Language of document : ECLI:EU:T:2014:582

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

26 juni 2014

Zaak T‑20/13 P

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen en invaliditeitsuitkering – Pensionering wegens invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Aanwijzing van artsen – Verzuim van de betrokken ambtenaar om de tweede arts aan te wijzen – Aanwijzing van de tweede arts door de president van het Hof – Aanwijzing van de derde arts in onderlinge overeenstemming door de eerste en de tweede aangewezen arts – Artikel 7 van bijlage II bij het Statuut – Verwerping van het beroep in eerste aanleg na terugverwijzing door het Gerecht”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 6 november 2012, Marcuccio/Commissie (F‑41/06 RENV), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Aanwijzing van de artsen – Aanwijzing van de derde arts in onderlinge overeenstemming door de eerste en de tweede arts of, bij gebreke daarvan, door de president van het Hof – Wijziging van de keuze na de vervanging van de eerste en de tweede arts – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

2.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Aanwijzing van de artsen – Geen intrekking van het besluit tot aanwijzing van de eerste derde arts vóór de aanwijzing van een nieuwe derde arts – Vaststelling van het besluit tot aanwijzing van de nieuwe derde arts op andere wijze dan het besluit tot aanstelling van de eerste derde arts – Schending van het beginsel van de actus contrarius – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

3.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Aanwijzing van de artsen – Wijziging van de keuze – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

4.      Ambtenaren – Rechten en verplichtingen – Loyaliteitsplicht – Begrip – Omvang – Verplicht tot samenwerking met de invaliditeitscommissie indien zij dat vraagt

(Ambtenarenstatuut, art. 21)

5.      Ambtenaren – Ziekteverlof – Medische controle – Inhoud – Beoordelingsbevoegdheid van administratie – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 59, lid 1, derde alinea)

6.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Eerbiediging van het geheim van de werkzaamheden – Omvang

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 9, tweede en derde alinea)

1.      Volgens artikel 7, derde alinea, van bijlage II bij het Statuut wordt de derde arts, indien geen overeenstemming aangaande de aanwijzing van de derde arts wordt bereikt binnen een termijn van twee maanden na de aanwijzing van de tweede arts, ambtshalve door de president van het Hof benoemd op initiatief van een van de partijen. Volgens artikel 7, eerste alinea, van bijlage II bij het Statuut wordt de derde arts aangewezen in onderlinge overeenstemming door de twee door de instelling en de betrokken ambtenaar aangewezen artsen.

De onderlinge overeenstemming van de twee aldus aangewezen artsen over de naam van de derde arts gaat immers vooraf aan de ambtshalve aanwijzing door de president van het Hof, die alleen plaatsvindt en van kracht blijft wanneer er geen overeenstemming bestaat tussen de twee betrokken artsen. Meer bepaald is het in een situatie waarin de oorspronkelijk door de instelling of door de betrokken ambtenaar aangewezen arts of zelfs die twee aangewezen artsen niet langer beschikbaar zijn en dus moeten worden vervangen door andere artsen, niet in het belang van het goede verloop van de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie dat die twee artsen de derde, reeds aangewezen arts moeten behouden. Als door de instelling en door de betrokken ambtenaar aangewezen artsen, moeten zij volledig de bevoegdheden kunnen uitoefenen die hun worden verleend door artikel 7, eerste alinea, van bijlage II bij het Statuut. Deze artsen moeten dus de mogelijkheid hebben om het eens te worden over een andere arts.

(cf. punten 89 en 90)

2.      In het kader van een invaliditeitsprocedure wordt het beginsel van de actus contrarius niet geschonden door het feit dat de aanwijzing van een nieuwe derde arts niet is voorafgegaan door de intrekking van het besluit tot aanwijzing van de eerste derde arts in de invaliditeitscommissie door de president van het Hof noch doordat deze aanwijzing niet in dezelfde vorm is geschied als het besluit tot aanwijzing van laatstgenoemde. Artikel 7, eerste alinea, van bijlage II bij het Statuut vereist immers uitsluitend dat de derde arts wordt aangewezen in onderlinge overeenstemming door de twee door de instelling en de betrokken ambtenaar aangewezen artsen. Artikel 7, derde alinea, van bijlage II bij het Statuut strekt ertoe het gebrek aan overeenstemming tussen die twee artsen te verhelpen. De ambtshalve aanwijzing van de derde arts door de president van het Hof vervangt dus bij wijze van uitzondering die welke in het algemeen in onderlinge overeenstemming door de twee betrokken artsen plaatsvindt. De aanwijzing door de president van het Hof kan daarom geen ander karakter hebben dan die door de twee betrokken artsen. De aanwijzing van de derde arts door de president van het Hof vormt dus geen gerechtelijke, maar een administratieve handeling.

(cf. punt 93)

Referentie:

Gerecht: 3 juni 1997, H/Commissie, T‑196/95, JurAmbt. blz. I‑A‑133 en II‑403, punt 80

3.      De geleidelijke vervanging van één of meerdere leden van een invaliditeitscommissie, die zelfs uitmondt in de volledige wijziging van haar samenstelling, heeft niet automatisch tot gevolg dat die commissie of haar mandaat ongeldig wordt.

(cf. punt 100)

4.      In het kader van een invaliditeitsprocedure is de herhaalde weigering om samen te werken met de invaliditeitscommissie niet in overeenstemming met de verplichting tot loyaliteit en samenwerking die op grond van artikel 21, eerste alinea, van het Statuut op elke ambtenaar rust.

(cf. punt 103)

Referentie:

Gerecht: 7 maart 1996, Williams/Rekenkamer, T‑146/94, JurAmbt. blz. I‑A‑103 en II‑329, punt 96 en aldaar aangehaalde rechtspraak

5.      Overeenkomstig artikel 59, lid 1, derde alinea, van het Statuut kan een ambtenaar met ziekteverlof op elk moment aan een door de instelling georganiseerde medische controle worden onderworpen. Wat de inhoud van die controle betreft, staat het aan de medische dienst van de instelling waartoe de ambtenaar behoort om afhankelijk van zijn gezondheidstoestand te beslissen welk soort onderzoek zinvol of noodzakelijk is, zelfs al gaat het om psychiatrische tests, zodat de Unierechter alleen het bestaan van een kennelijke fout kan controleren.

(cf. punten 105 en 106)

6.      Artikel 9, derde alinea, van bijlage II bij het Statuut bepaalt dat de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie geheim zijn. Deze werkzaamheden zijn geheim verklaard door hun medische aard, inhoud en gevolgen ervan. Dat het tot aanstelling bevoegd gezag kennis heeft van het feit dat een advies van die commissie unaniem tot stand is gekomen, vormt derhalve geen schending van artikel 9, derde alinea, van bijlage II bij het Statuut.

(cf. punt 110)