Language of document : ECLI:EU:C:2014:2149

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

4 september 2014 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 2002/20/EG – Artikel 6 – Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen – Artikel 13 – Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren – Regionale regeling waarbij ondernemingen aan een belasting op vestigingen worden onderworpen”

In de gevoegde zaken C‑256/13 en C‑264/13,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het hof van beroep te Antwerpen (België), bij beslissingen van 30 april en 7 mei 2013, ingekomen bij het Hof op 10 en 15 mei 2013, in de procedures

Provincie Antwerpen

tegen

Belgacom NV van publiek recht (C‑256/13),

Mobistar NV (C‑264/13),

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader en E. Jarašiūnas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 april 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Provincie Antwerpen, vertegenwoordigd door G. van Gelder, advocaat,

–        Belgacom NV van publiek recht, vertegenwoordigd door H. de Bauw en B. Den Tandt, advocaten,

–        Mobistar NV, vertegenwoordigd door T. De Cordier, H. Waem en E. Taelman, advocaten,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Vandewalle en M. Jacobs als gemachtigden,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door Z. Fehér, K. Szíjjártó en A. Szilágyi als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, E. Karlsson, L. Swedenborg en C. Hagerman als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Nicolae, F. Wilman en T. van Rijn als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaken zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in twee gedingen tussen de Provincie Antwerpen, enerzijds, en Belgacom NV van publiek recht (hierna: „Belgacom”) en Mobistar NV (hierna: „Mobistar”), anderzijds, betreffende besluiten waarbij de op het grondgebied van de Provincie Antwerpen gelegen vestigingen van deze twee ondernemingen aan een algemene provinciebelasting zijn onderworpen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1 van de machtigingsrichtlijn, met als opschrift „Doel en toepassingsgebied”, luidt als volgt:

„1.      Deze richtlijn heeft tot doel door middel van harmonisatie en vereenvoudiging van de regels en voorwaarden inzake machtigingen, een interne markt voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten te realiseren teneinde het aanbieden ervan in de Gemeenschap te vergemakkelijken.

2.      Deze richtlijn is van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten.”      

4        Artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen”, bepaalt:

„1.      De algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en gebruiksrechten voor nummers kunnen alleen aan de respectievelijk in de delen A, B en C van de bijlage genoemde voorwaarden worden onderworpen. Deze voorwaarden moeten objectief gerechtvaardigd zijn in relatie tot het betrokken netwerk of de betrokken dienst, en moeten bovendien niet-discriminerend, proportioneel en transparant zijn.

2.      Specifieke verplichtingen die kunnen worden opgelegd aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten [...] of die zijn aangewezen voor het aanbieden van de universele dienst [...] moeten juridisch gescheiden zijn van de rechten en verplichtingen in het kader van de algemene machtiging. Met het oog op transparantie ten aanzien van ondernemingen, worden de criteria en procedures voor het opleggen van dergelijke specifieke verplichtingen aan individuele ondernemingen in de algemene machtiging genoemd.

3.      In de algemene machtiging worden alleen voorwaarden opgenomen die specifiek zijn voor de betrokken sector en die genoemd zijn in deel A van de bijlage, en worden geen voorwaarden opgenomen die reeds krachtens andere nationale wetgeving voor ondernemingen gelden.

4.      De lidstaten leggen de voorwaarden van de algemene machtiging niet nogmaals op wanneer zij het gebruiksrecht voor radiofrequenties of nummers verlenen.”

5        Artikel 13 van de richtlijn, met als opschrift „Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren”, luidt als volgt:

„De lidstaten kunnen de betrokken instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom, te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat deze vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met de doelstellingen van artikel 8 van richtlijn 2002/21/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33)].”

6        Deel B van de bijlage bij de machtigingsrichtlijn bepaalt:

„Voorwaarden die aan gebruiksrechten voor radiofrequenties kunnen worden verbonden

[...]

6.      Gebruiksvergoedingen overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn.

[...]”

 Belgisch recht

7        Artikel 97 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (Belgisch Staatsblad, 27 maart 1991, blz. 6155), in de versie die van toepassing is op de hoofdgedingen (hierna: „wet van 21 maart 1991”), luidt als volgt:

„1.      Onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk, is elke operator van een openbaar telecommunicatienet gemachtigd om, mits eerbiediging van hun bestemming en de wettelijke en reglementaire bepalingen die hun gebruik regelen, het openbaar domein en de eigendommen te gebruiken om kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen aan te leggen en alle nodige werken hieraan uit te voeren.

[...]

2.      De aangelegde kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen blijven eigendom van de operator van het betrokken openbaar telecommunicatienet.”

8        Artikel 98 van deze wet bepaalt:

„1.      Vooraleer kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen aan te leggen op het openbaar domein, onderwerpt elke operator van een openbaar telecommunicatienet het plan van de plaats van aanleg en de bijzonderheden ervan aan de goedkeuring van de overheid van wie het openbaar domein afhangt. 

[...]

2.      De overheid mag voor dat gebruiksrecht de operator van het betrokken openbaar telecommunicatienet geen belasting, taks, cijns, retributie of vergoeding, van welke aard ook, opleggen.

Bovendien bezit elke operator van een openbaar telecommunicatienet een kosteloos doorgangsrecht voor de kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen in de openbare of particuliere bouwwerken, die in het openbaar domein worden aangebracht.

[...]”

9        De provincieraad van de Provincie Antwerpen heeft voor de jaren 2005 tot en met 2008 vier belastingreglementen vastgesteld waarbij de op het grondgebied van deze provincie gelegen vestigingen aan een algemene provinciebelasting zijn onderworpen. Uit de stukken waarover het Hof beschikt, blijkt dat de voornaamste bepalingen van de belastingreglementen voor de jaren 2005 tot en met 2007 (hierna: „belastingreglementen 2005‑2007”) gelijkluidend zijn. Het belastingreglement voor het jaar 2008 (hierna: „belastingreglement 2008”) verschilt van deze reglementen, met name wat het bedrag van de vastgestelde belasting betreft.

10      Zo bepalen de belastingreglementen 2005‑2007 in artikel 1 ervan dat de algemene provinciebelasting met name verschuldigd is voor elke vestiging, omschreven als „elke individuele of gemeenschappelijke oppervlakte, onder gelijk welke vorm[, dat a]an elkaar grenzende oppervlakten [...] als één enkele vestiging [worden] beschouwd, op voorwaarde dat deze oppervlakten niet van elkaar gescheiden zijn door een openbare weg, scheidingsmuur e.d.[, en dat t]wee of meer oppervlakten, met elkaar verbonden door het bestaan van een wegvergunning, worden beschouwd als één enkele vestiging”.

11      Volgens artikel 1, B, 2°, van deze belastingreglementen is de algemene provinciebelasting met name verschuldigd door „elke rechtspersoon naar Belgisch of buitenlands recht onderworpen aan de vennootschapsbelasting, inclusief de rechtspersoon die in vereffening is gesteld, en die op 1 januari [van het betrokken jaar] op het grondgebied van de provincie Antwerpen een of meerdere vestigingen heeft, door voornoemde rechtspersoon gebruikt of tot zijn gebruik voorbehouden”.

12      Artikel 2, B, van deze belastingreglementen bepaalt dat deze belasting voor vestigingen met een oppervlakte tot 1 000 m² in beginsel 99 EUR bedraagt.

13      De belasting die is vastgesteld bij het belastingreglement 2008, dat is aangenomen op 5 oktober 2007, is eveneens verschuldigd voor elke vestiging die gelegen is op het grondgebied van de Provincie Antwerpen. Artikel 1, B, 2°, van dit belastingreglement is gesteld in dezelfde bewoordingen als de belastingreglementen 2005‑2007.

14      Artikel 8, eerste en tweede alinea, van het belastingreglement 2008 luidt als volgt:

„Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd per afzonderlijke vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen.

Een belastbare vestiging is ‚elke oppervlakte die voor beroeps‑ of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps‑ of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie [of] uitvoering van de beroeps‑ of bedrijfsdoeleinden’.”

15      Artikel 11 van dit belastingreglement bepaalt dat de belasting voor vestigingen met een oppervlakte tot 1 000 m² in beginsel 135 EUR bedraagt.

 Hoofdgedingen en prejudiciële vraag

16      Belgacom en Mobistar zijn aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten.

17      Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat Belgacom en Mobistar op het grondgebied van de Provincie Antwerpen een groot aantal gsm-masten, -pylonen en ‑antennes hebben geïnstalleerd die nodig zijn voor de levering van elektronischecommunicatiediensten.

18      De autoriteiten van de Provincie Antwerpen hebben krachtens de in punt 9 van het onderhavige arrest genoemde belastingreglementen een aanslag gevestigd ter zake van de belasting die Belgacom en Mobistar respectievelijk voor de jaren 2007 en 2008 en de jaren 2005 tot en met 2007 verschuldigd waren voor hun vestigingen op het grondgebied van de Provincie Antwerpen.

19      Belgacom en Mobistar hebben tegen deze aanslagen een bezwaarschrift ingediend bij de gouverneur van de Provincie Antwerpen. Na de verwerping van deze bezwaarschriften hebben deze ondernemingen een beroep ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, die deze aanslagen heeft vernietigd. De Provincie Antwerpen heeft tegen de in eerste aanleg gewezen vonnissen hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

20      Voorts blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat het Grondwettelijk Hof zich in een arrest van 15 december 2011 heeft uitgesproken over de grondwettigheid van artikel 98, lid 2, van de wet van 21 maart 1991. Het Grondwettelijk Hof heeft voor recht verklaard dat deze bepaling de provincies niet verbiedt om de economische activiteit van de telecomoperatoren die op het grondgebied van de provincie verwezenlijkt wordt door de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, -pylonen of ‑antennes die voor die activiteit worden aangewend, te belasten om budgettaire of andere redenen.

21      In het kader van de procedures voor de verwijzende rechter hebben Belgacom en Mobistar de vraag opgeworpen of de betrokken belastingaanslagen verenigbaar zijn met de machtigingsrichtlijn. Bovendien hebben deze ondernemingen aangevoerd dat de wijze waarop het Grondwettelijk Hof de in het hoofdgeding aan de orde zijnde algemene provinciebelasting heeft beoordeeld, onverenigbaar is met de rechtspraak van het Hof, meer bepaald met het arrest Vodafone España en France Telecom España (C‑55/11, C‑57/11 en C‑58/11, EU:C:2012:446), waarin het Hof volgens hen heeft geoordeeld dat de lidstaten in het kader van de toepassing van de machtigingsrichtlijn geen andere heffingen of vergoedingen voor de levering van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten kunnen opleggen dan die waarin deze richtlijn voorziet.

22      Gelet op dit arrest van het Hof vraagt het hof van beroep te Antwerpen zich af of de uitlegging van artikel 98, lid 2, van de wet van 21 maart 1991 door het Grondwettelijk Hof verenigbaar is met de artikelen 6 en 13 van de machtigingsrichtlijn.

23      In deze omstandigheden heeft het hof van beroep te Antwerpen de behandeling van de zaken C‑256/13 en C‑264/13 geschorst en het Hof in beide zaken de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet(en) artikel 6 en/of artikel 13 van [de machtigingsrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat zij/het in de weg staan/staat dat het een overheid van een lidstaat toegelaten is om de economische activiteit van de telecomoperatoren die op het grondgebied of een deel ervan verwezenlijkt wordt door de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, -pylonen of ‑antennes die voor die activiteit worden aangewend, te belasten om budgettaire of andere redenen?”

24      Bij beschikking van de president van het Hof van 6 juni 2013 zijn de zaken C‑256/13 en C‑264/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en het arrest.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

25      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 6 en 13 van de machtigingsrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat operatoren die elektronischecommunicatienetwerken of ‑diensten leveren, aan een algemene belasting op vestigingen worden onderworpen wegens de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, -pylonen of ‑antennes die nodig zijn voor hun activiteit.

26      Artikel 6 van de machtigingsrichtlijn heeft betrekking op de voorwaarden en de specifieke verplichtingen die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties of voor nummers kunnen worden verbonden. Dit artikel bepaalt dat de algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers alleen aan de respectievelijk in de delen A, B en C van de bijlage bij deze richtlijn genoemde voorwaarden kunnen worden onderworpen.

27      Dienaangaande blijkt uit deel B, punt 6, van de bijlage bij de machtigingsrichtlijn dat de vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiofrequenties in de zin van artikel 13 van deze richtlijn behoren tot de voorwaarden die aan deze rechten kunnen worden verbonden.

28      In casu blijkt niet uit de verwijzingsbeslissingen dat de belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, behoort tot de in de bijlage bij de machtigingsrichtlijn uitputtend opgesomde voorwaarden en specifieke verplichtingen die krachtens artikel 6 van de machtigingsrichtlijn aan de algemene machtiging of de gebruiksrechten voor radiofrequenties worden verbonden. Bijgevolg is dit artikel van de machtigingsrichtlijn niet relevant voor de hoofdgedingen.

29      Met betrekking tot de vraag of artikel 13 van de machtigingsrichtlijn eraan in de weg staat dat de betrokken ondernemingen worden onderworpen aan een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat de machtigingsrichtlijn niet enkel regels vaststelt betreffende de procedures voor het verlenen van algemene machtigingen of rechten voor het gebruik van radiofrequenties of nummers en betreffende de inhoud van deze machtigingen, maar ook regels met betrekking tot de aard, en zelfs de omvang, van de financiële lasten die de lidstaten in verband met deze procedures kunnen opleggen aan ondernemingen in de sector van de elektronischecommunicatiediensten (arrest Vodafone Malta en Mobisle Communications, C‑71/12, EU:C:2013:431, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Volgens vaste rechtspraak kunnen de lidstaten in het kader van de toepassing van de machtigingsrichtlijn dus geen andere heffingen of vergoedingen voor de levering van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten opleggen dan die waarin deze richtlijn voorziet (zie arrest Vodafone España en France Telecom España, EU:C:2012:446, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Artikel 13 van de machtigingsrichtlijn heeft betrekking op de wijzen waarop vergoedingen kunnen worden opgelegd voor de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of voor rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom (zie in die zin arrest Vodafone Malta en Mobisle Communications, EU:C:2013:431, punt 19).

32      Krachtens dit artikel van de machtigingsrichtlijn mogen de lidstaten de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers en de rechten om faciliteiten te installeren onderwerpen aan een heffing die tot doel heeft een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen (zie in die zin arrest Belgacom e.a., C‑375/11, EU:C:2013:185, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      De in artikel 13 gehanteerde termen „faciliteiten” en „installeren” verwijzen respectievelijk naar de fysieke infrastructuur die de levering van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten mogelijk maakt, en naar de fysieke plaatsing ervan op de betrokken openbare of particuliere eigendom (zie in die zin arrest Vodafone España en France Telecom España, EU:C:2012:446, punt 32).

34      Artikel 13 van de machtigingsrichtlijn ziet echter niet op alle vergoedingen die verschuldigd zijn voor de infrastructuur die de levering van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten mogelijk maakt.

35      De machtigingsrichtlijn is immers volgens artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten en artikel 13 ervan heeft slechts betrekking op vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of voor rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen.

36      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat met name elke rechtspersoon naar Belgisch of buitenlands recht die op het grondgebied van de Provincie Antwerpen een vestiging heeft die door hem wordt gebruikt of tot zijn gebruik is voorbehouden, is onderworpen aan de belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, en dit ongeacht de aard van de vestiging en de activiteit van de ondernemingen die aan deze belasting zijn onderworpen. Het bedrag van deze belasting hangt af van de oppervlakte die door de vestigingen in beslag wordt genomen. Tot deze belastingplichtigen behoren dus niet alleen de operatoren die elektronischecommunicatienetwerken of ‑diensten leveren of die welke de in artikel 13 van de machtigingsrichtlijn vastgestelde rechten bezitten.

37      Hieruit volgt dat het belastbaar feit waardoor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting verschuldigd wordt, geen verband houdt met de verlening van gebruiksrechten voor radiofrequenties of van rechten om faciliteiten te installeren in de zin van artikel 13 van de machtigingsrichtlijn. Deze belasting is dus geen vergoeding in de zin van dit artikel en valt bijgevolg niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

38      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 6 en 13 van de machtigingsrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat operatoren die elektronischecommunicatienetwerken of ‑diensten leveren, aan een algemene belasting op vestigingen worden onderworpen wegens de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, -pylonen of ‑antennes die nodig zijn voor hun activiteit.

 Kosten

39      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat operatoren die elektronischecommunicatienetwerken of ‑diensten leveren, aan een algemene belasting op vestigingen worden onderworpen wegens de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, ‑pylonen of ‑antennes die nodig zijn voor hun activiteit.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.