Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 29 augustus 2023 door UG tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer – uitgebreid) van 21 juni 2023 in zaak T-571/17 RENV, UG / Commissie

(Zaak C-546/23 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: UG (vertegenwoordiger: M. Richard, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 (Zevende kamer — uitgebreid) tussen de betrokken partijen in zaak T-571/17 RENV te vernietigen, voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat haar ontslag gegrond was en haar heeft verwezen in een derde van de kosten van de Commissie;

haar een bedrag van 68 000 EUR toe te kennen tot vergoeding van haar materiële schade;

haar een bedrag van 40 000 EUR toe te kennen tot vergoeding van haar immateriële schade;

de Commissie te veroordelen tot terugbetaling van alle kosten, alsmede tot vergoeding van de advocatenkosten die rekwirante in verband met de onderhavige hogere voorziening moet maken om zich te verdedigen, voorlopig geraamd op 10 000 EUR, onder uitdrukkelijk voorbehoud van verhoging;

de Commissie te veroordelen tot terugbetaling van alle kosten, alsmede tot vergoeding van de advocatenkosten van rekwirante die verband houden met het onderhavige geding, geraamd op 30 000 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

In de eerste plaats wordt gesteld dat het bestreden arrest in strijd is met het verbod op ontslag wegens ouderschapsverlof, dat voortvloeit uit artikel 42 bis van verordening nr. 31 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: „Statuut”), gelezen in het licht van de minimumeisen van clausule 5, lid 4, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (richtlijn 2010/18/EU1 ), alsmede van artikel 33, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

Aangezien het besluit om rekwirante te ontslaan uitdrukkelijk is gebaseerd op rekwirantes ouderschapsverlof, levert het discriminatie op en is het in strijd met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: „Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens”, afgekort „EVRM”), in samenhang met artikel 8 EVRM, dat het recht op een gezinsleven waarborgt, en met artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het EVRM.

In de tweede plaats wordt aangevoerd dat het arrest de brief met de ontslaggronden en de stukken van het dossier onjuist heeft opgevat, door niet te oordelen dat het ontslag het gevolg was van de vakbondsactiviteiten van rekwirante in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van het personeel, als verkozen lid van het Comité Local du Personnel en van het Comité Central du Personnel.

In ieder geval is het besluit om een personeelsvertegenwoordiger te ontslaan om andere dan ernstige redenen in strijd met de minimumeisen van artikel 7 van richtlijn 2002/14/EG1 en van artikel 12 van het Handvest. Zij vormt bovendien een door artikel 14 – in samenhang met artikel 11 – EVRM verboden discriminatie uit hoofde van de uitoefening van vakbondstaken.

In de derde plaats wordt aangevoerd dat het arrest niet alle kennelijke beoordelingsfouten die de Commissie in de brief met de ontslaggronden heeft gemaakt, heeft genoemd, met name door de Commissie in een bevoorrechte procedurele positie ten opzichte van rekwirante te plaatsen en dus door in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest, die een doeltreffende voorziening in rechte waarborgen, niet de gelijkheid van wapens te waarborgen.

Rekwirante voert in het bijzonder aan dat haar recht om te worden gehoord als bedoeld in artikel 51, lid 2, van het Statuut is geschonden, dat de ontslaggronden onvoldoende nauwkeurig zijn, dat zij niet ongeoorloofd afwezig was en dat haar vermeende ongeschiktheid voor het ambt niet is aangetoond.

In de vierde plaats, subsidiair, betwist rekwirante de evenredigheid van de haar opgelegde sanctie.

Tot slot vordert rekwirante een schadevergoeding van 68 000 EUR voor haar materiële schade en van 40 000 EUR voor haar immateriële schade, naast de verwijzing van de Commissie in de kosten.

____________

1     Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG (PB 2010, L 68, blz. 13).

1     Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (PB 2002, L 80, blz. 29).