Language of document :

Beroep ingesteld op 2 augustus 2013 – APRAM/Europese Commissie

(Zaak T-403/13)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: APRAM – Administração dos Portos da Região Autónoma da Madeira, SA (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: M. Gorjão-Henriques, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van besluit C (2013) 1870 final van de Europese Commissie van 27 maart 2013, waarbij de financiële bijstand van het Cohesiefonds voor het project „Ontwikkeling van haveninfrastructuren van de Autonome Regio Madeira – haven van Caniçal”, Madeira, Portugal, wordt verminderd, nietig verklaren;

verordening (EG) nr. 16/20031 , inzonderheid artikel 7 ervan, op het onderhavige geval niet van toepassing verklaren wegens schending van wezenlijke vormvereisten, schending van verordening (EG) nr. 1164/942 of in elk geval van de algemene rechtsbeginselen die in de rechtsorde van de Europese Unie van toepassing zijn;

verklaren dat de Europese Commissie verplicht is het nog uitstaande saldo te betalen;

subsidiair:

de procedure tot terugvordering van de reeds uitbetaalde bedragen en van het recht op inhouding van het nog niet betaalde saldo verjaard verklaren;

verklaren dat moet worden overgegaan tot vermindering van de correctie die de Europese Commissie heeft toegepast met betrekking tot eventuele onregelmatigheden die kunnen leiden tot volledige niet-betaling van het saldo en tot integrale terugvordering van de uitgaven die zijn betaald na 3 juni 2003, maar tussen juni 2002 en februari 2003 zijn gefactureerd;

in elk geval de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

Eerste middel: schending van de normen inzake de subsidiabiliteit van uitgaven

Het bestreden besluit schendt de rechtsnormen tot toepassing van het Verdrag, inzonderheid de normen betreffende de vraag welke uitgaven in aanmerking komen voor financiering door de Europese fondsen, namelijk artikel 11 van verordening (EG) nr. 1164/94 en artikel 7 van verordening (EG) nr. 16/2003. In dit verband zijn de partijen het oneens over de vraag of uitgaven die zijn betaald na en gedurende het tijdvak van subsidiabiliteit, maar voorheen zijn gefactureerd, in aanmerking kunnen komen voor Europese financiering.

Tweede middel: onwettigheid van artikel 7 van verordening (EG) nr. 16/2003 wegens schending van wezenlijke vormvereisten en schending van een hiërarchisch hogere norm

Het bestreden besluit is ook onwettig omdat het gebaseerd is op verordening (EG) nr. 16/2003, die onwettig is omdat ze niet is vastgesteld door het college van Commissieleden, noch volgens de machtigingsprocedure, de schriftelijke procedure of zelfs de vereenvoudigde procedure overeenkomstig het Intern Reglement van de Commissie3 , en omdat het bepaalde in artikel 18 ervan niet is nageleefd, voor zover de Commissie artikel 7 van verordening (EG) nr. 16/2006 in strijd met verordening (EG) nr. 1164/94 uitlegt.

Derde middel: schending van het subsidiairiteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat op nationaal niveau regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven moeten worden vastgesteld, aangezien de economische, sociale en territoriale samenhang een materie vormt met gedeelde bevoegdheid tussen de Unie en de lidstaten en om die reden aan dat beginsel is onderworpen. Verordening (EG) nr. 16/2003 schendt dit beginsel aangezien daarin niet alleen geen beroep op dat beginsel wordt gedaan, maar ook de noodzaak voor de daarmee ingevoerde regeling niet aan de hand van dat beginsel wordt gerechtvaardigd.

Vierde middel: schending van het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel dat het bestuur aan zijn eigen regels is gebonden

In de vaste administratieve praktijk van de Commissie wordt de betrokken norm uitgelegd in de zin die APRAM voorstaat.

Deze uitlegging is afkomstig van door de Europese Commissie toegestane bronnen en is aan de Portugese Republiek alsook aan de andere lidstaten meegedeeld; volgens deze uitlegging kon de Portugese Republiek rechtmatig erop vertrouwen dat de facturen ontvangen voordat en betaald nadat het volledige verzoek bij de Europese Commissie was ingediend, subsidiabel waren. Dit was tevens de zienswijze van de bevoegde nationale autoriteiten. Gelet daarop was bij APRAM het rechtmatige vertrouwen gewekt dat deze uitgaven daadwerkelijk subsidiabel waren.

Wanneer de thans door de Commissie voorgestane uitlegging wordt opgelegd, vormt dit een kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel doordat APRAM een aanzienlijke financiële last wordt opgelegd, zonder dat deze uitlegging vaststaat of voorspelbaar is.

Vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Hoewel de Europese Commissie overeenkomstig punt H van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 de financiële correcties kan verrichten die zij nodig acht, hetgeen tot gevolg kan hebben dat de voor het project toegekende bijstand geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, moet deze instelling het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen en daarbij rekening houden met de omstandigheden van het concrete geval, zoals de soort onregelmatigheid en de omvang van eventuele financiële gevolgen van eventuele gebreken in de beheers- of controlesystemen, zodat niet wordt gekozen voor een onevenredige maatregel. Aldus valt niet te begrijpen waarom een algehele intrekking van de verleende bijstand in overweging is genomen, aangezien correcties van 100 % slechts worden toegepast wanneer de gebreken in de beheers- en controlesystemen zo aanzienlijk zijn, of de vastgestelde onregelmatigheid zo ernstig is, dat sprake is van volledige schending van de gemeenschapsregels, waardoor alle betalingen onrechtmatig worden. Voor de gevallen waarin zulks niet vaststaat, stelt deze overheid voor een correctie van slechts 5 % of 2 % toe te passen of zelfs om de verleende bijstand niet in te trekken.

De moeilijkheden bij de uitlegging van de betrokken norm vormen een doorslaggevend verzachtende omstandigheid waarmee de Europese Commissie steeds rekening moet houden. Gelet op de hierboven beschreven omstandigheden bestaan er minder beperkende maatregelen – zoals toepassing van een verlaagd tarief of nog niet-toepassing van een correctie – waarmee het nagestreefde doel kan worden bereikt. Zelfs indien de Europese Commissie beslist voor de verleende bijstand een correctie toe te passen – waarmee verzoekster het niet eens zou zijn –, kan deze correctie bijgevolg nooit meer dan 5 % bedragen en moet zij zelfs minder bedragen of gelijk zijn aan nul.

Zesde middel: verjaring

In elk geval is de mogelijkheid om terugvordering te vragen van uitgaven die dateren van voor 3 juni 2003, verjaard, aangezien de laatste factuur dateert van 28 februari 2003, zijnde drie maanden en twee dagen vóór de betrokken datum. Overeenkomstig verordening (EG) nr. 2988/954 van 18 december 1995 bedraagt de verjaringstermijn van de vervolging immers vier jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de onregelmatigheid is begaan.

____________

1     Verordening (EG) nr. 16/2003 van de Commissie van 6 januari 2003 tot vaststelling van bijzondere uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door het Cohesiefonds medegefinancierde acties (PB L 2, blz. 7).

2     Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130, blz. 1).

3     PB L 308, blz. 26.

4     Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1).