Language of document : ECLI:EU:T:2018:966

Zaak T400/10 RENV

Hamas

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Bevriezing van tegoeden – Mogelijkheid voor een instantie van een derde land om als bevoegde instantie in de zin van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB te worden aangemerkt – Feitelijke grondslag van de besluiten tot bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Beoordelingsfout – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Rechten van de verdediging – Eigendomsrecht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid) van 14 december 2018

1.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Bevriezing van tegoeden – Werkingssfeer – Personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden – Begrip – Beoordelingscriterium

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad)

2.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Verplichting om de belastende elementen mee te delen – Omvang – Mededeling aan de betrokkene door middel van een publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie – Toelaatbaarheid – Recht van toegang tot de documenten – Recht afhankelijk van een verzoek in die zin bij de Raad

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad; besluit 2010/386/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 2580/2001 en 610/2010 van de Raad)

3.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Bevriezing van de tegoeden van een organisatie die betrokken is bij terroristische daden – Beperkingen van het eigendomsrecht – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad; besluit 2010/386/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 2580/2001 en 610/2010 van de Raad)

4.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Vaststelling of handhaving op basis van een nationale beslissing tot bevriezing van tegoeden – Instantie die bevoegd is om die nationale beslissing vast te stellen – Begrip – Instantie van een derde staat – Daaronder begrepen

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

5.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Vaststelling of handhaving op basis van een nationale beslissing tot bevriezing van tegoeden van een instantie van een derde staat – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Nationale beslissing die met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming is genomen – Verificatieplicht van de Raad – Motiveringsplicht – Omvang

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Vaststelling of handhaving op basis van een nationale beslissing houdende inleiding van een onderzoek of een vervolging of houdende een veroordeling – Instantie die bevoegd is om die nationale beslissing vast te stellen – Begrip – Bestuurlijke instantie – Daaronder begrepen – Voorwaarden

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

7.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Vaststelling of handhaving op basis van een nationale beslissing houdende inleiding van een onderzoek of een vervolging of houdende een veroordeling – Geen vereiste dat de nationale beslissing onderdeel is van een strafrechtelijke procedure stricto sensu – Voorwaarden

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

8.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Verplichting van loyale samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Rechtvaardiging – Eerbiediging van de grondrechten – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

9.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Vaststelling of handhaving op basis van een nationale beslissing houdende inleiding van een onderzoek of een vervolging of houdende een veroordeling – Motiveringsplicht – Omvang – Nationale beslissing houdende veroordeling – Geen verplichting om aan te geven welke bewijzen en serieuze en geloofwaardige aanwijzingen aan de nationale beslissing ten grondslag liggen

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4)

10.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit tot bevriezing van tegoeden van bepaalde personen en entiteiten die worden verdacht van terroristische activiteiten – Minimumvereisten

(Art.296 VWEU; gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4; besluiten 2011/430/GBVB, 2011/872/GBVB, 2012/333/GBVB, 2012/765/GBVB, 2013/395/GBVB en 2014/72/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 687/2011, 1375/2011, 542/2012, 1169/2012, 714/2013 en 125/2014 van de Raad)

11.    Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Handhaving op basis van een nationale beslissing tot bevriezing van tegoeden – Omvang van het toezicht – Toezicht dat zich uitstrekt tot alle elementen die zijn gebruikt om het voortbestaan van het gevaar van betrokkenheid bij terroristische daden aan te tonen – Elementen die niet alle uit een nationale beslissing van een bevoegde instantie komen – Geen invloed

(Art. 296 VWEU; besluiten 2011/430/GBVB, 2011/872/GBVB, 2012/333/GBVB, 2012/765/GBVB, 2013/395/GBVB en 2014/72/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 687/2011, 1375/2011, 542/2012, 1169/2012, 714/2013 en 125/2014 van de Raad)

12.    Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Verplichting van loyale samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen van de Unie – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Rechtvaardiging – Op de Raad rustende bewijslast –Omvang

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 4; verordening nr. 2580/2001 van de Raad, art. 2, lid 3)

13.    Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Bevriezing van tegoeden – Verordening nr. 2580/2001 – Werkingssfeer – Gewapend conflict in de zin van het internationale humanitaire recht – Daaronder begrepen

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad; verordening nr. 2580/2001 van de Raad)

14.    Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme – Besluit tot bevriezing van tegoeden – Handhaving op basis van een nationale beslissing tot bevriezing van tegoeden – Verplichting van de Raad om aan te geven op welke wijze beslissingen van de bevoegde instanties worden heronderzocht – Geen

(Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad, art. 1, lid 6)

1.      Volgens gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme zijn de daden die door een persoon of entiteit zijn verricht, en niet de aard van die persoon of entiteit, relevant om te bepalen of de in dat gemeenschappelijk standpunt opgenomen regels op een persoon of entiteit moeten worden toegepast. Het aan de macht zijn na verkiezingen, de politieke aard van de betrokken organisatie of deelname aan de regering kunnen derhalve niet als grond worden beschouwd om te ontsnappen aan de regels die zijn neergelegd in gemeenschappelijk standpunt 2001/931.

(zie punten 153, 154)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 170, 171, 175, 176, 179, 180, 197, 214, 221, 379, 380)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 184‑189, 192, 393, 394)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 244, 245)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 246, 247)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 259‑261)

7.      Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme verlangt niet dat de beslissing van de bevoegde instantie onderdeel is van een strafrechtelijke procedure stricto sensu, mits de betrokken nationale procedure de bestrijding van het terrorisme in ruime zin tot doel heeft.

(zie punt 269)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 282‑284)

9.      Wat beslissingen van bevoegde instanties van een lidstaat betreft, vloeit voort uit de bewoordingen van artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme dat het vereiste dat de beslissingen van de bevoegde instanties „op grond van bewijzen en serieuze en geloofwaardige aanwijzingen” worden genomen, betrekking heeft op beslissingen over de inleiding van onderzoeken of vervolgingen, maar niet geldt voor beslissingen over veroordelingen. In beslissingen over de inleiding van onderzoeken of vervolgingen beschermt dit vereiste namelijk de betrokken personen door te verzekeren dat zij enkel op de lijsten houdende bevriezing van tegoeden kunnen worden geplaatst indien daarvoor een voldoende solide feitelijke grondslag bestaat, terwijl dit vereiste voor beslissingen over veroordelingen niet meer behoeft te gelden, aangezien de eerder verzamelde gegevens in de loop van het onderzoek of de vervolging in beginsel uitvoerig zijn onderzocht.

(zie punten 304‑306)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 317‑319, 378)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 330‑335)

12.    Aangezien de Raad in de motivering van de handelingen tot handhaving van de beperkende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme niet de bewijzen en aanwijzingen hoeft te vermelden die ten grondslag liggen aan een beslissing van een bevoegde instantie in de zin van artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, wanneer het een instantie van een lidstaat betreft, kan de Raad niet worden verzocht de kwalificatie van deze feiten door de nationale instantie na te gaan en de uitkomst van deze kwalificatie in die handelingen te vermelden.

(zie punten 344, 345)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 351‑353)

14.    In het kader van een evaluatie op grond van artikel 1, lid 6, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme mag de Raad de naam van de betrokken persoon of entiteit op de lijsten houdende bevriezing van tegoeden handhaven indien hij tot de conclusie komt dat het gevaar van betrokkenheid van die persoon of entiteit bij terroristische activiteiten dat de reden was voor de aanvankelijke plaatsing op die lijsten nog steeds bestaat. Bij het onderzoek of het gevaar van betrokkenheid van de persoon of entiteit in kwestie bij de terroristische activiteiten nog steeds bestaat, moet naar behoren rekening worden gehouden met het lot dat ten deel was gevallen aan de nationale beslissing die als grondslag voor de aanvankelijke plaatsing van de naam van de betrokken persoon of entiteit op de lijsten houdende bevriezing van tegoeden had gediend, meer in het bijzonder de herroeping of intrekking van die beslissing wegens nieuwe feiten of bewijzen of wegens een wijziging in de beoordeling van de bevoegde nationale instantie. Wat evenwel beslissingen van een bevoegde instantie van een lidstaat betreft, hoeft de Raad in de beslissingen tot bevriezing van tegoeden niet aan te geven op welke wijze die beslissing is heronderzocht. Bovendien kan de Raad niet worden opgelegd de feiten waarop de beslissingen tot herziening zijn gebaseerd, aan te geven, noch de kwalificatie ervan na te gaan.

(zie punten 357, 358, 360, 361)