich in die laatste lidstaat bevindt.

 Kosten

44      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7 , punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat,

wanneer een voertuig dat door zijn fabrikant in een eerste lidstaat beweerdelijk is uitgerust met een onrechtmatig manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen vermindert, het voorwerp is geweest van een in een tweede lidstaat gesloten verkoopovereenkomst en aan de koper is overhandigd in een derde lidstaat, de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van die bepaling zich in die laatste lidstaat bevindt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.