Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam (Nederland) op 24 november 2020 – E.K. tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(Zaak C-624/20)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: E.K.

Verweerder: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Prejudiciële vragen

Behoort het tot de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen of het verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU op zichzelf tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is of dient dit Unierechtelijk te worden ingevuld?

Indien unierechtelijke uitlegging van toepassing is, bestaat er bij de toepassing van richtlijn 2003/109/EG1 onderscheid tussen de verschillende afhankelijke verblijfsrechten die aan derdelanders toekomen op grond van het Unierecht, waaronder het afhankelijke verblijfsrecht dat wordt toegekend aan een familielid van een burger van de Unie op grond van de Verblijfsrichtlijn en het verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU?

Is het verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU, dat naar zijn aard afhankelijk is van het bestaan [van] een afhankelijkheidsverhouding tussen de derdelander en de Unieburger en dus eindig is, tijdelijk van aard?

Indien het verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU tijdelijk van aard is, moet artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn zo worden uitgelegd dat die in de weg staat aan een nationale regeling die slechts nationaalrechtelijke verblijfsvergunningen uitsluit van het verkrijgen van een status als langdurig ingezetene zoals bedoeld in de richtlijn?

____________

1     Richtlijn van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004, L 16, blz. 44)