Language of document : ECLI:EU:T:2004:53

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

20 februari 2004 (*)

„Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Kennelijke niet-ontvankelijkheid – Beroep tot schadevergoeding”

In zaak T-319/03,

Graham French,

John Steven Neiger,

Michael Leighton,

John Frederick Richard Pascoe,

Richard Micklethwait,

Ruth Margaret Micklethwait,

vertegenwoordigd door J. S. Barnett, solicitor-advocate,

verzoekers,

tegen

Raad van de Europese Unie,

en

Commissie van de Europese Gemeenschappen,

verweerders,

betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden doordat de Raad en de Commissie hebben verzuimd maatregelen te nemen in verband met de niet-nakoming door bepaalde Britse rechters van hun verplichting om het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. Garcia-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Feiten en procedure

1       Verzoekers zijn leden of voormalige leden („Names”) van Lloyd’s of London (hierna: „Lloyd’s”) en zijn uit dien hoofde met hun gehele vermogen aansprakelijk voor de verliezen van Lloyd’s.

2       Lloyd’s heeft in 1996 tegen verzoekers bij de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division, procedures aangespannen tot betaling van de bedragen die zij haar verschuldigd zouden zijn.

3       In het kader van deze procedures hebben verzoekers op 9 maart 1998 de geadieerde nationale rechter verzocht het Hof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag te stellen. Deze vraag moest volgens verzoekers de uitlegging betreffen van de vereisten inzake accountantscontrole die werden gesteld bij de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228, blz. 3).

4       De High Court of Justice heeft niet een dergelijke vraag aan het Hof voorgelegd en heeft verzoekers bij arrest van 13 maart 1998 veroordeeld tot betaling van hun schulden aan Lloyd’s.

5       Verzoekers hebben de Court of Appeal om toestemming verzocht om hoger beroep in te stellen (leave to appeal). De Court of Appeal heeft dit verzoek op 31 juli 1998 afgewezen.

6       Verzoekers hebben ook bij het House of Lords een verzoek in die zin ingediend. Dit verzoek is in november 1998 niet-ontvankelijk verklaard.

7       In oktober 1999 hebben verzoekers een klacht bij de Commissie ingediend; deze werd ingeschreven onder nummer 99/5049, SG(99) A/12851. Deze klacht, aldus verzoekers, betrof de niet-nakoming door de Britse rechterlijke instanties van hun verplichtingen krachtens artikel 234 EG.

8       Bij brieven van 16 juni 2003 en 18 juli 2003 heeft de Commissie verzoekers meegedeeld dat de Britse autoriteiten na ingrijpen van de bevoegde diensten van de Commissie de procedure van het Judicial Committee van het House of Lords hebben gewijzigd om te garanderen dat dit comité motiveert waarom het een verzoek afwijst om een prejudiciële vraag te stellen in een zaak waarin een verzoeker een vraag van gemeenschapsrecht heeft opgeworpen, met name door de redenen aan te geven waarom er geen aanleiding is om het Hof een vraag te stellen.

9       Bij op 12 september 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld.

 Conclusies van verzoekers

10     Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

–       de Gemeenschap te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met rente tegen het percentage van section 35A van de Supreme Court Act 1981, of tegen elk ander door het Gerecht vast te stellen percentage;

–       elke andere maatregel tot herstel van de geleden schade te gelasten;

–       verweerders te verwijzen in de kosten.

 In rechte

11     Krachtens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking.

12     In casu acht het Gerecht zich voldoende geïnformeerd door de processtukken en besluit het om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

13     Uit artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en uit artikel 44, lid 1, sub c en d, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat het inleidend verzoekschrift met name het voorwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten. Deze gegevens dienen zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk, dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken (beschikkingen Gerecht van 28 april 1993, De Hoe/Commissie, T-85/92, Jurispr. blz. II-523, punt 20, en 21 mei 1999, Asia Motor France e.a./Commissie, T-154/98, Jurispr. blz. II-1703, punt 49; arrest Gerecht van 15 juni 1999, Ismeri Europa/Rekenkamer, T-277/97, Jurispr. blz. II-1825, punt 29).

14     Om aan deze vereisten te voldoen, moet een beroep tot vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade bevatten: de gegevens die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom verzoeker meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade (zie arrest Gerecht van 18 september 1996, Asia Motor France e.a./Commissie, T‑387/94, Jurispr. blz. II-961, punt 107, en 6 mei 1997, Guérin automobiles/Commissie, T-195/95, Jurispr. blz. II-679, punten 20 en 21).

15     Om te beginnen dient in casu te worden opgemerkt dat de schade volgens verzoekers voortvloeit uit hun veroordeling op 13 maart 1998 tot betaling van hun schulden aan Lloyd’s alsook uit de faillietverklaring van een aantal van hen na deze veroordeling.

16     Wat vervolgens het gestelde onrechtmatige gedrag van de Raad betreft, betogen verzoekers dat de omstandigheid dat de Raad in zijn verordeningen geen bepalingen heeft opgenomen om te garanderen dat de nationale rechterlijke instanties bij het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing indienen, een schending van een hogere rechtsregel oplevert.

17     Dienaangaande stelt het Gerecht evenwel vast dat verzoekers niet hebben gepreciseerd, welke hogere rechtsregel de Raad zou hebben geschonden. Aangaande de verplichting van de nationale rechterlijke instanties waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, om het Hof krachtens artikel 234 EG een vraag voor te leggen over de uitlegging van de door de instellingen van de Gemeenschap verrichte handelingen, leggen verzoekers evenmin uit hoe de Raad dit artikel zou hebben geschonden.

18     Aangaande het onrechtmatig gedrag van de Commissie verwijzen verzoekers naar artikel 211 EG en naar de klacht die zij bij haar hebben ingediend.

19     Verzoekers geven evenwel niet aan, welk gedrag aan de Commissie wordt verweten.

20     In deze context verklaren verzoekers trouwens dat „de Engelse rechterlijke instanties op aandringen van de Commissie hun procedure hebben gewijzigd”. Dienaangaande is van belang, dat verzoekers niet de verklaring van de Commissie in haar brieven van 16 juni en 18 juli 2003 betwisten dat „de Britse autoriteiten na ingrijpen van de bevoegde diensten van de Commissie de procedure van het Judicial Committee van het House of Lords hebben gewijzigd”.

21     In het kader van hun argumenten betreffende het bestaan van een oorzakelijk verband hebben verzoekers ten slotte gesteld dat „als gevolg van het feit dat de bevoegde autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk niet ervoor hebben gezorgd dat er een geschikte gerechtelijke procedure bestond die aan artikel 234 EG voldeed, en welke verzoekers ten dienste stond, richtlijn 73/239 niet correct kon worden geanalyseerd en uitgelegd, waardoor het Hof de uitlegging van de vereisten inzake de accountantscontrole van richtlijn 73/239 en de toepassing daarvan in het Verenigd Koninkrijk niet kon onderzoeken”.

22     Het Gerecht is van oordeel dat evenmin op basis van deze bewering een aan verweerders toe te rekenen gedrag kan worden geïdentificeerd, waardoor verzoekers schade zouden hebben kunnen lijden.

23     Verzoekers hebben in hun verzoekschrift dus niet met de vereiste duidelijkheid en nauwkeurigheid een onrechtmatig gedrag van verweerders aangeduid, dat aan de oorsprong kan liggen van de door hen gestelde schade.

24     Voorts kan op grond van het verzoekschrift geen oorzakelijk verband tussen enig onrechtmatig gedrag van verweerders en de door verzoekers gestelde schade worden vastgesteld.

25     Aangezien het verzoekschrift niet voldoet aan de minimumeisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, moet het onderhavige beroep kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Bijgevolg behoeft het inleidend verzoekschrift niet aan verweerders te worden betekend.

 Kosten

26     Aangezien de onderhavige beschikking vóór de betekening van het verzoekschrift aan verweerders wordt gegeven en voordat deze kosten hebben kunnen maken, volstaat het te beslissen dat verzoekers in overeenstemming met artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering hun eigen kosten zullen dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoekers zullen hun eigen kosten dragen.

Luxemburg, 20 februari 2004.

De griffier

 

       De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

       P. Lindh


* Procestaal: Engels.