Language of document :

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato - Italië) – DHL Express (Italy) Srl, DHL Global Forwarding (Italy) SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

(Zaak C-428/14)1

[Prejudiciële verwijzing – Mededingingsbeleid – Artikel 101 VWEU – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Sector van de internationale verzending van goederen – Nationale mededingingsautoriteiten – Juridische waarde van de instrumenten van het „European Competition Network” – Modelclementieregeling van dit netwerk – Bij de Commissie ingediend immuniteitsverzoek – Bij de nationale mededingingsautoriteiten ingediend beknopt immuniteitsverzoek – Verhouding tussen deze twee verzoeken]

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: DHL Express (Italy) Srl en DHL Global Forwarding (Italy) SpA

Verwerende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

in tegenwoordigheid van: Schenker Italiana SpA en Agility Logistics Srl

Dictum

De bepalingen van het Unierecht, en met name artikel 101 VWEU en verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU], moeten aldus worden uitgelegd dat de binnen het kader van het „European Competition Network” (ECN) aangenomen rechtsinstrumenten, en inzonderheid de binnen dat kader aangenomen modelclementieregeling, niet bindend zijn voor de nationale mededingingsautoriteiten.

De bepalingen van het Unierecht, en met name artikel 101 VWEU en verordening nr. 1/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat er tussen enerzijds het immuniteitsverzoek dat een onderneming bij de Europese Commissie heeft ingediend of voornemens is weldra in te dienen en anderzijds het beknopte verzoek dat met betrekking tot hetzelfde kartel bij een nationale mededingingsautoriteit is ingediend, geen juridische band bestaat die de laatstbedoelde autoriteit ertoe verplicht om het beknopte verzoek te beoordelen in het licht van het immuniteitsverzoek. Of het beknopte verzoek een getrouwe afspiegeling vormt van de inhoud van het bij de Commissie ingediende immuniteitsverzoek, is in dit verband irrelevant.

Wanneer het bij een nationale mededingingsautoriteit ingediende beknopte verzoek een beperkter materieel voorwerp heeft dan het bij de Commissie ingediende immuniteitsverzoek, hoeft deze nationale autoriteit geen contact op te nemen met de Commissie of met de onderneming zelf teneinde vast te stellen of deze onderneming concrete voorbeelden heeft gevonden van onrechtmatige gedragingen in de sector waarop beweerdelijk wel het immuniteitsverzoek maar niet het beknopte verzoek betrekking heeft.

De bepalingen van het Unierecht, en met name artikel 101 VWEU en verordening nr. 1/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een nationale mededingingsautoriteit in omstandigheden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, een beknopt immuniteitsverzoek aanvaardt van een onderneming die de Commissie om boetevermindering maar niet om volledige boete-immuniteit heeft verzocht.

____________

1 PB C 462 van 22.12.2014.