Language of document :

Beroep ingesteld op 22 januari 2024 – CC/Parlement

(Zaak T-36/24)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: CC (vertegenwoordigers: J. Martínez Gimeno, X. Codina García-Andrade, F. Díaz-Grande Rojo en S. Fernández Tourné, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit tot vaststelling van verzoekers pensioenrechten nietig te verklaren op grond van: a) de onwettigheid van artikel 76, lid 1 of lid 1 bis, van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, in de bewoordingen daarvan zoals deze voortvloeien uit het besluit van het bureau van het Europees Parlement van 12 juni 2023 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 , en b) de onwettigheid van artikel 76, lid 2 bis, van die uitvoeringsbepalingen, in de bewoordingen daarvan zoals deze voortvloeien uit het besluit van het bureau van het Europees Parlement van 10 december 20182 , en op diezelfde grond ook alle na het bestreden besluit verrichte vaststellingen van verzoekers rechten uit hoofde van de vrijwillige aanvullende pensioenregeling (hierna: „VAP”) nietig te verklaren;

het Europees Parlement te gelasten nieuwe besluiten tot vaststelling van verzoekers rechten uit hoofde van de VAP vast te stellen, rekening houdend met het bedrag dat voortvloeit uit de versie van artikel 76 van voornoemde uitvoeringsbepalingen van vóór de besluiten van 2023 en 2018, zowel met betrekking tot het bestreden besluit als met betrekking tot de na dit besluit verrichte vaststellingen van verzoekers rechten;

het Europees Parlement te gelasten om, overeenkomstig deze nieuwe besluiten tot vaststelling van verzoekers rechten, de reeds uit hoofde van de VAP aan verzoeker betaalde bedragen te handhaven en hem het verschil te betalen tussen het bedrag van het bestreden besluit (en van de besluiten die tot aan het te wijzen arrest zullen worden vastgesteld) en het bedrag dat van toepassing zou zijn op grond van de versie van artikel 76 van voornoemde uitvoeringsbepalingen van vóór de besluiten van 2023 en 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit verschil had moeten worden betaald totdat volledige betaling heeft plaatsgevonden, en

het Europees Parlement te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker zes middelen aan.

Schending van artikel 27, lid 2, van besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 (hierna: „Statuut”), en artikel 25, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement, die respectievelijk bepalen dat de in het kader van de VAP verworven rechten en aanspraken in volle omvang blijven bestaan en dat het bureau van het Europees Parlement alleen vereisten en voorwaarden kan vastleggen voor het verwerven van nieuwe rechten of aanspraken.

Schending van het rechtzekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van de rechten die verzoeker voor de vaststelling van het besluit van 2023 had verworven, aangezien de aanpassing van verzoekers rechten niet door enige rechtvaardiging of belangenafweging wordt gestaafd.

Schending van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eigendom zoals verankerd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het algemene beginsel van parlementaire onafhankelijkheid en van het gelijkheidsbeginsel. De bij het besluit van 2023 vastgestelde middelen ontnemen het pensioenrecht van verzoeker, dat wordt gewaarborgd door artikel 17 van het Handvest, van zijn inhoud, aangezien zij niet voldoen aan het minimum dat is vereist op grond van de rechtspraak over richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever. Voorts doen zij afbreuk aan de minimale kerninhoud van verzoekers pensioenrecht uit hoofde van de VAP. Daarnaast zijn die middelen in strijd met het algemene beginsel van parlementaire onafhankelijkheid, zoals dat tot uiting komt in verzoekers pensioenrecht, en met het beginsel van gelijkheid, aangezien ten aanzien van de pensioenrechten van de huidige leden van het Europees Parlement geen vergelijkbare middelen zijn vastgesteld.

Schending van het evenredigheidsbeginsel voor zover in het kader van de bij het besluit van 2023 vastgestelde middelen geen enkele belangenafweging heeft plaatsgevonden; met deze middelen wordt een abstract algemeen belang nagestreefd dat – gelet op de concrete omstandigheden van het geval in verband met de VAP die het Europees Parlement zelf heeft opgezet – niet legitiem is, en hoe dan ook gaat het om middelen die veel ingrijpender zijn dan nodig.

Schending van het gewettigd vertrouwen, aangezien het Europees Parlement verzoeker continu precieze, onvoorwaardelijke en consistente garanties heeft verstrekt dat de verworven en te verwerven pensioenrechten zouden worden gerespecteerd en dat het na uitputting van het pensioenfonds zijn juridische verantwoordelijk zou nemen.

Het pensioen van verzoeker is afgeleid van het eerdere pensioen van een voormalig lid van het Europees Parlement, welk lid zijn pensioen voorafgaand aan het besluit van 2018 en de inwerkingtreding van het Statuut heeft ontvangen en zijn rechten dus ruim vóór het besluit van 2018 volledig heeft verworven. Ook verzoeker beschikte, in de bewoordingen van de toepasselijke rechtspraak, over een „recht in wording”, dat is verworven vóór het besluit van 2018. Bovendien vormt de in het besluit van 2018 vastgestelde heffing van 5 % een schending van de in het kader van het derde tot en met het vijfde middel aangevoerde rechten (wezenlijke inhoud van het recht op eigendom, evenredigheidsbeginsel en beginsel van gewettigd vertrouwen).

____________

1 Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 12 juni 2023 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2023, C 227, blz. 5).

1 Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 10 december 2018 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2018, C 466, blz. 8).

1 PB 2005, L 262, blz. 1.