Language of document : ECLI:EU:C:2013:404

Zaak C‑681/11

Bundeswettbewerbsbehörde

en

Bundeskartellanwalt

tegen

Schenker & Co. AG e.a.

(verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Mededingingsregelingen – Artikel 101 VWEU – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Artikelen 5 en 23, lid 2 – Subjectieve voorwaarden voor oplegging van geldboete – Gevolgen van juridisch advies of van besluit van nationale mededingingsautoriteit – Mogelijkheid voor nationale mededingingsautoriteit om inbreuk op mededingingsrecht van de Europese Unie vast te stellen zonder geldboete op te leggen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 juni 2013

1.        Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Opzettelijk of uit onachtzaamheid gemaakte inbreuken – Dwaling van onderneming betreffende feit dat haar gedrag inbreuk oplevert, als gevolg van juridisch advies van advocaat of van besluit van nationale mededingingsautoriteit – Grondslag voor gewettigd vertrouwen in dat verband – Geen, in geval van toezeggingen die niet door overheidsinstantie zijn gedaan

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 5 en 23, lid 2)

2.        Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Vermindering van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking van betrokken onderneming – Voorwaarden – Beoordelingsvrijheid van Commissie

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie)

3.        Mededinging – Regels van de Unie – Toepassing – Bevoegdheid van nationale mededingingsautoriteiten – Mogelijkheid om inbreuk vast te stellen zonder geldboete op te leggen, omdat onderneming heeft deelgenomen aan nationaal clementieprogramma – Uitzonderingskarakter

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 5 en 23, lid 2)

1.        Artikel 101 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming die op deze bepaling inbreuk heeft gemaakt, niet aan de oplegging van een geldboete kan ontkomen wanneer de inbreuk het gevolg is van het feit dat deze onderneming ten aanzien van de rechtmatigheid van haar gedrag heeft gedwaald wegens de strekking van een juridisch advies van een advocaat en/of van een besluit van een nationale mededingingsautoriteit.

Uit de bewoordingen van artikel 5 van verordening nr. 1/2003, dat de bevoegdheden van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten omschrijft, blijkt immers niet dat de uitvoeringsmaatregelen waarin is voorzien bij artikel 23, lid 2, van die verordening, slechts kunnen worden vastgesteld wanneer is voldaan aan subjectieve voorwaarden. Voeren de lidstaten evenwel dergelijke voorwaarden in, dan dienen deze voorwaarden, om niet af te doen aan de doeltreffendheid van het Unierecht, minstens zo streng te zijn als die waarin is voorzien bij artikel 23 van verordening nr. 1/2003. Het antwoord op de vraag of een inbreuk opzettelijk of uit onachtzaamheid is begaan, hangt af van het gedrag van de betrokken onderneming, en luidt bevestigend wanneer de onderneming niet onkundig kan zijn van het de mededinging verstorende karakter van haar gedrag, ongeacht of zij zich ervan bewust is, de mededingingsregels van het Verdrag te schenden. Zo kunnen ondernemingen die rechtstreeks afspraken maken over hun verkoopprijzen, uiteraard niet onkundig zijn van het de mededinging verstorende karakter van hun gedrag.

Bovendien kan niemand schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen aanvoeren, wanneer er geen sprake is van concrete toezeggingen die door de bevoegde overheidsinstantie aan hem zijn gedaan. Hieruit volgt dat een juridisch advies van een advocaat in geen geval bij een onderneming een gewettigd vertrouwen kan wekken dat haar gedrag geen inbreuk maakt op artikel 101 VWEU of geen aanleiding zal geven tot oplegging van een geldboete. De nationale mededingingsautoriteiten kunnen, aangezien zij niet bevoegd zijn tot vaststelling van een negatief besluit, dit is een besluit waarbij wordt geoordeeld dat artikel 101 VWEU niet geschonden is, bij ondernemingen geen gewettigd vertrouwen wekken dat hun gedrag geen inbreuk maakt op deze bepaling.

(cf. punten 35‑37, 39, 41‑43, dictum 1)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 48, 49)

3.        Artikel 101 VWEU en de artikelen 5 en 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer het bestaan van een inbreuk op artikel 101 VWEU is aangetoond, de nationale mededingingsautoriteiten zich in uitzonderingsgevallen kunnen beperken tot vaststelling van de inbreuk zonder een geldboete op te leggen, wanneer de betrokken onderneming heeft deelgenomen aan een nationaal clementieprogramma.

(cf. punt 50, dictum 2)