Language of document :

Beroep ingesteld op 26 september 2014 – Unichem Laboratories / Commissie

(Zaak T-705/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Unichem Laboratories Ltd (Mumbai, India) (vertegenwoordigers: S. Mobley, H. Sheraton en K. Shaw, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 9 juli 2014 inzake een procedure op grond van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (zaak Comp/AT. 39.612 – perindopril (Servier)) in zijn geheel nietig verklaren, en in ieder geval de opgelegde boete, voor zover deze Unichem betreft, nietig verklaren en/of verlagen; en

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van Unichem in verband met deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twaalf middelen aan.

Eerste middel, inhoudend dat de Commissie niet bevoegd is jegens Unichem een besluit op grond van artikel 101, lid 1, VWEU te nemen.

Tweede middel, inhoudend dat de Commissie nalaat het juiste juridische criterium van de „objectieve noodzakelijkheid” toe te passen om vast te stellen of de schikkingsovereenkomst voor octrooien binnen het toepassingsbereik van artikel 101, lid 1, VWEU valt.

Derde middel, inhoudend dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling schendt door niet de richtlijnen van de groepsvrijstellingsverordening inzake technologieoverdracht toe te passen op de schikkingsovereenkomst van Unichem.

Vierde middel, inhoudend dat de Commissie dwaalt ten aanzien van het recht door de schikkingsovereenkomst aan te merken als een overtreding van artikel 101, lid 1, VWEU met een mededingingsbeperkende „strekking”.

Vijfde middel, inhoudend dat de Commissie het door haarzelf in het kader van artikel 101, lid 1, VWEU voorgestelde criterium van de mededingingsbeperkende „strekking” onjuist toepast op de specifieke situatie van Unichem.

Zesde middel, inhoudend dat de Commissie dwaalt ten aanzien van het recht door tot de conclusie te komen dat de schikkingsovereenkomst concurrentieverstorende effecten met zich heeft gebracht.

Zevende middel, inhoudend dat de Commissie inbreuk maakt op haar verplichting op grond van artikel 296 om te motiveren waarom zij van opvatting is dat Unichem rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld voor een schending van artikel 101, lid 1, VWEU terwijl zij geen potentiële concurrent van Servier is.

Achtste middel, subsidiair inhoudend dat de Commissie dwaalt ten aanzien van het recht door niet te onderkennen dat de schikkingsovereenkomst voldoet aan de vrijstellingscriteria op grond van artikel 101, lid 3, VWEU.

Negende middel, inhoudend schending door de Commissie van het recht van verdediging, het beginsel van goed bestuur en haar verplichting om niet onderdrukkend op te treden om wettelijk beschermde, tegen Unichem te gebruiken documenten te verkrijgen.

Tiende middel, inhoudend dat de Commissie bij het berekenen van de boete het algemene EU-beginsel van gelijke behandeling schendt door Unichem zonder objectieve rechtvaardigingsgrond anders te behandelen dan Servier.

Elfde middel, inhoudend schending door de Commissie van het algemene Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, haar eigen boeterichtlijnen en haar bestaande vaste praktijk bij het opleggen van een boete aan Unichem.

Twaalfde middel, inhoudend schending door de Commissie van haar verplichting op grond van artikel 296 VWEU om de boeteberekening en de beoordeling van de ernst van de beweerde overtreding van Unichem met redenen te omkleden.