Language of document : ECLI:EU:T:2015:512

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

15 juli 2015 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van spanstaal – Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld – Eén enkele complexe en voortdurende inbreuk – Evenredigheid – Beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties – Volledige rechtsmacht”

In zaak T‑422/10,

Trafilerie Meridionali SpA, voorheen Emme Holding SpA, gevestigd te Pescara (Italië), vertegenwoordigd door G. Visconti, E. Vassallo di Castiglione, M. Siragusa, M. Beretta en P. Ferrari, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door B. Gencarelli en V. Bottka, vervolgens door V. Bottka en R. Striani en ten slotte door V. Bottka en G. Conte als gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 – Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen (rapporteur), president, F. Dehousse en A. M. Collins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 juli 2014,

het navolgende

Arrest (1)

[omissis]

 Procedure en conclusies van partijen

42      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 september 2010, heeft Trame beroep ingesteld.

43      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 oktober 2010, heeft Trame een verzoek in kort geding ingediend, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit.

44      Bij beslissing van 29 oktober 2010 heeft het Gerecht (Eerste kamer) verzoekster ervan in kennis gesteld dat zij de mogelijkheid had om haar middelen en conclusies aan te passen, om rekening te houden met de wijzigingen die bij het eerste wijzigingsbesluit zijn aangebracht.

45      Trame heeft in haar op 19 april 2011 neergelegde repliek opmerkingen over het eerste wijzigingsbesluit gemaakt.

46      Bij beslissing van 6 juni 2011 heeft het Gerecht de Commissie verzocht om overlegging van documenten.

47      Op 22 juni 2011 heeft de Commissie het tweede wijzigingsbesluit aan Trame meegedeeld.

48      Op 12 juli 2011 heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding afgewezen omdat geen sprake was van spoedeisendheid (beschikking van 12 juli 2011, Emme/Commissie, T‑422/10 R, EU:T:2011:349).

49      Trame heeft op 1 augustus 2011 haar opmerkingen over het tweede wijzigingsbesluit ingediend.

50      Op 20 oktober 2011 heeft de Commissie het origineel van haar dupliek in de procestaal neergelegd alsook haar zienswijze ten aanzien van de opmerkingen van Trame over het tweede wijzigingsbesluit, waarop de schriftelijke behandeling is gesloten.

51      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht vanaf 23 september 2013 is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zesde kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

52      Het voorlopige rapport bedoeld in artikel 52, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 is op 8 november 2013 aan de Zesde kamer meegedeeld.

53      Op 17 december 2013 heeft het Gerecht partijen in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang op grond van artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 verzocht om een reeks vragen te beantwoorden en heeft het de Commissie verzocht om documenten over te leggen.

54      Op 28 februari 2014 hebben Trame en de Commissie hun antwoorden op deze verzoeken ingediend. Trame heeft in haar antwoord aangegeven dat zij op 18 november 2013 bij de Commissie een nieuw verzoek had ingediend om rekening te houden met haar onvermogen om te betalen, wegens de economische en financiële positie van de vennootschap op die datum.

55      Op 16 mei 2014 heeft het Gerecht de Commissie in het kader van de maatregelen van instructie op grond van artikel 65 van zijn Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 verzocht om de documenten over te leggen die zij had geweigerd over te leggen in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 17 december 2013.

56      De Commissie heeft de gevraagde documenten op 28 mei 2014 overgelegd. Trame heeft deze vóór de terechtzitting kunnen inzien.

57      Partijen hebben ter terechtzitting van 2 juli 2014 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

58      Trame concludeert tot:

–        nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover haar daarbij een geldboete is opgelegd of de haar opgelegde geldboete te verlagen;

–        een bevel op grond van artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 dat een persoon die Tréfileurope Italia tijdens het kartel heeft vertegenwoordigd, wordt opgeroepen en gehoord teneinde bepaalde feiten in punt 98 van het verzoekschrift te bevestigen;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

59      De Commissie concludeert tot:

–        afwijzing van de verzoeken van Trame;

–        verwijzing van Trame in de kosten.

 In rechte

60      Ter ondersteuning van haar beroep voert Trame vijf middelen aan die betrekking hebben op haar deelname aan het kartel en de gevolgen die dat kan hebben voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete: het eerste betreft de enkele inbreuk, het tweede de uitsluiting van driedraads strengen van de mededingingsregeling waaraan zij heeft deelgenomen, het derde de periode van haar deelname aan de inbreuk, het vierde haar ondergeschikte rol en het feit dat het kartel geen weerslag op de markt heeft gehad en het vijfde de opzet bij de inbreuk. Na het tweede wijzigingsbesluit heeft Trame haar middelen in die zin aangepast dat zij ook schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van de gelijke behandeling bij de vaststelling van de geldboete aanvoert, op grond van de behandeling van ArcelorMittal en Ori Martin in vergelijking met de behandeling die zij heeft gekregen. Trame voert in een zesde middel ook aan dat zij niet in staat is tot betaling van de geldboete.

 A – Opmerkingen vooraf

 1. Inhoud van het bestreden besluit

61      Uit artikel 1 van het bestreden besluit blijkt dat Trame inbreuk op artikel 101 VWEU en, vanaf 1 januari 1994, artikel 53 van de EER-Overeenkomst heeft gemaakt door tijdens de in het bestreden besluit aangegeven periodes te hebben deelgenomen aan een „voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de spanstaalsector in de interne markt en, vanaf 1 januari 1994, in de EER” (hierna: „kartel” of „enkele inbreuk”, welke laatste ook complex en voortgezet is in de gebruikelijke betekenis van deze termen).

 a) Bestanddelen van het kartel en kenmerken van de enkele inbreuk

62      In overweging 122 van het bestreden besluit is het kartel omschreven als „pan-Europese afspraken, te verdelen in een Zürich‑ en een Europese fase, en/of, afhankelijk van de situatie, [...] afspraken op nationaal/regionaal niveau”. De overwegingen 123 tot en met 135 van het bestreden besluit bevatten een kort overzicht van de verschillende overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die vervolgens gedetailleerd worden beschreven en getoetst aan artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Schematisch weergegeven bestond het kartel uit de volgende afspraken:

–        club Zürich, zijnde de eerste fase van de pan-Europese overeenkomst. Deze overeenkomst heeft geduurd van 1 januari 1984 tot en met 9 januari 1996 en had betrekking op de vaststelling van quota per land (Duitsland, Oostenrijk, Benelux, Frankrijk, Italië, Spanje), de verdeling van klanten, de prijzen en de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie. De leden ervan waren Tréfileurope, Nedri, WDI, DWK en Redaelli, die ten minste vanaf 1993 en 1995 verscheidene andere Italiaanse ondernemingen vertegenwoordigde, waarbij zich Emesa, in 1992, en Tycsa, in 1993, hebben aangesloten;

–        club Italia, een nationale regeling die heeft geduurd van 5 december 1995 tot 19 september 2002. Deze overeenkomst had betrekking op de vaststelling van quota voor Italië en de export van dit land naar de rest van Europa. De leden ervan waren de Italiaanse ondernemingen Redaelli, ITC, CB en Itas, waarbij zich vervolgens Tréfileurope en Tréfileurope Italia (op 3 april 1995), SLM (op 10 februari 1997), Trame (op 4 maart 1997), Tycsa (op 17 december 1996), DWK (op 24 februari 1997) en Austria Draht (op 15 april 1997) hebben aangesloten;

–        de zuidelijke overeenkomst, een regionale regeling waarover in 1996 is onderhandeld en die toen door de Italiaanse ondernemingen Redaelli, ITC, CB en Itas is overeengekomen met Tycsa en Tréfileurope om de penetratiegraad van elk van de deelnemers in de zuidelijke landen (Spanje, Italië, Frankrijk, België en Luxemburg) vast te stellen en een verbintenis aan te gaan om met de andere noordelijke Europese producenten over de quota te onderhandelen;

–        club Europa, zijnde de tweede fase van de pan-Europese overeenkomst. Deze overeenkomst is in mei 1997 gesloten door Tréfileurope, Nedri, WDI, DWK, Tycsa en Emesa (de „permanente leden” of de „zes producenten” genoemd) en in september 2002 beëindigd. De overeenkomst was bedoeld om de crisis in club Zürich te boven te komen, om opnieuw quota te verdelen (berekend over de periode vierde trimester van 1995-eerste trimester van 1997), klanten te verdelen en de prijzen vast te stellen. De zes producenten kwamen regels voor de onderlinge coördinatie overeen, waaronder de benoeming van coördinatoren die verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de regelingen in meerdere landen en voor de coördinatie met andere geïnteresseerde ondernemingen die in de betrokken landen actief waren of aan dezelfde klanten leverden. Hun vertegenwoordigers zijn geregeld op verschillende niveaus bijeengekomen om toe te zien op de naleving van de afspraken. Zij wisselden gevoelige commerciële informatie uit. Wanneer een partij zich niet aan de afspraken had gehouden, gold een passende compensatieregeling;

–        de onderlinge afstemming betreffende de klant Addtek: in het kader van deze pan-Europese regeling onderhielden de zes producenten, nu en dan aangevuld met de Italiaanse producenten en Fundia, eveneens bilaterale (of multilaterale) contacten en namen zij op ad-hocbasis deel aan prijsafspraken en klantentoewijzing wanneer zij daar belang bij hadden. Zo hebben Tréfileurope, Nedri, WDI, Tycsa, Emesa, CB en Fundia onderling afgestemd over de prijzen en volumes voor de klant Addtek. Deze projecten betroffen voornamelijk Finland, Zweden en Noorwegen, maar ook Nederland, Duitsland, de Baltische staten en Midden‑ en Oost-Europa. De onderlinge afstemming betreffende Addtek is reeds in de fase van club Zürich van de pan-Europese regeling begonnen en is tot ten minste eind 2001 voortgezet;

–        de besprekingen tussen club Europa en club Italia: In de periode van ten minste september 2000 tot september 2002 kwamen de zes producenten, ITC, CB, Redaelli, Itas en SLM regelmatig bijeen met het doel de Italiaanse ondernemingen als permanente leden te integreren in Club Europa. De Italiaanse ondernemingen wilden een verhoging van het Italiaanse quotum voor export naar de Europese landen, terwijl club Europa de status quo wilde handhaven. Daartoe werden binnen club Italia diverse bijeenkomsten georganiseerd om een gezamenlijk standpunt te formuleren, zijn binnen club Europa bijeenkomsten gehouden om dit standpunt te bespreken en een eigen standpunt te bepalen en zijn tussen de leden van club Europa en de Italiaanse vertegenwoordigers bijeenkomsten georganiseerd om een akkoord te bereiken over het Italiaanse quotum op een gegeven nationale markt. De betrokken ondernemingen wisselden hierbij commercieel gevoelige informatie uit. Ten behoeve van de herverdeling van het Europese quotum teneinde de Italiaanse producenten hierin mee te nemen, kwamen de partijen overeen om een nieuwe referentieperiode te gebruiken (30 juni 2000‑30 juni 2001). Deze ondernemingen hebben ook onderling afgestemd over het globale exportvolume van de Italiaanse ondernemingen in Europa, dat zij onderling per land verdeelden. Tegelijkertijd hebben zij de prijzen besproken, waarbij de leden van club Europa ernaar streefden het mechanisme voor het vaststellen van de prijzen dat de Italiaanse producenten binnen club Italia hanteerden, op geheel Europa toe te passen;

–        club España: parallel aan de pan-Europese afspraken en club Italia kwamen vijf Spaanse ondernemingen (Trefilerías Quijano, Tycsa, Emesa, Galycas en Proderac, deze laatste vanaf mei 1994) en twee Portugese ondernemingen (Socitrel vanaf april 1994 en Fapricela vanaf december 1998) voor Spanje en Portugal en voor een periode van ten minste december 1992 tot september 2002 overeen om hun marktaandelen stabiel te houden, quota vast te stellen, klanten toe te wijzen (inclusief overheidsopdrachten voor werken) en prijzen en betalingscondities vast te stellen. Zij wisselden daarnaast ook commercieel gevoelige informatie uit.

63      Volgens de Commissie vertonen alle regelingen die hierboven in punt 62 zijn omschreven, de kenmerken van één enkele inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (bestreden besluit, overwegingen 135 en 609 en onderdeel 12.2.2).

64      Meer bepaald was de Commissie van mening dat de bovengenoemde regelingen deel uitmaakten van een algemeen plan dat de hoofdlijnen aangaf voor het optreden van de kartelleden in alle geografische gebieden en dat deze ondernemingen „hun individuele commerciële gedrag [beperkten] om een identiek mededingingsverstorend doel en één enkel mededingingsverstorend economisch doel te bereiken, namelijk het vervalsen of uitschakelen van de normale concurrentievoorwaarden voor spanstaal in de EER en om een algemeen evenwicht vast te stellen, met name door quota en prijzen vast te stellen, klanten toe te wijzen en gevoelige commerciële informatie uit te wisselen” (bestreden besluit, overweging 610 en onderdeel 9.3).

65      De Commissie heeft in dat verband het volgende aangegeven:

„Het plan, onderschreven door DWK, WDI, Tréfileurope, Tycsa, Emesa, Fundia, Austria Draht, Redaelli, CB, ITC, Itas, SLM, Trame, Proderac, Fapricela, Socitrel, Galycas en Trefilerías Quijano (niet alle op hetzelfde ogenblik), werd ontworpen en uitgevoerd over een periode van ten minste 18 jaar, aan de hand van een geheel van heimelijke regelingen, specifieke overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen, om hetzelfde gemeenschappelijke doel te bereiken, met name de beperking van de mededinging tussen deze ondernemingen [...] door gebruik te maken van gelijkaardige mechanismen om dit gemeenschappelijk doel te bereiken (zie 9.3.1). Zelfs wanneer een bepaalde regeling soms niet optimaal werkte, bleven andere regelingen normaal functioneren” (bestreden besluit, overweging 612).

66      In het kader van haar redenering heeft Commissie het volgende benadrukt:

–        „De Club Zürich‑ en Club Europa-fasen van de pan-Europese regeling zijn onderdeel van één enkele inbreuk, die niet werd onderbroken door de crisisperiode van 9 januari 1996 tot 12 mei 1997. [...] Zoals in Club Zürich, bleven de deelnemers van Club Europa ook quota afspreken, klanten toewijzen en prijzen vaststellen. Hun [...] besprekingen en overeenkomst betroffen hetzelfde gebied als dat van Club Zürich, maar breidden zich uit met verschillende bijkomende landen [...].” (overweging 613)

–        „de organisatie van het kartel zelf (met name het coördinatiesysteem [...]) en de praktische werking [...], tonen aan, dat de pan-Europese, Iberische en Italiaanse regelingen één enkele inbreuk uitmaken. De belangrijkste beslissingen, zoals het vaststellen van de Europese quota voor een referentiegebied, dat wijzigde met de tijd [...], op basis van de afzetvolumes voor de referentieperiode, die werden aangepast met de tijd [...], werden genomen op directieniveau tijdens multilaterale bijeenkomsten tussen de zes producenten van Club Europa [...]. De directie behandelde ook de toewijzing van bepaalde (referentie)klanten (bijvoorbeeld Betonson en Addtek, [...]) of de vaststelling van minimumprijzen voor bepaalde landen en bepaalde referentieklanten. Bepaalde permanente leden van de pan-Europese regeling kregen, op het niveau van de verkoopvertegenwoordiger, de taak om, ten eerste, de uitvoering van de op Europees niveau verkregen overeenkomsten te controleren in één of meer landen, met name met betrekking tot de coördinatie van prijzen en klanten (met inbegrip van Italië, Spanje en Portugal, die deel zijn van het referentiegebied en de thuislanden van de deelnemers van Club Italia en Club España), en ten tweede, om contacten te onderhouden met de andere belanghebbende producenten in de respectieve geografische gebieden (waaronder die van de Club Italia‑ en Club España-regelingen en bijvoorbeeld Fundia wat de coördinatie van de klant Addtek betreft).” (overweging 614)

–        „Ook de praktische werking van het kartel toont aan, dat de pan-Europese en nationale regelingen één enkele inbreuk uitmaken: de Italiaanse en Iberische regelingen waren vanaf het begin nauw verweven met de pan-Europese regeling. Het quotumstelsel van Club Italia diende als model voor het opzetten van het quotumstelsel van Club Zürich en tijdens de Club Zürich-fase en de crisisperiode, onderhandelden de deelnemers van Club Zürich en Club Italia en kwamen zij gezamenlijk quotumregelingen, prijzen en klantentoewijzing overeen, zowel voor Italië als voor andere Europese markten van het referentiegebied. Hoewel de Italiaanse producenten niet langer permanente leden van club Europa waren, bleef de coördinatie tussen de twee clubs in handen van Tréfileurope, die coördinator was voor Italië en bijna alle besprekingen van Club Italia en Club Europa bijwoonde en op die manier ook de onderhandelingen en besprekingen in de ene club kon beïnvloeden, doordat de deelnemers rekening konden houden met de in de andere club bereikte plannen en overeenkomsten. Hetzelfde geldt voor DWK, Tycsa en later Nedri, pan-Europese producenten die ook regelmatig bijeenkomsten van Club Italia bijwoonden en bilateraal bijeen kwamen met Italiaanse producenten. Op dezelfde wijze onderhandelden producenten van Club Zürich/Europa en Club España en kwamen zij quota, prijzen en klantentoewijzing overeen zowel binnen de clubs als bilateraal. Tycsa (coördinator voor Spanje en Portugal) en Emesa, die deelnamen aan beide clubs, kon weer invloed uitoefenen op de onderhandelingen in de ene club, rekening houdend met de ambities en overeenkomsten die bereikt werden in de andere club. De besprekingen in de drie clubs gingen regelmatig over de onderhandelingen, overeenkomsten en beslissingen genomen in de andere clubs. Vanaf 11 september 2000 werden de onderhandelingen tussen de belangrijkste spanstaalproducenten intensiever in een poging, het quotasysteem van club Europa uit te breiden tot alle belangrijke spanstaalproducenten [...].” (overweging 615)

–        Om die redenen meent de Commissie dat de op nationaal of regionaal niveau (Iberisch, Italiaans en/of zuidelijk) overeengekomen en genomen maatregelen één coherent geheel vormen met de regelingen op pan-Europees niveau. Uit de in hoofdstuk IV beschreven feiten blijkt duidelijk, dat alle deelnemers aan de mededingingsverstorende regelingen deze naleefden en dat zij voor zover mogelijk (d.i. voor zover zij actief waren in een of meer regelingen) hebben bijgedragen tot een gemeenschappelijk mededingingsverstorend plan. (overweging 616)

67      Wat meer bepaald de continuïteit van de deelname aan de inbreuk betreft, heeft de Commissie de volgende twee opmerkingen gemaakt:

–        „Alle adressaten van dit besluit hebben deelgenomen aan het kartel, dat 18 jaar duurde en verschillende onder hen namen gelijktijdig deel aan verschillende niveaus van dit kartel. Het feit dat een betrokken onderneming niet rechtstreeks aan alle bestanddelen van het gehele kartel heeft deelgenomen, ontslaat deze onderneming niet van aansprakelijkheid voor de inbreuk op artikel 101 VWEU en/of artikel 53 van de EER-Overeenkomst. In het onderhavige geval doet het feit dat bepaalde ondernemingen niet aan alle pan-Europese of nationale bijeenkomsten hebben deelgenomen, niet af aan de vaststelling van hun deelneming aan het kartel, daar zij alle werden geïnformeerd en rekening konden houden met en voordeel konden halen uit de uitwisseling van informatie met hun concurrenten bij het bepalen van hun eigen marktgedragingen. Zoals hierboven beschreven, hebben de meeste deelnemers het algemeen plan onderschreven en uitgevoerd over een periode van verscheidene jaren, maakten zij gebruik van gelijkaardige mechanismen en streefden zij een gemeenschappelijk doel na, namelijk de beperking van de mededinging. [A]lle adressaten [waren] ook op de hoogte van hun deelneming aan een algemeen plan met verschillende niveaus, hoewel voor sommigen deze bekendheid pas kon worden vastgesteld in een later stadium van de inbreuk.” (bestreden besluit, overweging 622)

–        „Toch is de intensiteit van deelneming van elke onderneming aan het kartel niet identiek, rekening houdend met de duur van hun individuele deelneming aan het kartel [...], hun geografische vertegenwoordiging (productie en afzetgebied) en de grootte van de onderneming (grote of kleine spelers). Al deze factoren worden in overweging genomen in hoofdstuk VIII [van het bestreden besluit, over de factoren die in aanmerking zijn genomen om het bedrag van de geldboeten te bepalen].” (bestreden besluit, overweging 623)

 b) Factoren die voor Trame in aanmerking zijn genomen

68      Jegens Trame is in aanmerking genomen dat zij in de periode van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 aan het in artikel 1 van het bestreden besluit genoemde kartel heeft deelgenomen (zie punt 61 hieronder).

69      De belangrijkste elementen op basis waarvan deze deelname kan worden aangetoond, zijn de volgende.

 Club Italia (van 4 maart 1997 tot en met 19 september 2002)

70      De Commissie is tot de vaststelling gekomen dat Trame van 4 maart 1997 tot en met 19 september 2002 aan club Italia heeft deelgenomen (bestreden besluit, overwegingen 124, 385 e.v. en 467‑473 in onderdeel 9.2.1.8, „Individuele deelneming aan Club Italia”).

71      Met name blijkt uit het bestreden besluit het volgende:

–        de deelname van Trame aan het kartel wordt bevestigd door vele documenten die tijdens de inspecties zijn aangetroffen en door verklaringen van ten minste drie karteldeelnemers (SLM, Redaelli en Tréfileurope) (bestreden besluit, overweging 467);

–        ook al deed Trame niet vanaf het begin mee aan de verdeling van de Italiaanse markt, toch beslisten de deelnemers aan de bijeenkomst van 18 december 1995 (Redaelli, Itas, CB en ITC) onder andere Trame te informeren over de conclusies met betrekking tot de nieuwe prijzen die in 1996 moesten worden gehanteerd. Op vergelijkbare wijze werd op de bijeenkomst van 17 december 1996 een tabel uitgedeeld met de toewijzing van tonnages per klant en de aanstelling van de hoofdleveranciers voor een aantal klanten op de Italiaanse markt in 1997. Hoewel de kolommen voor Trame leeg waren, is het feit dat Trame in de tabel reeds in aanmerking werd genomen een aanwijzing dat besprekingen tussen de partijen plaats moeten hebben gehad of ten minste beoogd werden (bestreden besluit, overweging 467);

–        de eerste aanwijzing van rechtstreeks contact met Trame is een oorspronkelijk document met betrekking tot de bijeenkomst van 4 maart 1997. Dit document bevat handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst waaruit blijkt dat „Trame de leden van Club Italia meedeelde dat [zij] graag aan de Italiaanse regeling wilde deelnemen” („Trame wenst deel te nemen – komt volgende keer”) (bestreden besluit, overweging 467);

–        Trame heeft deelgenomen aan de bijeenkomst van club Italia van 10 maart 1997 (bestreden besluit, overweging 467);

–        Trame heeft in de loop van de administratieve procedure erkend dat zij om te beginnen zesmaal aan de bijeenkomsten van club Italia heeft deelgenomen, op 5 oktober 1998, 9 november 1998, 18 januari 1999, 8 februari 1999, 22 februari 1999 en 15 maart 1999 (in de voetnoot is nader aangegeven dat Trame echter ontkent dat zij een kartelovereenkomst heeft gesloten en verklaart dat zij uitsluitend aan de bijeenkomsten heeft deelgenomen om informatie te verkrijgen), vervolgens op 28 februari 2000 en op 19 juni 2000 (in de voetnoot is nader aangegeven dat Trame met name toegeeft te hebben deelgenomen aan de bijeenkomsten van 28 februari 2000, 6 maart 2000, 13 maart 2000, 21 maart 2000, 15 mei 2000, 12 juni 2000 en 19 juni 2000) en ten slotte aan de bijeenkomsten van 10 april 2001 en 16 september 2002 (bestreden besluit, overweging 468);

–        de deelname van Trame aan club Italia werd op geen moment tussen 4 maart 1997 en 19 september 2002 opgeschort. Met betrekking tot de bijeenkomsten van club Italia tussen 15 maart 1999 en 28 februari 2000 geldt dat Trame, ondanks dat zij daarop niet aanwezig was, de andere karteldeelnemers informatie is blijven verschaffen en dat haar geval verder is besproken. Haar afwezigheid is uitdrukkelijk vermeld tijdens de bijeenkomsten van 12 juli 1999 en 17 januari 2000, waaruit blijkt dat haar aanwezigheid wel werd verwacht. Bovendien is er geen bewijs voorhanden dat Trame zich op enig moment van het kartel zou hebben gedistantieerd. Wat de na juni 2000 gehouden bijeenkomsten betreft, is Trame aan het kartel blijven deelnemen, niet alleen tijdens de bijeenkomsten van 10 april 2001 en 16 september 2002, waarvoor zij toegeeft dat zij daaraan heeft deelgenomen, maar ook de bijeenkomsten van 9 oktober 2000 en 30 juli 2002, waarop haar geval verder is besproken, tot aan het einde van de inbreuk (bestreden besluit, overwegingen 469 en 470).

72      Samenvattend heeft de Commissie geconstateerd dat Trame rechtstreeks heeft deelgenomen aan 18 bijeenkomsten van club Italia, dat zij op vier van de bijeenkomsten van deze club uitdrukkelijk als afwezig was gemeld, hetgeen impliceert dat haar aanwezigheid daarop werd verwacht, en dat haar geval voortdurend is besproken binnen deze club (bestreden besluit, voetnoot bij overweging 468).

 Club Europa en het pan-Europese systeem (van 15 mei 2000 tot 19 september 2002)

73      Om aan te tonen dat de jegens Trame in aanmerking genomen inbreuk één enkele voortgezette inbreuk was, en met name om de „individuele bekendheid met deelneming aan een groter plan” (zie het opschrift boven onderdeel 12.2.2.4 van het bestreden besluit) aan te tonen, heeft de Commissie op het volgende gewezen:

„(651)      In [haar] antwoord op de [mededeling van punten van bezwaar] stelt Trame geen vragen met betrekking tot [haar] kennis van de andere regelingen. In elk geval heeft de Commissie het bewijs dat Trame kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben van de verschillende niveaus van het kartel. Op de bijeenkomst van 15 mei 2000 bijvoorbeeld, waaraan Trame deelnam, stelde Tréfileurope dat Club Europa en Club Italia beide in een crisis verkeerden [...]. Op 12 juni 2000 woonde Trame een bijeenkomst bij met Redaelli, ITC, Itas, Tréfileurope Italia, CB, SLM, Tycsa en DWK, waarop werd vermeld dat Club Europa klaagde over Tycsa, [die] ook lid was van Club España. De namen van andere leden van Club España zoals Socitrel en Fapricela worden ook genoemd op deze bijeenkomst [...]. Bovendien woonde Trame op 9 oktober 2000 een bijeenkomst bij, waarin de deelnemers van Club Europa en van Club Italia op zoek gingen naar een gezamenlijke oplossing voor de toenemende export door de Italiaanse producenten naar Europa. Op deze bijeenkomst werd met name de Europese markt geanalyseerd en werden de percentages van interpenetratie besproken onder de zes producenten (behalve Emesa) en de Italiaanse producenten [...]. Bijgevolg concludeert de Commissie, dat Trame ten minste vanaf 15 mei 2000 kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben van het feit dat [zij] deel was van een groter pan-Europees stelsel met verschillende niveaus [met als doel om de spanstaalmarkt te stabiliseren teneinde een prijsdaling te voorkomen]. In elk geval verkocht Trame niet buiten Italië gedurende de gehele periode van de inbreuk [...]”.

74      De Commissie heeft dus ook geoordeeld dat Trame parallel aan de deelname aan club Italia van 4 maart 1997 tot 19 september 2002, vanaf 15 mei 2000 „kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben van de verschillende niveaus van het kartel” en meer in het bijzonder van club Europa.

 c) Berekening van de aan Trame opgelegde geldboete

75      Om te beginnen heeft de Commissie eraan herinnerd dat zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete overeenkomstig artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 rekening moet houden met alle relevante omstandigheden en meer bepaald met zowel de ernst als de duur van de inbreuk. Ook heeft de Commissie gepreciseerd dat zij daarbij verwijst naar de in de richtsnoeren van 2006 vastgelegde beginselen (bestreden besluit, overweging 920).

76      De geldboete van 3,249 miljoen EUR die aan Trame is opgelegd, is als volgt berekend.

77      In de eerste plaats is Trame aansprakelijk gehouden voor een alomvattend kartel op de spanstaalmarkt binnen de EER. Om het basisbedrag van de geldboete te bepalen, is de Commissie dan ook overeenkomstig punt 13 van de richtsnoeren van 2006 uitgegaan van de „waarde van de op de desbetreffende geografische markt in de EER verkochte goederen of diensten van de onderneming” in het laatste volledige boekjaar waarin zij aan de inbreuk heeft deelgenomen (bestreden besluit, overwegingen 929 e.v.).

78      Voor Trame is de in aanmerking genomen waarde van de verkopen 8 231 277 EUR (eerste wijzigingsbesluit, punt 5). Het betreft de waarde van de verkopen van spanstaal in het geografische gebied waarop het kartel betrekking heeft, namelijk in de voor Trame in aanmerking genomen periode: Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België, Luxemburg, Spanje, Oostenrijk, Portugal, Denemarken, Zweden, Finland en Noorwegen (bestreden besluit, overwegingen 931 en 932). In de onderhavige zaak zijn evenwel alleen de verkopen van Trame in Italië in aanmerking genomen, aangezien Trame in die periode geen verkopen buiten Italië heeft gerealiseerd (bestreden besluit, overweging 651).

79      In de tweede plaats is het percentage dat op de aldus berekende waarde van de verkopen moet worden toegepast, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk als zodanig. Daarbij heeft de Commissie onder meer de volgende voor de onderhavige zaak relevante factoren in aanmerking genomen: de aard van de inbreuk, het gecumuleerde marktaandeel van alle betrokken ondernemingen, de geografische reikwijdte van de inbreuk en de vraag of de inbreuk daadwerkelijk is geïmplementeerd (bestreden besluit, overwegingen 936 e.v.).

80      Wat de aard van de inbreuk betreft, heeft de Commissie erop gewezen dat het kartel in zijn geheel zag op marktverdeling, klantentoewijzing en horizontale overeenkomsten inzake prijzen (bestreden besluit, overweging 939).

81      Ook heeft de Commissie rekening gehouden met het feit dat de bij de inbreuk betrokken ondernemingen een gecumuleerd marktaandeel van ongeveer 80 % hadden (bestreden besluit, overweging 946) en dat de inbreuk een groot deel van de EER bestreek. Bij Socitrel, Proderac, Fapricela en Fundia, ondernemingen die wat de eerste drie betreft slechts aan club España hebben deelgenomen (die Spanje en Portugal bestreek) en wat de laatste betreft alleen aan de onderlinge afstemming betreffende Addtek, en waarvoor kon worden aangetoond dat zij pas in een laat stadium wetenschap hadden van de enkele inbreuk (17 mei 2001 voor Socitrel, Proderac en Fapricela en 14 mei 2001 voor Fundia), heeft de Commissie rekening gehouden met de beperktere geografische omvang bij de bepaling van het deel van de waarde van de verkopen dat voor de beoordeling van de ernst van de inbreuk in aanmerking moest worden genomen. Volgens de Commissie was de situatie anders voor de andere deelnemers aan club España (Emesa/Galycas, Tycsa/ Trefilerías Quijano), die gelijktijdig hebben deelgenomen op verschillende niveaus van het kartel en/of voor dewelke kon worden vastgesteld dat zij zich op een veel vroeger tijdstip bewust waren van de enkele en voortdurende inbreuk. Ook voor de deelnemers aan club Italia was de situatie anders dan voor Socitrel, Proderac en Fapricela, aangezien de geografische reikwijdte van club Italia grotendeels met die van de pan-Europese regelingen samenviel en dus veel groter was dan de geografische reikwijdte van club España (Spanje en Portugal) (bestreden besluit, overweging 949).

82      Wat de tenuitvoerlegging van de regelingen betreft, heeft de Commissie geoordeeld dat die weliswaar niet steeds volledig succesvol verliep, maar dat zij wel degelijk zijn uitgevoerd (bestreden besluit, overweging 950).

83      Gezien de omstandigheden van de zaak en rekening houdend met de hierboven besproken criteria heeft de Commissie geoordeeld dat de verhouding van de waarde van de verkopen die voor de beoordeling van de ernst van de inbreuk in aanmerking moest worden genomen voor Fundia 16 %, voor Socitrel, Fapricela en Proderac 18 % en voor alle andere ondernemingen, waaronder Trame, 19 % was (bestreden besluit, overweging 953).

84      In de derde plaats is de duur van de inbreuk wat Trame betreft vastgesteld op vijf jaar en zes maanden, zijnde van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 (bestreden besluit, overweging 956).

85      In de vierde plaats is de Commissie ten aanzien van het percentage dat ongeacht de duur van deelname van een onderneming aan de inbreuk in het basisbedrag van de geldboete moest worden opgenomen, tot de slotsom gekomen dat het bedrag van 16 % voor Fundia, 18 % voor Socitrel, Fapricela en Proderac en 19 % voor alle andere ondernemingen, waaronder Trame, passend was (bestreden besluit, overweging 962).

86      In de vijfde plaats heeft de Commissie de verzachtende omstandigheden onderzocht die Trame tijdens de administratieve procedure had aangevoerd. Dit betreft met name de argumenten inzake een ondergeschikte of passieve rol (bestreden besluit, overwegingen 987 en 992) en het niet toepassen van de inbreukmakende overeenkomsten of de zeer beperkte deelname aan de inbreuk (bestreden besluit, overwegingen 1023 en 1025). In dat verband heeft de Commissie erkend dat de rol van Trame, zoals die van Proderac, beperkter was dan die van de andere karteldeelnemers en dat daarom aan deze ondernemingen een boetevermindering moest worden toegekend. Ook heeft zij erop gewezen dat „Trame een onbeduidende speler in Club Italia was [en dat d]it leidde tot spanningen met de andere deelnemers”. Dit rechtvaardigde een vermindering met 5 % van het bedrag van de geldboete.

87      Bijgevolg is het basisbedrag van de geldboete van 10 miljoen EUR door de Commissie verlaagd naar 9,5 miljoen EUR. Aangezien dit bedrag hoger was dan het plafond van 10 % van de totale omzet van Trame in 2009 (ongeveer 32,5 miljoen EUR), is het naar 3,249 miljoen EUR verlaagd (bestreden besluit, overwegingen 963, 1057 en 1071).

 2. Toepasselijke beginselen

 a) Bewijs van het bestaan en de duur van de inbreuk

88      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat de Commissie volgens de rechtspraak niet alleen het bestaan van de mededingingsregeling moet bewijzen, maar ook de duur ervan. Wat meer in het bijzonder het bewijs van een inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU betreft, staat het aan de Commissie om de door haar vastgestelde inbreuken te bewijzen en bewijsmateriaal aan te voeren dat rechtens genoegzaam het bestaan aantoont van de feiten die een inbreuk vormen. Indien de rechter twijfels heeft, dienen deze in het voordeel te werken van de adressaat van het besluit waarbij een inbreuk is vastgesteld. De rechter kan dus niet vaststellen dat de Commissie de betrokken inbreuk rechtens genoegzaam heeft bewezen indien daarover bij hem nog twijfel bestaat, met name in het kader van een beroep tot nietigverklaring of herziening van een besluit waarbij een geldboete is opgelegd. In dit laatste geval dient immers rekening te worden gehouden met het beginsel van het vermoeden van onschuld, dat deel uitmaakt van de fundamentele rechten die in de rechtsorde van de Unie worden beschermd en dat is neergelegd in artikel 48, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gelet op de aard van de betrokken inbreuken en op de aard en de ernst van de daaraan verbonden sancties geldt het beginsel van het vermoeden van onschuld met name voor procedures betreffende inbreuken op de voor ondernemingen geldende mededingingsregels die tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen kunnen leiden. Bijgevolg moet de Commissie nauwkeurige en onderling overeenstemmende bewijzen aanvoeren die de vaste overtuiging kunnen dragen dat de gestelde inbreuk is gepleegd (zie arrest van 17 mei 2013, Trelleborg Industrie en Trelleborg/Commissie, T‑147/09 en T‑148/09, Jurispr., EU:T:2013:259, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

89      Voorts is het gebruikelijk dat de activiteiten die mededingingsbeperkende overeenkomsten meebrengen, clandestien worden verricht, dat de bijeenkomsten in het geheim worden gehouden en dat de desbetreffende documentatie tot een minimum wordt beperkt. Dit betekent dat wanneer de Commissie stukken ontdekt waaruit met zoveel woorden onrechtmatig overleg tussen marktdeelnemers blijkt, zoals verslagen van bijeenkomsten, die doorgaans slechts fragmentarisch en schaars zijn, zodat vaak bepaalde details via deductie moeten worden gereconstrueerd. In de meeste gevallen moet het bestaan van een mededingingsverstorende gedraging of overeenkomst dus worden afgeleid uit een samenloop van omstandigheden en aanwijzingen die in hun totaliteit beschouwd, bij gebreke van een andere coherente verklaring, het bewijs kunnen leveren dat de mededingingsregels zijn geschonden (zie arrest Trelleborg Industrie en Trelleborg/Commissie, punt 88 supra, EU:T:2013:259, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

90      Voorts vereist de rechtspraak dat de Commissie zich bij het ontbreken van bewijsmateriaal waarmee de duur van een inbreuk rechtstreeks kan worden aangetoond, ten minste op bewijzen baseert betreffende feiten die zich zo kort na elkaar hebben voorgedaan, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze inbreuk tussen twee welbepaalde tijdstippen zonder onderbreking heeft voortgeduurd (zie arrest Trelleborg Industrie en Trelleborg/Commissie, punt 88 supra, EU:T:2013:259, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 b) Begrip één enkele inbreuk, in de zin van complexe inbreuk

91      In de tweede plaats en nog steeds volgens vaste rechtspraak kan schending van artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst niet alleen voortvloeien uit een op zichzelf staande handeling, maar eveneens uit een reeks handelingen of een voortdurende gedraging, ook al zouden een of meer onderdelen van deze reeks handelingen of van deze voortdurende gedraging ook op zich, afzonderlijk, een schending van deze bepaling kunnen opleveren. Wanneer dus de verschillende handelingen vanwege hun identieke doel, te weten de mededinging binnen de eenheidsmarkt te verstoren, deel uitmaken van een „totaalplan”, mag de Commissie de aansprakelijkheid voor deze handelingen bepalen aan de hand van de deelneming aan de betrokken inbreuk in haar geheel (arresten van 8 juli 1999, Commissie/Anic Partecipazioni, C‑49/92 P, Jurispr., EU:C:1999:356, punt 81; 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr., EU:C:2004:6, punt 258, en 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, Jurispr., EU:C:2012:778, punt 41).

92      Een onderneming die aan een dergelijke enkele en complexe inbreuk heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen die een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU vormden en die een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in zijn geheel beoogden te leveren, kan aldus voor de gehele duur van haar deelneming aan die inbreuk eveneens aansprakelijk zijn voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk. Dit is het geval wanneer vast komt te staan dat de betrokken onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de inbreukmakende gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (arresten Commissie/Anic Partecipazioni, punt 91 supra, EU:C:1999:356, punten 83, 87 en 203; Aalborg Portland e.a./Commissie, punt 91 supra, EU:C:2004:6, punt 83, en Commissie/Verhuizingen Coppens, punt 91 supra, EU:C:2012:778, punt 42).

93      Een onderneming kan aldus rechtstreeks hebben deelgenomen aan alle mededingingsverstorende gedragingen waaruit de enkele voortgezette inbreuk bestaat, in welk geval de Commissie haar aansprakelijk mag houden voor al deze gedragingen en dus voor de inbreuk in zijn geheel. Een onderneming kan ook slechts rechtstreeks hebben deelgenomen aan een deel van de mededingingsverstorende gedragingen waaruit de enkele voortgezette inbreuk bestaat, maar kennis hebben gehad van alle inbreukmakende gedragingen die de andere karteldeelnemers met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, of deze redelijkerwijs hebben kunnen voorzien en bereid zijn geweest het risico ervan te aanvaarden. In dat geval mag de Commissie die onderneming aansprakelijk houden voor alle mededingingsverstorende gedragingen waaruit die inbreuk bestaat, en bijgevolg voor die inbreuk in zijn geheel (arrest Commissie/Verhuizingen Coppens, punt 91 supra, EU:C:2012:778, punt 43).

94      Wanneer een onderneming daarentegen rechtstreeks heeft deelgenomen aan een of meer mededingingsverstorende gedragingen die één enkele voortgezette inbreuk vormen, maar niet is bewezen dat zij met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan de verwezenlijking van alle gemeenschappelijke doelstellingen van de andere karteldeelnemers en dat zij de andere inbreukmakende gedragingen die deze deelnemers met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, kan de Commissie haar derhalve uitsluitend aansprakelijk houden voor de gedragingen waaraan zij rechtstreeks heeft deelgenomen en voor de gedragingen die de andere deelnemers planden of verrichtten met het oog op dezelfde als de door haar nagestreefde doelstellingen en waarvoor is bewezen dat zij deze kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (arrest Commissie/Verhuizingen Coppens, punt 91 supra, EU:C:2012:778, punt 44).

95      Dat mag evenwel niet tot gevolg hebben dat deze onderneming wordt bevrijd van haar aansprakelijkheid voor de gedragingen waarvan vaststaat dat zij daaraan heeft deelgenomen of waarvoor zij daadwerkelijk aansprakelijk kan worden gehouden. Een dergelijke opsplitsing van een besluit van de Commissie waarbij een globaal kartel wordt aangemerkt als één enkele voortgezette inbreuk is echter slechts mogelijk indien die onderneming tijdens de administratieve procedure in staat werd gesteld te begrijpen dat haar tevens elk van de gedragingen waaruit die inbreuk bestond, ten laste werd gelegd, en dus dienaangaande verweer te voeren, én indien dat besluit op dit punt voldoende duidelijk is (arrest Commissie/Verhuizingen Coppens, punt 91 supra, EU:C:2012:778, punten 45 en 46).

96      Tot slot dient het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een kartel heeft deelgenomen of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij wel heeft deelgenomen, in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van de geldboete (arresten Commissie/Anic Partecipazioni, punt 91 supra, EU:C:1999:356, punt 90; Aalborg Portland e.a./Commissie, punt 91 supra, EU:C:2004:6, punt 86, en Commissie/Verhuizingen Coppens, punt 91 supra, EU:C:2012:778, punt 45).

 c) Begrip distantiëring in geval van een bijeenkomst

97      In de derde plaats volgt eveneens uit vaste rechtspraak dat het volstaat dat de Commissie aantoont dat de betrokken onderneming heeft deelgenomen aan bijeenkomsten waarop mededingingsverstorende overeenkomsten zijn gesloten, en zich daar niet duidelijk tegen heeft verzet, om de deelneming van deze onderneming aan de mededingingsregeling genoegzaam te bewijzen. Wanneer de deelneming aan dergelijke bijeenkomsten is aangetoond, dient die onderneming aanwijzingen te verstrekken waaruit blijkt dat haar deelneming aan die bijeenkomsten geen mededingingsbeperkende bedoeling had, en wel door aan te tonen dat zij haar concurrenten duidelijk had gemaakt dat zij vanuit een andere optiek dan zij aan die bijeenkomsten deelnam (zie arrest Aalborg Portland e.a./Commissie, punt 91 supra, EU:C:2004:6, punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 d) Beginselen inzake het in aanmerking nemen van de bijzondere situatie

98      In de vierde plaats zijn in de rechtspraak bepaalde beginselen ontwikkeld betreffende de individuele aansprakelijkheid als gevolg van een inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU, zoals een mededingingsregeling (zie in die zin arrest van 19 mei 2010, Chalkor/Commissie, T‑21/05, Jurispr., EU:T:2010:205, punten 90 e.v.).

99      Nadat de Commissie het bestaan van een kartel heeft aangetoond en de deelnemers ervan heeft bepaald, moet zij voor de oplegging van de geldboeten immers het relatieve gewicht van ieders deelneming onderzoeken. Dit volgt zowel uit de rechtspraak als uit de richtsnoeren, die voorzien in een gedifferentieerde behandeling die tot de berekening van een specifiek uitgangsbedrag leidt, en in het in aanmerking nemen van verzwarende en verzachtende omstandigheden, zodat het bedrag van de geldboete kan worden aangepast met name afhankelijk van de actieve of passieve rol van de betrokken ondernemingen bij de uitvoering van de inbreuk (zie in die zin arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 91 supra, EU:C:1999:356, punten 90 en 150, en, met betrekking tot de richtsnoeren van 1998 (PB 1998, C 9, blz. 3; hierna: „richtsnoeren”), arrest Chalkor/Commissie, punt 98 supra, EU:T:2010:205, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

100    Aan een onderneming kan in elk geval nooit een geldboete worden opgelegd waarvan het bedrag wordt berekend aan de hand van een deelneming aan een heimelijke afspraak waarvoor zij niet verantwoordelijk is gehouden (arrest Chalkor/Commissie, punt 98 supra, EU:T:2010:205, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

101    Ook kan een onderneming slechts een sanctie kan worden opgelegd voor feiten die haar individueel ten laste worden gelegd (arrest van 13 december 2001, Krupp Thyssen Stainless en Acciai speciali Terni/Commissie, T‑45/98 en T‑47/98, Jurispr., EU:T:2001:288, punt 63).

102    De sancties dienen te worden geïndividualiseerd op basis van de gedragingen en de eigenschappen van de betrokken ondernemingen (arresten van 29 juni 2006, SGL Carbon/Commissie, C‑308/04 P, Jurispr., EU:C:2006:433, punt 46, en 7 juni 2007, Britannia Alloys & Chemicals/Commissie, C‑76/06 P, Jurispr., EU:C:2007:326, punt 44).

103    Meer bepaald is geoordeeld dat een onderneming waarvan de verantwoordelijkheid met betrekking tot meerdere onderdelen van een mededingingsregeling wordt vastgesteld, meer bijdraagt tot de doeltreffendheid en het ernstige karakter van deze mededingingsregeling dan een overtredende onderneming die slechts bij één onderdeel van dezelfde mededingingsregeling is betrokken. Eerstgenoemde onderneming pleegt derhalve een zwaardere inbreuk dan de tweede (arrest Chalkor/Commissie, punt 98 supra, EU:T:2010:205, punt 99).

104    Aan de hand van de inhoud van het bestreden besluit en met inachtneming van de hierboven uiteengezette beginselen moeten de argumenten van partijen, die gedetailleerd zijn vermeld in het rapport ter terechtzitting dat het Gerecht heeft meegedeeld, worden onderzocht.

 B – Deelname aan één enkele inbreuk

 1. Argumenten van partijen

105    Trame geeft te kennen dat de Commissie haar niet kan verwijten dat zij gedurende vijf jaar en zes maanden heeft deelgenomen aan één enkele inbreuk bestaande uit overeenkomsten op Europees (club Europa), regionaal en nationaal (club España, zuidelijke overeenkomst, club Italia) niveau. Ten tijde van de feiten verkocht Trame alleen in Italië, niet wegens vermeende marktverdelingsafspraken maar wegens het ontbreken van certificeringen voor de verkoop van haar producten in het buitenland. De informatie over andere landen dan Italië was voor haar van geen enkel belang. Er is overigens ook geen bewijs dat zij op supranationaal niveau aan de inbreuk of aan een andere mededingingsregeling dan club Italia heeft deelgenomen. Trame heeft nooit aan bijeenkomsten op Europees niveau deelgenomen of aan informatie-uitwisseling over dit onderwerp. De deelname aan één enkele inbreuk kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat concurrenten binnen club Italia sporadisch of incidenteel toespelingen op club Europa hebben gemaakt in aanwezigheid van Trame. Op dit punt erkent de Commissie zelf dat Trame tot 15 mei 2000 niet wist van het Europese niveau van de inbreuk (bestreden besluit, overweging 651), waarmee zij op zijn minst rekening had moeten houden bij de bepaling van het bedrag van de geldboete. De enige verwijzing naar club Europa is te vinden in een document dat betrekking heeft op de bijeenkomst van 15 mei 2000, waarin slechts is aangegeven dat deze club zich in een crisis bevindt. Volgens de Commissie gaat het overigens „waarschijnlijk” om een verwijzing naar club Europa, hetgeen erop wijst dat zij daarover twijfels heeft. De documenten betreffende de bijeenkomsten van 12 juni en 9 oktober 2000 bevatten geen expliciete verwijzing naar club Europa. In de loop van de haar verweten inbreukperiode had Trame geen echte wetenschap van club Europa en de werking daarvan, en kon zij die ook niet hebben.

106    Tegelijkertijd wijst Trame erop dat Socitrel, Proderac en Fapricela enkel een sanctie is opgelegd voor hun deelname aan een bestanddeel van de enkele inbreuk (club España), met name rekening houdend met het feit dat zij pas laat wisten van het pan-Europese niveau daarvan. Zo heeft de Commissie Fapricela verweten dat zij tussen december 1998 en september 2002 aan het kartel heeft deelgenomen, maar heeft zij enkel de deelname van deze onderneming aan alleen club España in aanmerking genomen omdat Fapricela nooit heeft deelgenomen aan de Europese bijeenkomsten en daar tot in mei 2001 ook niet van wist. Deze situatie is vergelijkbaar met die van Trame, die de Commissie deelname aan club Italia van maart 1997 tot september 2002 verwijt, alsook wetenschap van het Europese niveau van het kartel vanaf mei 2000. Deze ondernemingen hebben op Europees niveau dus geen enkele rol gespeeld en hebben pas na meer dan de helft van de tenlastegelegde inbreukperiode wetenschap van dit niveau van het kartel gekregen. Het willekeurige verschil in behandeling tussen deze beide ondernemingen heeft negatieve gevolgen voor de bepaling van het bedrag van de aan Trame opgelegde geldboete, die op een buitensporig hoog niveau is vastgesteld met inaanmerkingneming van een situatie die niet de hare is.

107    De Commissie bestrijdt dit betoog. In het bestreden besluit is aangetoond dat de leden van club Italia voortdurend van de beslissingen van club Europa op de hoogte werden gehouden en dat zijzelf de leden van club Europa op de hoogte hielden van hun eigen beslissingen. Tussen club Zürich en club Italia bestond een sterke onderlinge afstemming. Zowel tijdens de fase van club Zürich als tijdens de fase van club Europa hebben de leden van club Italia hun beslissingen kunnen nemen omdat zij konden rekenen op de inlichtingen die zij van hun vertegenwoordiger op pan-Europees niveau (Redaelli tijdens de fase van club Zürich, Tréfileurope tijdens de fase van club Europa) kregen. Ook is aangetoond dat Trame vanaf 15 mei 2000 wist of had moeten weten dat zij integraal onderdeel uitmaakte van een meer omvattend pan-Europees systeem, dat op verschillende niveaus was opgebouwd. Ook is de situatie van Trame anders dan die van Socitrel, Proderac en Fapricela, die zich er pas vanaf 15 mei 2001 van bewust waren dat zij aan een pan-Europees systeem deelnamen, dus lang nadat Trame zich daarvan bewust was geworden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat club Italia en club Europa elkaar geografische overlapten.

 2. Beoordeling door het Gerecht

108    Om te beginnen moet er meteen al op worden gewezen dat de Commissie ten onrechte Trame heeft toegerekend dat zij gedurende vijf jaar en zes maanden, van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 (zie bestreden besluit, artikel 1, en punten 61 en 68 hierboven), aan één enkele inbreuk heeft deelgenomen, aangezien de Commissie pas vanaf 15 mei 2000 kan aantonen dat Trame „kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben” van het feit dat zij door deelname aan club Italia, ook deelnam aan een meer alomvattend Europees systeem dat op verschillende niveaus was opgebouwd (zie bestreden besluit, overweging 651, en punt 73 hierboven).

109    In elk geval kan Trame alleen worden verweten dat zij van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 aan club Italia heeft deelgenomen en dat zij zich – binnen club Italia – in een situatie bevond waarvan kan worden vastgesteld dat zij vanaf 15 mei 2000 wist of had moeten weten dat haar deelname aan dat bestanddeel van het kartel onderdeel was van een groter systeem, waaraan zij met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen. Op basis daarvan kon de Commissie oordelen dat zij toen aan één enkele inbreuk in de zin van de hierboven in de punten 91 e.v. aangehaalde rechtspraak deelnam.

110    In die context moet met name worden nagegaan of de Commissie kon vaststellen dat Trame vanaf 15 mei 2000 „kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben” van het feit dat club Italia onderdeel was van een totaalplan, dat onder meer de tweede fase van de pan-Europese overeenkomst, club Europa, omvatte, die tegelijk met club Italia heeft bestaan.

 a) Situatie van Trame in vergelijking met die van de andere spelers binnen club Italia

111    Om te beginnen moet erop worden gewezen dat Trame niet wordt genoemd als een van de ondernemingen die heeft deelgenomen aan de bijeenkomst van club Italia van 16 december 1997, die wordt beschouwd als een van de vergaderingen die het meest illustratief waren voor de nauwe band tussen de Italiaanse en de pan-Europese regelingen tijdens de fase van club Europa (bestreden besluit, overweging 558). Het is namelijk tijdens de bijeenkomst dat Tréfileurope op gedetailleerde wijze aan Redaelli, CB, Itas en ITC de regels van club Europa heeft uitgelegd (zie het onderdeel betreffende bijeenkomst van 16 december 1997 in bijlage 3 bij het bestreden besluit).

112    Ten aanzien van deze vijf producenten mocht de Commissie met recht oordelen, zoals zij in het eerste deel van haar betoog heeft gedaan (zie punt 107 hierboven), dat de leden van club Italia van de beslissingen binnen club Europa op de hoogte werden gehouden en zij de leden van club Europa op de hoogte hielden van hun beslissingen. Zo volgt uit het bestreden besluit dat Tréfileurope niet alleen lid van club Italia was maar ook een van de permanente leden van club Europa en dat Redaelli, CB, Itas en ITC, en vervolgens ook SLM, hebben deelgenomen aan of het hoofdonderwerp waren van de vele besprekingen die binnen club Europa en club Italia hebben plaatsgevonden met het oog op de vaststelling van een exportquotum voor de Italiaanse producenten buiten Italië. De inhoud van de besprekingen daarover kan als volgt worden samengevat: de Europese producenten wilden aan de Italiaanse producenten een exportquotum voorstellen dat zij bereid waren te gedogen, maar de Italiaanse producenten vonden dit te laag, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot discussies totdat een wederzijds aanvaardbare oplossing werd gevonden (zie in het bestreden besluit, overwegingen 278 e.v. in het onderdeel „Beschrijving van de belangrijkste multilaterale bijeenkomsten: over een door de Europese producenten voorgesteld quotum van 47 000 ton versus de 60 000 ton die werden voorgesteld door de Italiaanse producenten en de principeovereenkomst van 50 000 ton”).

113    Zoals Trame heeft aangevoerd in het kader van haar betoog (zie punt 105 hierboven), moet echter worden vastgesteld dat haar situatie verschilt van die van Tréfileurope, Redaelli, CB, Itas, ITC en, vervolgens, SLM. Zoals er immers op is gewezen in overweging 651 van het bestreden besluit „verkocht Trame niet buiten Italië gedurende de gehele periode van de inbreuk”. Zoals bovendien is opgemerkt in het bestreden besluit, was Trame aanwezig op 18 bijeenkomsten van club Italia (bestreden besluit, voetnoot bij overweging 468). Trame verduidelijkt in dat verband dat het om 18 bijeenkomsten op een totaal van 234 gaat. Dit getal is veel lager dan het aantal bijeenkomsten waaraan de belangrijkste spelers binnen club Italia hebben deelgenomen. In het algemeen, en behoudens de bijeenkomsten die de Commissie uitdrukkelijk in het bestreden besluit heeft geïdentificeerd, blijkt ook dat Trame niet aanwezig was tijdens de belangrijkste vergaderingen waarop besprekingen hebben plaatsgevonden die tegelijk voor club Italia en club Europa van belang waren (zie bijvoorbeeld de bijeenkomst van 16 december 1997 en de onderdelen betreffende de bijeenkomsten van 12 en 23 juli 2001 in bijlage 3 bij het bestreden besluit).

114    Dat Trame in vergelijking met de belangrijkste spelers binnen club Italia een bijzondere positie bekleedde, is impliciet door de Commissie erkend, aangezien het pas vanaf 15 mei 2000 en niet haar toetreding tot club Italia in maart 1997 was dat Trame volgens de Commissie „kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben” van het feit dat zij door deelname aan club Italia ook deelnam aan een pan-Europees systeem. Dit volgt ook uit een door Trame overgelegde verklaring namens een van de vertegenwoordigers van Tréfileurope binnen club Italia, waarin onder meer is vermeld dat „[Trame] in het kader van club Italia aan een zeer beperkt aantal vergaderingen [heeft] deelgenomen, meestal bij Federacciai [...]. [H]et kwam vaak voor dat [Trame] pas in een latere fase tot de vergadering werd toegelaten. Soms nam zij zelf het initiatief om de vergadering voor afloop ervan te verlaten”.

115    Uit een en ander volgt dat de Commissie, bij gebreke van bewijs dat specifiek op de situatie van Trame betrekking heeft, niet kan volstaan met de opmerking dat het feit dat is aangetoond dat de vijf belangrijkste spelers binnen club Italia, en vervolgens SLM, betrokken waren bij besprekingen tussen club Europa en club Italia over het exportquotum voor de Italiaanse producenten buiten Italië, volstaat voor het bewijs dat Trame, als lid van club Italia, van die besprekingen wist of had moeten weten. Anders dan de Commissie stelt, vormen de leden van club Italia geen homogene categorie, maar zijn dit ondernemingen waartussen grote verschillen bestaan. Zo waren sommige leden van club Italia ook lid van andere clubs, zoals Tréfileurope of Tycsa. Andere leden van club Italia waren ondernemingen die niet alleen in Italië aanwezig waren maar ook in andere lidstaten, zoals Redaelli, CB, Itas, ITC en vervolgens SLM. In de onderhavige zaak was Trame weliswaar lid van club Italia, maar onderscheidde haar deelname zich zowel op feitelijk vlak (geen export, late wetenschap van de pan-Europese dimensie van het kartel) als op het vlak van het bewijs (laag aantal bijeenkomsten waarvoor de aanwezigheid van Trame is vermeld) van die van de vijf belangrijkste spelers binnen club Italia, die vanaf het begin aan die regelingen deelnamen, zowel wat hun nationale als hun buitenlandse aspect betreft.

 b) Onderzoek van de gegevens over de bijeenkomsten van mei, juni en oktober 2000

116    Uit het bestreden besluit en het tweede deel van het betoog van de Commissie (zie punt 107 hierboven) blijkt dat zij van oordeel is dat zij vanaf 15 mei 2000 kan aantonen dat Trame aan één enkele inbreuk heeft deelgenomen, aangezien Trame vanaf dat moment „kennis had of redelijkerwijs had kunnen hebben” van het feit dat zij integraal onderdeel van een meer omvattend pan-Europees systeem was. Volgens de Commissie kan deze conclusie worden getrokken uit het bewijs betreffende drie bijeenkomsten die in overweging 651 van het bestreden besluit zijn omschreven: die van 15 mei, 12 juni en 9 oktober 2000.

117    Op basis van het onderzoek van dit bewijs kan het Gerecht echter niet tot dezelfde conclusie komen als de Commissie.

118    De eerste bijeenkomst die de Commissie heeft genoemd voor het bewijs dat Trame vanaf 15 mei 2000 kon weten dat club Italia onderdeel was van een meer omvattend totaalplan, met name omdat daarin was voorzien in afstemming tussen club Italia en club Europa, is de bijeenkomst van club Italia die op die datum heeft plaatsgevonden. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit, heeft de Commissie als aanwezig vermeld: CB, Itas, ITC, Tréfileurope Italia, SLM, Trame en DWK. Daarbij is Tycsa als afwezig vermeld.

119    In dit onderdeel heeft de Commissie de punten die tijdens de bijeenkomst van 15 mei 2000 zijn besproken, als volgt omschreven:

–        „[b]espreking over grondstoffenprijzen en de marktcrisis. Volgens [een van de vertegenwoordigers van Tréfileurope] verkeren Club Europa (Emesa, Tycsa, Tréfileurope, Nedri, DWK en WDI) en Club Italia beide in een crisis”;

–        „Emesa verlaat Club Europa” en „Ty(csa) en Emesa hebben grote volumes afgenomen van Fundia”; „[t]evens worden Fapricela en Socitrel vermeld”;

–        „Tréfileurope bevestigt een bijeenkomst over de Italiaanse markt”.

120    Deze inlichtingen zijn afkomstig van ITC, CB, SLM en Tréfileurope en zijn hetzij tijdens de inspecties hetzij in het kader van een clementieverzoek verkregen. Op basis van handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst van 15 mei 2000, die door ITC zijn overgelegd, kan worden bewezen wat bij de eerste twee streepjes in punt 119 hierboven is vermeld.

121    De tweede bijeenkomst in kwestie is de bijeenkomst van club Italia van 12 juni 2000. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit, heeft de Commissie als aanwezig vermeld: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope Italia, SLM, Trame, Tycsa en DWK.

122    In dit onderdeel heeft de Commissie de punten die tijdens de bijeenkomst van 12 juni 2000 zijn besproken, als volgt omschreven:

–        „[b]espreking over de markt. Tycsa verzoekt om te verkopen tegen lagere prijzen (hierbij wordt aangegeven dat Tycsa 4 000 ton verkoopt op de Italiaanse markt, wat overeenkomt met een marktaandeel van 4 %). De Portugezen staan onder druk van de Spanjaarden. De namen ‚Emesa-Tycsa, Socitrel-Fapricela’ worden genoemd. Verwijzing naar (waarschijnlijk) club Europa die klaagt over Tycsa (Antwerpen-Düsseldorf klagen over Tycsa)”;

–        „[t]oewijzing aan leveranciers waarnaar verwezen wordt als ‚leiders’, van bepaalde klanten (vermeld in een lijst) met leveringen”.

123    Deze inlichtingen zijn afkomstig van Tycsa en ITC en zijn hetzij tijdens de inspecties hetzij in het kader van een clementieverzoek verkregen. Op basis van handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst van 12 juni 2000, die door ITC zijn overgelegd, kan worden bewezen wat bij het eerste streepje in punt 122 hierboven is vermeld.

124    De derde bijeenkomst in kwestie is de bijeenkomst van club Italia van 9 oktober 2000. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit, heeft de Commissie als aanwezig vermeld: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en Tréfileurope Italië, SLM, Trame, Tycsa, DWK, Nedri en WDI.

125    In dit onderdeel heeft de Commissie de punten die tijdens de bijeenkomst van 9 oktober 2000 zijn besproken, als volgt omschreven:

–        „[b]espreking over quota op de Europese markt (inclusief VK, Ierland, Portugal, Zwitserland, Oostenrijk, België). In die context: bespreking over wat SLM bereid zou zijn te accepteren [1 400 ton op een geschat totaalvolume van (Italiaanse) verkopen in 2001 van 50 000 ton]. Er werd gesteld dat SLM bereid zou zijn verder te onderhandelen met Europa over zijn positie”;

–        „[v]olgens CB was het onderwerp van de bijeenkomst de analyse van de Europese markt en het interpenetratiepercentage. Onderhandelingen met Italiaanse producenten om te komen tot een overeenkomst over verdeling van de markt”;

–        „Tycsa: marktanalyse en verzoek van sommige producenten om quota per land veilig te stellen, werd niet geaccepteerd”;

–        „Nedri: Het (niet bereikte) doel was om de Italiaanse producenten op te nemen in een nieuwe quotaverdeling. Op de bijeenkomst verzochten de Italiaanse producenten (CB, ITC, Itas, Redaelli, SLM) WDI, DWK, Nedri, Tycsa en Tréfileurope om een exportquotum van 60 000 ton”;

–        „Deze bijeenkomst was voorbereid door de deelnemers van Club Europa tijdens een bijeenkomst van 26.9.2000 in Brussel [...]”.

126    Deze inlichtingen zijn afkomstig van met name ITC, CB, Tycsa, Nedri, WDI, Tréfileurope, DWK en Redaelli.

127    Het ligt niet voor de hand om uit de handgeschreven aantekeningen van de vergadering van 9 oktober 2000, die door ITC zijn overgelegd, de conclusie te trekken dat de bespreking betrekking had op al hetgeen bij het eerste streepje in punt 125 hierboven vermeld. Uit de relevante aanwijzingen in dit verslag blijkt namelijk het volgende: in de eerste plaats is in de lijst van aanwezige personen en vertegenwoordigde ondernemingen „– NO” naast „SLM” en „RT [Redaelli]” geplaatst en „15 uur” naast de naam van de vertegenwoordiger van Trame (de vergadering was om 10 uur begonnen, zoals ook is aangegeven; bij onderzoek van de naam van deze vertegenwoordiger blijkt overigens dat deze naam over de vermelding „–” heen is geschreven, die eerst naast „Trame” voorkwam); in de tweede plaats blijkt de bespreking over de quota op de Europese markt, die volgens zijn plaats in het verslag aan het begin van de vergadering zou moeten hebben plaatsgevonden, uit slechts vier regels, waarin het volgende is aangegeven „VK+Ierland 40; Noorwegen, Zweden, Denemarken 40; Portugal 25; Zwitserland – Oostenrijk 10” (dit zouden percentages kunnen zijn of penetratiegraden voor de exporten, maar dat is aan de hand van het verslag niet duidelijk op te maken); in de derde plaats zijn er meerdere vermeldingen die betrekking hebben op SLM, waaronder een verwijzing naar „1 400 ton”, een „productie 2001” van „50 000 ton” en de mogelijkheid voor SLM om verder te onderhandelen over een positie in Europa, zonder dat duidelijk is of deze vermeldingen verband houden met de beweerde quota voor de Europese markt, aangezien zij daarvan en van andere onderwerpen gescheiden zijn door een streep die over de hele breedte van de bladzijde loopt.

128    Uit een en ander volgt dat het document waarop de Commissie zich baseert voor het bewijs van hetgeen bij het eerste streepje in punt 125 hierboven is vermeld, het in werkelijkheid alleen toestaat om hetgeen in de tweede en derde volzin van dat streepje is vermeld te bewijzen. Daaruit kan niet de rechtens genoegzaam bewezen conclusie worden getrokken dat dat deel van de bespreking heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van SLM en Redaelli of op een moment waarop de vertegenwoordiger van Trame aanwezig was, aangezien met grote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de vergadering om 10 uur is begonnen en de vertegenwoordiger van Trame pas om 15 uur is aangekomen.

129    Daarnaast blijkt uit de andere aanwijzingen die de Commissie heeft overgenomen in de uiteenzetting van de informatie waarover zij beschikt met betrekking tot de bijeenkomst van 9 oktober 2000 dat Nedri bij haar vermelding van de Italiaanse producenten en de exportquota heeft aangegeven dat deze producenten CB, ITC, Itas, Redaelli en SLM waren, zonder Trame te noemen. Indien Trame aanwezig zou zijn geweest op dat moment in de besprekingen, mag worden aangenomen dat Nedri ook die onderneming zou hebben genoemd.

130    Tezamen genomen kunnen op basis van het bewijsmateriaal over de drie hierboven genoemde bijeenkomsten drie dingen worden vastgesteld voor zover het om Trame gaat. In de eerste plaats is tijdens deze bijeenkomsten club Europa vermeld. In mei 2000 was dat expliciet, aangezien Trame zelfs de samenstelling van deze club kon begrijpen, en in juni 2000 was dat op zijn minst impliciet (door de verwijzing naar Antwerpen en Düsseldorf, die kunnen worden opgevat als de zetel van ondernemingen die lid zijn van club Europa). In de twee plaats blijkt tevens dat de verwijzingen naar club Europa in de loop van die bijeenkomsten zijn gedaan met betrekking tot één onderneming, Tycsa (die bovendien aanwezig was op de bijeenkomsten van juni en oktober 2000), die slechts in onbeduidende mate aanwezig was in Italië, of met betrekking tot andere niet-Italiaanse ondernemingen (Socitrel, Fapricela, Emesa). Daaruit kan redelijkerwijs worden opgemaakt dat het spanstaalkartel niet alleen in Italië bestond, of althans dat daarbij niet alleen producenten betrokken waren die hoofdzakelijk belang hadden bij Italië. In de derde plaats kan ook redelijkerwijs worden aangenomen dat de eventuele vraagtekens bij de aard en het optreden van club Europa, die tijdens de bijeenkomsten van mei en juni 2000 terloops is genoemd, in oktober 2000 zijn weggenomen, aangezien is gebleken dat de deelnemers aan die bijeenkomst niet alleen de belangrijkste spelers binnen club Italia of op de Italiaanse markt actieve producenten waren. Er bestaat evenwel nog twijfel over de vraag of Trame aanwezig was tijdens het deel van de bijeenkomst dat betrekking heeft op de voornemens van SLM buiten Italië.

131    Hoe dan ook, gesteld dat de vertegenwoordiger van Trame pas om 15 uur is aangekomen op de bijeenkomst van 9 oktober 2000, dan heeft hij deelgenomen aan een bijeenkomst in aanwezigheid van vertegenwoordigers van DWK, WDI en Nedri, die geen producenten zijn die hoofdzakelijk belang bij Italië hebben.

132    Aan de hand van de hierboven genoemde elementen kan worden geoordeeld dat Trame op zijn minst vanaf de derde bijeenkomst, die van 9 oktober 2000, zoals elke onderneming die aan de drie voornoemde bijeenkomsten heeft deelgenomen, kon begrijpen dat er naast club Italia nog een andere club bestond, club Europa, die dat jaar in mei is vermeld en in juni terloops is genoemd, waarvan de activiteiten niet alleen vergelijkbaar waren met die van club Italia maar ook voorwerp waren van onderlinge afstemming met laatstgenoemde, zoals blijkt uit de aanwezigheid van niet-Italiaanse producenten, zoals DWK, op de bijeenkomsten van club Italia.

133    Anders dan in het bestreden besluit is geoordeeld, is echter niet rechtens genoegzaam aangetoond dat Trame zich vanaf haar deelname aan de eerste van de drie bijeenkomsten van club Italia in kwestie, op 15 mei 2000, in een positie bevond waarin zij wist of kon weten van de pan-Europese dimensie van het kartel. De vermelding van alleen de naam „club Europa” tijdens deze bijeenkomst is niet voldoende om wetenschap van de regelingen van de leden van die club te veronderstellen. Een dergelijke uitlegging is des te geloofwaardiger gelet op het feit dat de vermelding van die club vergezeld gaat van de kwalificatie „in crisis” en op de vermelding dat „Emesa [...] club Europa [verlaat]” of het feit dat „Tycsa en Emesa [...] grote hoeveelheden van Fundia [hebben] afgenomen”. Op basis van deze aanwijzingen kan worden aangenomen dat club Europa, ongeacht wat deze club vertegenwoordigde, vaart aan het verliezen was.

134    Wat de tweede bijeenkomst betreft, die van 12 juni 2000, heeft de vermelding van Tycsa (die om lagere prijzen vroeg) betrekking op de Italiaanse markt, waar zij met 4 000 ton afzet een marktaandeel van 4 % innam. Deze onderneming kon dus als lid van club Italia worden gepercipieerd, overigens een storend lid, en niet als lid van club Europa. De overige aanwijzingen die deze bijeenkomst oplevert, blijken steun te kunnen bieden aan de gedachte dat indien er een club Europa zou zijn (die tijdens de eerste bijeenkomst is vermeld), die dan uit leden bestond die agressief concurrentiegedrag vertoonden, zoals de Spaanse ondernemingen (Emesa en Tycsa) die de Portugese ondernemingen (Socitrel en Fapricela) onder druk zetten.

135    In dit stadium kan dus niet rechtens genoegzaam de conclusie worden getrokken dat Trame vanaf 15 mei 2000 wist of niet onkundig kon zijn van de pan-Europese dimensie van de inbreuk. Een dergelijke conclusie kan pas vanaf 9 oktober 2000 worden getrokken.

136    Incidenteel moet erop worden gewezen, zoals Trame in haar betoog heeft gedaan (zie punt 105 hierboven), dat zelfs indien kan worden aangenomen dat Trame vanaf 9 oktober 2000 wist of had moeten weten van de pan-Europese dimensie van de inbreuk, die redenering de Commissie niet tot het oordeel had kunnen brengen dat Trame als zodanig aan club Europa had deelgenomen wanneer het op de vaststelling van het bedrag van de geldboete aankomt. In de onderhavige zaak is de situatie van Trame ook in die zin bijzonder dat voor de hele duur van de inbreukperiode die haar verweten wordt, niet wordt betwist dat zij alleen aan club Italia heeft deelgenomen. Meer bepaald heeft Trame gedurende die hele periode alleen deelgenomen aan het nationale deel van club Italia, aangezien zij niet over de noodzakelijke vergunningen beschikte om spanstaal buiten dat land te verkopen. De Commissie erkent in het bestreden besluit overigens dat Trame tijdens deze periode geen verkopen buiten Italië heeft gerealiseerd, hetgeen juist is voor continentaal Europa, waarop het kartel betrekking heeft, aangezien Trame enkele verkopen in het Verenigd Koninkrijk heeft behaald, waarop de enkele inbreuk geen betrekking heeft. Deze situatie verschilt dus van die van de belangrijkste spelers binnen club Italia (zoals Redaelli) die zowel in Italië als in andere lidstaten actief was of die van de permanente leden van club Europa (zoals Tréfileurope) die in de rest van Europa maar ook in Italië actief waren.

 c) Situatie van Trame in vergelijking met die van bepaalde andere spelers binnen club España

137    De nadruk dient te worden gelegd op het laatste deel van het betoog van partijen (zie punten 106 en 107 hierboven), dat wil zeggen de vraag of de situatie van Trame vergelijkbaar is met die van Socitrel, Proderac en Fapricela, hetgeen de Commissie ertoe had moeten brengen om haar vergelijkbaar te behandelen.

138    Deze situaties zijn inderdaad, mutatis mutandis, nauw verwant. Zoals Trame, waarvan de situatie zich binnen club Italia onderscheidt van die van de vijf belangrijkste spelers binnen die club, Redaelli, CB, Itas, ITC en Tréfileurope, onderscheidt zich de situatie van Socitrel, Proderac en Fapricela, drie spelers binnen club España, van die van de andere spelers binnen die club, waaronder Emesa en Tycsa, die ook aan club Europa en zelfs, wat Tycsa betreft, aan club Italia deelnamen.

139    Uit het bestreden besluit volgt dat de Commissie aan Socitrel, Proderac en Fapricela sancties heeft opgelegd, niet algemeen wegens hun deelname aan één enkele inbreuk tijdens de gehele duur van de hen verweten inbreukperiode, maar rekening houdend met hun deelname aan slechts één bestanddeel van die inbreuk, namelijk club España, met name omdat zij pas laat wisten van de pan-Europese dimensie van het kartel (vanaf mei 2001) (bestreden besluit, overweging 949, voor het onderscheid dat de Commissie op dat punt heeft gemaakt bij de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete zoals gedefinieerd in de richtsnoeren 2006). Dit is niet het geval voor Trame, die een sanctie heeft gekregen voor haar deelname aan één enkele inbreuk van maart 1997 tot september 2002.

140    Ter rechtvaardiging van het feit dat zij Trame niet op vergelijkbare wijze heeft behandeld als Socitrel, Proderac en Fapricela, voert de Commissie twee factoren aan: het feit dat uit het bestreden besluit blijkt dat Socitrel, Proderac en Fapricela vanaf 15 mei 2001 wisten van een meer omvattend systeem (bestreden besluit, overwegingen 658, 660 en 661), dus een jaar na Trame, die daar vanaf 15 mei 2000 van wist, en het feit dat, anders dan bij Socitrel, Proderac en Fapricela, de „geografische reikwijdte van Club Italia grotendeels die van de pan-Europese regelingen overlapt en dus veel groter is dan de geografische reikwijdte van Club España (Spanje en Portugal)” (bestreden besluit, overweging 949).

141    Vastgesteld moet evenwel worden dat dit, ondanks de door de Commissie genoemde verschillen, niet wegneemt dat dezelfde omstandigheden als die welke de Commissie voor Socitrel, Proderac en Fapricela heeft aangevoerd – namelijk de late wetenschap van de pan-Europese dimensie van de inbreuk (in oktober 2000 en niet in mei 2000) en de geografische reikwijdte van club Italia, die slechts nationaal kon zijn voor Trame omdat die bij gebreke van de juiste vergunningen niet naar buiten Italië heeft geëxporteerd – in iets afgezwakte vorm ook van toepassing zijn op Trame. Ook moet erop worden gewezen dat uit het bestreden besluit volgt dat club España weliswaar hoofdzakelijk betrekking had op Spanje en Portugal, maar dat daarin ook sprake is van exporten van de Iberische producenten (zie het onderdeel betreffende de bijeenkomst van 6 juli 2001 in bijlage 4 bij het bestreden besluit).

 d) Conclusie

142    Bij wijze van conclusie blijkt uit een en ander dan de beoordeling van de Commissie ten aanzien van de deelname van Trame aan één enkele inbreuk, op drie punten kan worden bekritiseerd.

143    In de eerste plaats heeft de Commissie de deelname aan één enkele inbreuk op onjuiste wijze aan Trame toegerekend, namelijk een „voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de spanstaalsector in de interne markt en, vanaf 1 januari 1994, in de EER” van 4 maart 1997 tot 19 september 2002, terwijl uit het bestreden besluit volgt dat Trame pas vanaf 15 mei 2000 wist van de pan-Europese dimensie van het kartel.

144    In de twee plaats is de Commissie tot het onjuiste oordeel gekomen dat Trame vanaf 15 mei 2000 wist of had moeten weten van de pan-Europese dimensie van het kartel, aangezien niet rechtens genoegzaam is bewezen dat Trame op die datum kon weten wat de aard en de doelstellingen van club Europa waren. Op basis van het bewijs dat in dat verband wordt aangevoerd, kan worden vastgesteld dat pas vanaf 9 oktober 2000 van een dergelijke situatie sprake is, zijnde de datum waarop Trame heeft deelgenomen aan een bijeenkomst van de leden van club Italia en ondernemingen die geen lid van die club waren maar alleen van club Europa, waarmee alle twijfels zijn weggenomen over de betekenis die moest worden gegeven aan het begrip „club Europa” dat eerder in het kader van de bijeenkomsten van club Italia is vermeld of terloops is genoemd.

145    Vanaf die datum mocht de Commissie oordelen dat vaststond dat Trame met haar gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers van het kartel, ook al exporteerde zij niet, en dat zij de inbreukmakende gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden in de zin van de rechtspraak.

146    In de derde plaats heeft de Commissie, op het punt van de beoordeling van de aard en de omvang van de deelname van Trame aan de enkele inbreuk, onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de situatie van Trame en die van de vijf belangrijkste spelers binnen club Italia, net zoals met de gelijkenissen die, mutatis mutandis, bestonden tussen de situatie van Trame en die van drie minder belangrijke spelers binnen club España.

147    Om die reden is nu reeds aanleiding om artikel 1, punt 17, van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat Trame aan het pan-Europese deel van de inbreuk heeft deelgenomen van 4 maart 1997 tot 9 oktober 2000. De overige gevolgen van hetgeen hierboven is vermeld, zullen globaal worden beoordeeld na het onderzoek van de argumenten van partijen.

148    Reeds nu moet er evenwel op worden gewezen dat de uitwerking van die gevolgen op het bedrag van de geldboete dat de Commissie heeft vastgesteld, niet erg groot kan zijn, aangezien haar berekening is gebaseerd op de totale verkopen van spanstaal die Trame in alleen Italië heeft gerealiseerd. In dat verband kan niet worden geoordeeld dat de deelname van Trame aan alleen het nationale deel van club Italia niet als zodanig van een zekere ernst is, ook al is die deelname volgens de hierboven in punt 103 aangehaalde rechtspraak intrinsiek minder ernstig dat die van een onderneming die niet alleen aan het nationale deel van club Italia heeft deelgenomen, maar ook aan het buitenlandse aspect, of aan andere clubs, zoals club Europa en club España.

 C – Driedraads streng

 1. Argumenten van partijen

149    Trame geeft te kennen dat de Commissie een fout heeft begaan door bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete rekening te houden met haar verkopen van driedraads streng („treccia”). Deze fout is aanzienlijk aangezien de waarde van de verkopen van driedraads streng in 2001 meer dan 50 % van de totale waarde van haar verkopen van spanstaalstrengen vertegenwoordigde. De waarde van de verkopen van zevendraads streng („trefolo”) van Trame is dus slechts 4,05 miljoen EUR op totaalbedrag van de verkopen inclusief driedraads streng van 8,2 miljoen EUR.

150    In het algemeen stelt Trame dat driedraads streng nooit voorwerp van club Italia is geweest. Dit product wordt hier en daar vermeld in het bewijsmateriaal, maar zonder dat vaststaat dat de leden van club Italia daar inderdaad over hebben afgestemd. Om tot de tegenovergestelde bewering te komen, baseert de Commissie haar bewijsvoering op een tabel met als opschrift „overeenkomst 1996”, die van december 1995 dateert en geen betrekking heeft op Trame. De stelling dat de quota in deze tabel tot in 2002 van toepassing zijn gebleven, wordt niet bevestigd door andere gegevens in het dossier van de administratieve procedure. In werkelijkheid is de enige poging om driedraads streng in het kartel op te nemen, zonder resultaat ondernomen tijdens de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000. Bij haar verwijzing naar de bijeenkomst van 28 februari 2000, geeft de Commissie dan ook aan dat is gesproken over de „beoordeling van de mogelijkheid om driedraads streng in de handelsovereenkomst voor de Italiaanse markt op te nemen”.

151    Na de bijeenkomst van 28 februari 2000 is er geen bewijs dat club Italia ook daadwerkelijk driedraads streng heeft opgenomen. De Commissie noemt in deze zaak een document betreffende de bijeenkomst van 6 maart 2000, met daarin een „zeer gedetailleerde lijst met namen van ruim 80 (Italiaanse) klanten waarvoor de levering van driedraads streng wordt verdeeld onder Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope, SLM en Trame”. Dit betreft niet een verdeling van quota of klanten voor de toekomst, maar – zoals ITC, die dit document heeft aangeleverd, heeft verduidelijkt –, „een onderzoek van de leveringen die in 1999 door de producenten zijn verricht”. Een vertegenwoordiger van ITC, die aan de clementieverklaringen van ITC heeft meegewerkt, bevestigt dit in een door Trame overgelegde verklaring. Hij geeft ook aan dat „de besprekingen binnen club Italia in de referentieperiode toegespitst waren op zevendraads streng”. De betrokken informatie is verstrekt in het kader van de vruchteloze poging, in februari 2000, om driedraads streng in het kartel op te nemen. Zelfs gesteld (quod non) dat de openbaarmaking van dergelijke informatie de mededingingsregels schendt, betref het een minder ernstige inbreuk dan een overeenkomst om de marktaandelen te verdelen. Daarmee had bij de berekening van de geldboete rekening moeten worden gehouden. Bovendien blijkt uit een latere tabel die in document 15905 van het dossier van de administratieve procedure voorkomt, die de Commissie kwalificeert als „plan voor de quotatoewijzing van 2001 en vooruitzichten voor 2002”, dat de volumes die zijn aangegeven uitsluitend betrekking hebben op zevendraads streng, hetgeen nog maar eens aantoont dat driedraads streng geen voorwerp van een kartel was.

152    Tot slot beroept Trame zich op een verklaring van een vertegenwoordiger van Tréfileurope, die bevestigt dat driedraads streng buiten het kartel is gebleven. Daarin is aangegeven dat „in het kader van club Italia, nooit een overeenkomst tussen de concurrenten, of althans door Trame, is gesloten voor driedraads streng”, dat „de productie, afzet en export van dit product geen gespreksonderwerp was tijdens de bijeenkomsten die hebben plaatsgevonden tussen de Italiaanse fabrikanten van spanstaal, omdat die bedrijven niet geïnteresseerd waren in dit product” en dat „het namelijk een onbeduidend product is dat vooral voor de Italiaanse markt is bestemd”. Het feit dat in het kader van club Italia sporadisch ook is verwezen naar driedraads streng, bijvoorbeeld bij de afgebroken poging om die in het kartel op te nemen, doet niet af aan de waarheidsgetrouwheid van die verklaringen. Trame verduidelijkt ook dat de vraag naar driedraads streng in Italië 20 000/22 000 ton per jaar bedroeg tussen 1997 en 2002 en sinds die periode is afgenomen, terwijl de vraag naar zevendraads streng in de loop van diezelfde periode 100 000/120 000 ton per jaar bedroeg.

153    De Commissie stelt dat driedraads streng ruim vóór 28 februari 2000 voorwerp van het kartel was, daaronder begrepen bij club Italia (bestreden besluit, overwegingen 409‑411). Trame kan dus niet beweren dat dit product geen deel was van de regelingen die binnen deze club overeen zijn gekomen. Wat de bijeenkomst van 28 februari 2000 betreft, blijkt uit de handgeschreven aantekeningen van deze bijeenkomsten van ITC dat de bespreking aan de hand van nauwkeurige cijfers over de hoeveelheden en de prijs van driedraads streng is verlopen. De ondernemingen zouden moeilijk over dergelijke informatie kunnen praten indien zij die daarvoor niet kenden. In elk geval tonen deze aantekeningen een uitwisseling van commerciële gegevens aan. Ook het bewijs ten aanzien van de bijeenkomst van 6 maart 2000 is volkomen duidelijk. In antwoord op de stelling van Trame dat de handgeschreven aantekeningen van deze bijeenkomst verwijzen naar het onderzoek van de leveringen van de producenten in 1999, wat door ITC zou zijn bevestigd, merkt de Commissie op dat de opsteller daarvan op de eerste pagina heeft aangegeven dat de cijfers verwijzen naar „quota” voor „driedraads streng”. In de verklaring van CB van 26 november 2002 is ook aangegeven dat de bijeenkomsten van 13 maart 2000, 10 april 2001 en 16 september 2002 als specifiek voorwerp de verdeling van de klanten voor spanstaalstreng met drie en zeven draden hadden. Voorts is de verklaring van een vertegenwoordiger van Tréfileurope weinig geloofwaardig wanneer die wordt vergeleken met de stelling van Trame dat tijdens de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000 een poging is gedaan om driedraads streng op te nemen. Ook wat de verklaring van een vertegenwoordiger van ITC betreft, wijst niets in de tabel van 6 maart 2000 erop dat het om „historische gegevens over de leveringen van driedraads streng” ging. Dergelijke verklaringen kunnen niet afdoen aan de waarde van het beschikbare bewijs.

 2. Beoordeling door het Gerecht

154    Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat aan Trame een sanctie is opgelegd voor haar deelname aan een kartel in de sector van het spanstaal. In het bestreden besluit verduidelijkt de Commissie in dat verband dat de uitdrukking spanstaal duidt op metaaldraden en ‑strengen. De Commissie gebruikt ook de uitdrukking „draden/strengen” om naar spanstaal te verwijzen, wat erop duidt dat deze beide uitdrukkingen synoniemen zijn. In elk geval is in het besluit aangegeven dat „spanstaalstreng bestaat uit 3 of 7 draden” (bestreden besluit, overwegingen 2 en 3).

155    Bijgevolg blijkt uit het bestreden besluit dat de Commissie inderdaad heeft geoordeeld dat het kartel zowel driedraads als zevendraads strengen omvatte. Niettemin zijn er verschillen tussen beide soorten producten, zowel op het niveau van de productkenmerken als op het niveau van vraag en aanbod.

156    Zo volgt uit de antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang dat driedraads streng en zevendraads streng niet onderling uitwisselbaar zijn, ook al hebben zij dezelfde grondstof, walsdraad. Daar waar de eerste in structuren met een gering draagvermogen kunnen worden gebruikt, zoals palen die in wijngaarden worden gebruikt, worden de tweede gebruikt in structuren die grote voorgefabriceerde elementen moeten dragen.

157    In die context stelt Trame dat de Commissie zich vergist heeft toen zij driedraads streng in het kartel heeft meegenomen. Volgens Trame had de haar verweten inbreuk alleen betrekking op zevendraads streng. Dit had tot gevolg moeten hebben dat de Commissie bij de berekening van de geldboete alleen rekening hield met haar verkopen van zevendraads streng, die in 2001 ongeveer de helft van haar verkopen van spanstaalstreng met drie en zeven draden vertegenwoordigden.

 a) Bewijs inzake de eerste jaren van club Italia

158    Trame betoogt in de eerste plaats dat driedraads streng nooit voorwerp van club Italia is geweest. Vastgesteld moet echter worden dat dit betoog haaks staat op het bestreden besluit en het daarin vermelde bewijs ten aanzien van de eerste jaren van club Italia.

159    Volgens het bestreden besluit was club Italia een nationale regeling die heeft geduurd van 5 december 1995 tot 19 september 2002. Deze overeenkomst had betrekking op de vaststelling van quota voor Italië en de export van dit land naar de rest van Europa. De leden ervan waren Redaelli, CB, Itas en ITC, waarbij zich vervolgens Tréfileurope (op 3 april 1995), SLM (op 10 februari 1997), Trame (op 4 maart 1997), Tycsa (op 17 december 1996), DWK (op 24 februari 1997) en Austria Draht (op 15 april 1997) hebben gevoegd.

160    Zoals de Commissie in dat verband terecht heeft betoogd, volgt uit het bestreden besluit dat Redaelli, CB, Itas en ITC op 5 december 1995 een overeenkomst hebben gesloten over de toewijzing van quota voor draad, driedraads streng en zevendraads streng op de Italiaanse markt en binnen de interne markt (bestreden besluit, overweging 409). Deze overeenkomst is onder meer weergegeven in de tabel in overweging 409 van het bestreden besluit, met daarin een totaal van 85 000 ton (waaronder 9 000 ton draad, 13 000 ton driedraads strengen en 63 000 ton zevendraads strengen) voor de Italiaanse markt en een totaal van 45 000 ton (waaronder 16 300 ton draad, 3 900 ton driedraads strengen en 24 800 ton zevendraads strengen) voor de interne markt.

161    Zoals de Commissie er ook op heeft gewezen in haar antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, blijkt duidelijk uit de hierboven genoemde overeenkomst dat Redaelli, CB, Itas en ITC gezamenlijk hebben beslist om de hoeveelheden voor walsdraad, driedraads streng en zevendraads streng in Italië en de rest van de Unie te verdelen en dat deze overeenkomst ook daadwerkelijk tot stand is gekomen aangezien zij door de betrokken partijen is geparafeerd.

162    Tijdens de bijeenkomst van 18 december 1995 hebben Redaelli, ITC, Itas en CB hun exportquota voor spanstaal (draad, driedraads en zevendraads) naar de rest van Europa bevestigd (bestreden besluit, overweging 410 en bijlage 3).

163    Bijgevolg stelt Trame ten onrechte dat club Italia, waarvan zij nog deel uitmaakte, alleen betrekking had op zevendraads streng, aangezien Redaelli, CB, Itas en ITC waren overeengekomen om tussen hen 100 % van de hoeveelheden genoemd in de tabel in overweging 409 van het bestreden besluit te verdelen.

164    Bovendien betoogt de Commissie dat deze overeenkomst tot in 2002 is uitgevoerd. Om dit aan te tonen geeft de Commissie in met name overweging 411 van het bestreden besluit aan dat „Redaelli, CB, Itas en ITC (en later ook Tréfileurope Italia, Trame, SLM en de pan-Europese producenten Tréfileurope, Tycsa, Austria Draht en DWK) de overeenkomst tot 2002 [bleven] uitvoeren” en dat „bijvoorbeeld de in de Italiaanse overeenkomst afgesproken 85 000 en 45 000 ton [...] opnieuw [worden] genoemd in een tabel gedateerd 3 februari 1997 over de zuidelijke overeenkomst”.

165    Op dit punt heeft de Commissie slechts één bewijsstuk genoemd, dat alleen geldt voor Redaelli, CB, Itas en ITC, die aan de overeenkomst van 5 december 1995 hebben deelgenomen. Het is dus logisch dat deze vier leden van club Italia in het kader van de besprekingen over de zuidelijke overeenkomst (zie punt 62 hierboven) naar hun overeenkomst verwijzen. Uit niets kan evenwel worden afgeleid dat Trame zich bij deze overeenkomst heeft aangesloten, die overigens niet in de beschouwing is betrokken bij de verdeling van de 85 000 en 45 000 ton die door de Commissie zijn genoemd en die geen deel van de zuidelijke overeenkomst uitmaakte.

166    Hoewel het door de Commissie genoemde bewijs relevant is voor zover het Redaelli, CB, Itas en ITC betreft, die de overeenkomst van december 1995 hebben geparafeerd, heeft het nauwelijks bewijswaarde als het erom gaat om aan te tonen dat Trame vanaf haar toetreding tot club Italia in maart 1997 wist of niet onkundig kon zijn van het feit dat het kartel zowel zevendraads streng als driedraads streng omvatte, of ook walsdraad. In haar betoog ten aanzien van dit punt verwijst de Commissie naar geen enkel bewijs op basis waarvan de betrokkenheid van Trame voor de periode 3 februari 1997, de datum van een tabel waarin naar de in 1995 vastgestelde quota wordt verwezen zonder dat Trame bij die bespreking aanwezig was, tot 28 februari 2000, de datum die door Trame is aangevoerd als de eerste datum waarop over driedraads streng is gesproken.

167    Toen zij daar in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang naar is gevraagd, was de Commissie niet in staat om op dit punt naar relevant bewijsmateriaal te verwijzen, aangezien het bewijs dat zij heeft aangevoerd betrekking had op twee bijeenkomsten van club Italia, die van 30 september 1997 en 7 oktober 1997, waarvan niet is vermeld dat Trame daarop aanwezig was (zie de onderdelen over deze bijeenkomsten in bijlage 3 bij het bestreden besluit).

168    In dit stadium kan de Commissie dus niet concreet en daadwerkelijk voldoen aan de op haar rustende bewijslast (zie punt 88 hierboven) ten aanzien van de vraag of Trame in de periode van maart 1997 tot februari 2000 wist of had moeten weten dat het kartel betrekking had op driedraads streng.

 b) Onderzoek van het materiaal betreffende de bijeenkomst van 28 februari 2000

169    In de tweede plaats blijkt uit het onderdeel over de bijeenkomst van 28 februari 2000 in bijlage 3 bij het bestreden besluit dat tijdens de bijeenkomst, die door niet alleen Redaelli, CB, Itas en ITC, maar ook Tréfileurope, SLM en Trame is bijgewoond, de volgende punten aan de orde zijn gekomen:

–        „[b]esprekingen in antwoord op een voorstel van [een vertegenwoordiger van Trame] over de omvang van de markt voor driedraads streng (25 000 ton, in plaats van de 35 000 die is berekend op basis van de door de producenten opgegeven verkoopcijfers)”;

–        „[b]eoordeling van de mogelijkheid om driedraads streng in de handelsovereenkomst voor de Italiaanse markt op te nemen”;

–        „[g]edetailleerde bespreking over en vaststelling van de prijs (inclusief toeslag) door Redaelli, CB, Itas, ITC, SLM en Trame”.

170    Deze uiteenzetting is in het voordeel van de stelling van Trame, aangezien uit het aan de Commissie ter beschikking staande bewijsmateriaal, namelijk hoofdzakelijk de handgeschreven aantekeningen van ITC over deze bijeenkomst, blijkt dat na een voorstel van Trame een bespreking over driedraads streng is gehouden. Het kan redelijkerwijs worden aangenomen dat indien Trame er reeds van op de hoogte was dat club Italia ook betrekking had op dit product, zij dan niet het nut van een bespreking daarover zou hebben ingezien, waaruit overigens blijkt dat de perceptie van de ene en de andere deelnemers aanzienlijk verschilde.

171    Bovendien wijst de Commissie in bijlage 1 bij het verweerschrift op de verklaring van CB van 26 december 2002, waaruit blijkt dat de bijeenkomst van 28 februari 2000 betrekking had op de beoordeling van de mogelijkheid om driedraads streng op te nemen in de handelsovereenkomst voor de Italiaanse markt (Valutazioni per l’inserimento del prodotto cd. ‚trescia’ nell’accordo commerciale per il mercato italiano). Dit bewijs, dat in het tweede streepje van punt 169 hierboven is overgenomen, is ook in het voordeel van de stelling van Trame dat niet is aangetoond dat zij wist of had moeten weten dat binnen club Italia besprekingen over driedraads streng zijn gehouden voordat zij daar in maart 1997 toe is bijgetreden.

172    Niettemin is de Commissie van oordeel dat uit de handgeschreven aantekeningen van ITC (bijlage B.2 bij het verweerschrift) blijkt dat driedraads streng reeds voorwerp van die overeenkomst was, aangezien de bespreking is gehouden aan de hand van nauwkeurige cijfers over zowel de hoeveelheid als de prijs van dit product, waarover deze ondernemingen moeilijk hadden kunnen spreken indien zij daar voorheen niet van wisten.

173    Volgens het Gerecht kan de uitlegging van de handgeschreven aantekeningen van ITC niet de twijfel wegnemen die er in de ogen van de rechter bestaat. Het blijkt namelijk dat de hoeveelheden en prijzen in kwestie zijn uiteengezet in de loop van de besprekingen naar aanleiding van het voorstel van Trame om te bekijken of driedraads streng in club Italia kon worden opgenomen, op zijn minst voor de andere producenten dan degene die de overeenkomst van december 1995 hebben ondertekend. De verschillende producenten die op deze bijeenkomst aanwezig waren, konden deze gegevens, met name de gehanteerde prijzen, verschaffen. Bovendien blijkt dat de hoeveelheden in kwestie hoeveelheden bij benadering zijn, en niet echt nauwkeurige hoeveelheden. Zij zijn in duizenden eenheden vermeld.

174    Voor het overige moet erop worden gewezen dat voor de stelling van Trame bevestiging kan worden gevonden in twee verklaringen die op dit punt ter ondersteuning van haar betoog en in reactie op het betoog van de Commissie zijn afgelegd, namelijk die van een vertegenwoordiger van Tréfileurope (bijlage 10 bij het verzoekschrift) en die van een vertegenwoordiger van ITC (bijlage Z.1 bij de repliek), zijnde personen waarvan is vermeld dat die op de bijeenkomst van 28 februari 2000 aanwezig waren (zie het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit en punt 152 hierboven).

175    Bij wijze van conclusie volgt uit een en ander dat de Commissie niet in staat is om rechtens genoegzaam te bewijzen dat Trame vóór de bijeenkomst van 28 februari 2000 wist of niet onkundig kon zijn van het feit dat club Italia betrekking had op zowel zevendraads streng als driedraads streng. Op deze bijeenkomst heeft Trame de aanzet tot de bespreking van dit onderwerp gegeven, zoals is vermeld door de andere partijen die op deze bijeenkomst aanwezig waren, hetgeen van betekenis is voor haar eerdere onkunde.

 c) Onderzoek van het materiaal betreffende de bijeenkomst van 6 maart 2000

176    In de derde plaats geeft Trame te kennen dat er na de bijeenkomst van 28 februari 2000 geen bewijs is dat club Italia driedraads streng ook daadwerkelijk in het kartel heeft opgenomen. Volgens Trame kan het document betreffende de bijeenkomst van 6 maart 2000 (bijlage 7 bij het verzoekschrift) in dit verband niet worden aangevoerd, aangezien het geen betrekking heeft op de eerdere verdeling van de marktaandelen of de toewijzing van klanten voor de toekomst, maar alleen betrekking heeft op historische gegevens over de „leveringen die in 1999 door de producenten waren verricht”. Zij beroept zich in dit verband op de verklaringen die ITC aan de Commissie heeft verstrekt (bijlage 8 bij het verzoekschrift) en de verklaring van een vertegenwoordiger van deze onderneming (bijlage Z.1 bij de repliek), die haar stelling ook daadwerkelijk en uitdrukkelijk ondersteunen.

177    Uit het onderdeel betreffende de bijeenkomst van 6 maart 2000 in bijlage 3 bij het bestreden besluit blijkt echter dat op deze bijeenkomst, die op die van 28 februari 2000 is gevolgd en waaraan Redaelli, Itas, ITC, Tréfileurope, SLM en Trame hebben deelgenomen, de volgende punten aan de orde zijn gekomen:

–        „[h]et verslag van deze bijeenkomst bevat een zeer gedetailleerde lijst met namen van ruim 80 (Italiaanse) klanten waarvoor de levering van driedraads streng wordt verdeeld onder Redaelli, ITC, CB, Itas, SLM, Trame en [Tréfileurope]”;

–        „[v]olgens CB omvat de verdeling klanten voor driedraads en zevendraads streng.”

178    De eerste informatie is afkomstig van ITC, die de handgeschreven aantekeningen in kwestie heeft overgelegd, terwijl de tweede afkomstig is van CB, die ten behoeve van haar clementieverzoek heeft uiteengezet welke inhoud die vergadering had, hoewel haar aanwezigheid niet is vermeld in het verslag van ITC.

179    Anders dan Trame te kennen geeft, kan niet worden geoordeeld dat op basis van de inhoud die is weergegeven in de handgeschreven aantekeningen van ITC niet kan worden aangetoond dat binnen club Italia is gesproken over driedraads streng.

180    Zoals de Commissie heeft uiteengezet in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, blijkt duidelijk uit deze aantekeningen dat tijdens de bijeenkomst van 6 maart 2000, waarop twee vertegenwoordigers van Trame aanwezig waren, gedetailleerde besprekingen zijn gevoerd over de leveringen van driedraads streng van acht ondernemingen (Redaelli, ITC, CB, Itas, SLM, Trame, Tréfileurope en Tycsa) aan meerdere tientallen Italiaanse klanten.

181    De uitdrukking die in dat verband in de aantekeningen wordt gebruikt ter aanduiding van de tabel over de leveringen is „quota – lijst van klanten” (Quote – elenco clienti). In dat verband is de vraag of de bespreking betrekking had op verrichte leveringen of te verrichten leveringen op zich niet doorslaggevend, aangezien uit deze aantekening op zijn minst blijkt dat, gesteld dat de betrokken inlichtingen met betrekking tot het verleden zijn verstrekt, geoordeeld mag worden dat zij een vervolg zijn op de besprekingen die op 28 februari 2000 zijn begonnen met het oog op het mogelijke sluiten van een overeenkomst over driedraads streng met betrekking tot de acht ondernemingen binnen club Italia die hierboven in punt 180 zijn genoemd.

182    Bovendien merkt de Commissie terecht op dat volgens de tabel van 5 december 1995 die in overweging 409 van het bestreden besluit is weergegeven, de markt van driedraads streng in Italië, of zijn minst de quota die waren toegewezen aan de in deze tabel genoemde producenten, een omvang had van ongeveer 13 000 ton. In het licht van de informatie in het verslag van 6 maart 2000, bedroegen de daarin genoemde tonnen die tussen de verschillende producenten zijn verdeeld ongeveer 12 000 ton in totaal. Er kan dus met grote waarschijnlijkheid worden geoordeeld dat het product dat voorwerp was van de besprekingen tijdens de bijeenkomst van 6 maart 2000 ook daadwerkelijk driedraads streng was, en niet driedraads streng en zevendraads streng tezamen zoals CB heeft verklaard. Anders zou het aantal tonnen dat onder de leden van club is verdeeld aanzienlijk hoger zijn geweest.

183    Bijgevolg moet de Commissie worden gevolgd in haar betoog dat vanaf de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000, waaruit blijkt dat commercieel gevoelige informatie over driedraads streng is besproken, Trame en de andere deelnemers van die beide vergaderingen kan worden verweten dat zij een gemeenschappelijke wil hebben geuit om hun gedragingen met betrekking tot dit product onderling af te stemmen, om zo de risico’s van onderlinge concurrentie welbewust te vervangen door een feitelijke samenwerking, hetgeen afbreuk doet aan artikel 101, lid 1, VWEU.

 d) Onderzoek van het materiaal na 6 maart 2000

184    In de vierde plaats verschillen partijen van mening over hetgeen uit het bewijsmateriaal van na 6 maart 2000 kan worden afgeleid voor de vraag of Trame wist dat club Italia ook betrekking had op driedraads streng.

185    Volgens Trame was de poging om driedraads streng in club Italia op te nemen vruchteloos. Dit zou met name blijken uit verklaringen van de vertegenwoordigers van Tréfileurope en ITC en een latere tabel die overeenstemt met document 15905 in het dossier van de administratieve procedure (bijlage 9 bij het verzoekschrift), die de Commissie heeft gekwalificeerd als „plan voor de toewijzing van quota voor 2001 en vooruitzichten voor 2002”, waaruit blijkt dat de aangegeven volumes alleen zevendraads streng betreffen. Dit bewijst dat driedraads streng geen voorwerp van een mededingingsregeling tussen concurrenten was.

186    Volgens de Commissie is duidelijk dat club Italia betrekking had op driedraads streng, hetgeen blijkt uit de verklaring van CB van 26 november 2002 (bijlage B.1 bij het verweerschrift; blz. 16942, 16945 en 16951 van het dossier van de administratieve procedure), waarin is aangegeven dat dit product tijdens de bijeenkomsten van 13 maart 2000, 10 april 2001 en 16 september 2002 is genoemd, tegelijk met de besprekingen over zevendraads streng.

187    Er dient evenwel op te worden gewezen dat de inlichtingen die CB in haar verklaring van 26 november 2002 heeft verstrekt, slechts korte verklaringen zijn, zonder enig bewijs dat de strekking daarvan kan bevestigen.

188    Zo heeft CB wat de bijeenkomsten van 13 maart 2000, 10 april 2001 en 16 september 2002 betreft, aangegeven dat het bij de eerste, waar Trame niet als aanwezig is vermeld, ging om een „commerciële bespreking: verdeling klanten zevendraads en driedraads streng” (riunione commerciale: ripartizione clienti trefolo e treccia), bij de tweede, waar Trame als aanwezig is vermeld, om een bijeenkomst over de „markt van driedraads streng: verdeling klanten Italië” (mercato della treccia: ripartizione clienti trefolo Italia) en bij de derde, waar Trame als aanwezig is vermeld, om de „laatste bijeenkomst voor de verdeling van de markt voor de producten zevendraads streng en driedraads streng” (riunione definitiva per ripartizione clienti quote del mercato prodotti trefolo e treccia).

189    Ter vergelijking zijn de volgende inlichtingen door de Commissie vermeld in de onderdelen betreffende deze bijeenkomsten in bijlage 3 bij het bestreden besluit, waar Trame telkens als aanwezig is vermeld:

–        bijeenkomst van 13 maart 2000: „[b]espreking over zevendraads klanten (met vermelding van prijzen en tonnen) en met name bespreking van klanten waaraan Tycsa en DWK leveren” en „[t]evens wordt de situatie in Zwitserland en Nederland (Svizzera – NL) besproken” (CB wordt niet vermeld als een van de bronnen die de Commissie aanhaalt ter onderbouwing van deze inlichtingen; alleen ITC en SLM worden genoemd);

–        bijeenkomst van 10 april 2001: „[b]esprekingen over verkopen en verdeling van Italiaanse klanten en prijzen. De regels worden opnieuw in herinnering gebracht: Bijeenkomsten: titulair elke voorlaatste maandag van de maand; verkopers (‚commercieel’) elke tweede en laatste maandag van de maand. SLM-notities over Tycsa-gegevens”; „Tréfileurope en CB bevestigen deze bijeenkomst” en „Volgens CB: tevens verdeling van klanten voor Italië”;

–        bijeenkomst van 16 september 2002: „[b]ijeenkomst voor de toewijzing van quota voor driedraads en zevendraads streng en de vaststelling van prijzen”; verwezen wordt naar een intern e‑mailbericht waarin onder meer de stijging van de kosten van grondstoffen en een nieuwkomer op de markt worden vermeld en „CB en Tréfileurope bevestigen de bijeenkomst”.

190    Het blijkt dus dat de Commissie alleen bij de derde van die bijeenkomsten, die van 16 september 2002, volledig vermeldt wat haar door CB was aangegeven, namelijk dat de besprekingen betrekking hadden op zowel zevendraads als driedraads streng. Bij gebreke van bewijs dat de verklaringen van CB kan bevestigen, kunnen zij dan ook niet worden geacht voldoende bewijswaarde te hebben om aan te tonen dat de daarin genoemde bijeenkomsten betrekking hadden op driedraads streng. Het kan namelijk zo zijn dat CB uit gewoonte heeft aangenomen dat alle besprekingen betrekking hadden op beide soorten producten, zonder echt verschillen te zoeken, terwijl de besprekingen voor – bijvoorbeeld – Trame alleen betrekking hadden op zevendraads streng zolang niet concreet over driedraads streng werd gesproken. Ter vergelijking is in het clementieverzoek van ITC ten aanzien van de bijeenkomst van 13 maart 2000 aangegeven dat „tijdens de bijeenkomst is gesproken over klanten voor zevendraads streng” (durante la riunione si discute di clienti di trefolo).

191    Uit onderzoek van het bewijs dat de Commissie in dat verband in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft overgelegd, blijkt echter dat in de handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst van 10 april 2001, die door ITC aan de Commissie zijn verstrekt (bijlagen E.25 en E.26 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang), de naam van meerdere klanten is vermeld en hoogstwaarschijnlijk ook de hoeveelheden die in januari, februari en maart 2001 zijn verkocht. De naam en de hoeveelheden voor op zijn minst een van die klanten stemmen overeen met of sluiten nauw aan bij de overeenkomstige gegevens die zijn vermeld in het verslag van de bijeenkomst van 6 maart 2000. Ook is in het interne e‑mailbericht dat in samenhang met de bijeenkomst van 16 september 2002 is vermeld (bijlage E.30 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang) de komst van een nieuwe concurrent op de markt genoemd, waarbij wordt verduidelijkt dat hij actief is op het gebied van driedraads streng en dat is gesproken over de strategie die moet worden gekozen om daarmee om te gaan.

192    Voorts blijkt uit het beschikbare bewijs ten aanzien van de bijeenkomst van 30 juli 2002 (bijlagen E.31 en E.32 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang) van Redaelli, CB, Itas, ITC, SLM en Trame, dat die bijeenkomst onder meer betrekking had op de klanten en minimumprijzen en op „het analyseren van de markt voor driedraads streng in Italië” (zie de onderdelen betreffende die bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit). Hoewel sommige inlichtingen in de handgeschreven aantekeningen van deze bijeenkomst die door ITC zijn verstrekt, betrekking hebben op zevendraads streng, komen zij aan het einde van dit document voor en worden zij voorafgegaan door de vermelding „trefolo”, waardoor kan worden aangenomen dat de inlichtingen die aan die vermelding voorafgaan, over bepaalde klanten, betrekking hebben op driedraads streng.

193    Aan de hand van die verschillende bewijzen kon de Commissie oordelen dat Trame op zijn minst vanaf de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000 en tot 19 september 2002 binnen club Italia heeft deelgenomen aan bijeenkomsten die primair of zijdelings tot doel hadden om de gedragingen van de verschillende deelnemers ten aanzien van driedraads streng in Italië onderling af te stemmen.

 e) Conclusie

194    Uit een en ander volgt dat weliswaar is aangetoond dat de vier aanvankelijke leden van club Italia een inbreuk op het gebied van zowel zevendraads streng als driedraads streng voor hadden, maar dat niet genoegzaam is aangetoond dat Trame wist of had moeten weten dat driedraads streng eveneens voorwerp van de besprekingen binnen club Italia was voordat die kwestie tijdens de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000 aan de orde werd gesteld.

195    Tevens blijkt uit het door de Commissie aangehaalde bewijs, zulks onverminderd het resultaat van de beoordeling van de deelname van Trame aan het kartel van 10 april 2001 tot 16 september 2002, dat rechtens genoegzaam is gebleken dat na de bijeenkomsten van 28 februari en 6 maart 2000 en tot 16 september 2002 over driedraads streng is gesproken binnen club Italia, hetzij in aanwezigheid van Trame hetzij rekening houdend met Trame.

196    Op basis van dit bewijs kan worden aangetoond dat de besprekingen over driedraads streng op zijn minst betrekking hebben gehad op de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie over de verkochte hoeveelheden en de prijzen die zijn voorgesteld door meerdere producenten die in het kader van club Italia bijeen waren gekomen, waaruit kan worden afgeleid dat zij een mededingingsverstorende strekking in de zin van artikel 101 VWEU hadden.

197    Bij wijze van conclusie is de beoordeling die de Commissie in het bestreden besluit heeft verricht ten aanzien van de deelname van Trame aan mededingingsverstorende regelingen betreffende zowel zevendraads streng als driedraads streng, gedeeltelijk onjuist. De Commissie heeft Trame in de eerste plaats ten onrechte verweten dat zij van 4 maart 1997 tot 28 februari 2000 binnen club Italia heeft deelgenomen aan een inbreuk die niet alleen op zevendraads streng maar ook driedraads streng betrekking had, aangezien niet rechtens genoegzaam is aangetoond dat Trame wist of had moeten weten dat driedraads streng reeds voorwerp van een overeenkomst tussen de vier aanvankelijke leden van club Italia was. In de tweede plaats heeft de Commissie terecht geoordeeld dat Trame van 6 maart 2000 tot 19 september 2002 (onverminderd het onderzoek van het derde middel over de onderbreking van de deelname van Trame aan het kartel vanaf 10 april 2011), heeft deelgenomen aan mededingingsverstorende regelingen betreffende zowel zevendraads streng als, op haar initiatief, driedraads streng.

198    Bijgevolg moet artikel 1, punt 17, van het bestreden besluit ook worden nietig verklaard voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de deelname van Trame aan de betrokken inbreuk van 4 maart 1997 tot 28 februari 2000 driedraads streng betrof. De overige gevolgen van hetgeen hierboven is vermeld, zullen globaal worden beoordeeld na het onderzoek van de argumenten van partijen.

 D – Periode van 10 april 2001 tot 16 september 2002

 1. Argumenten van partijen

199    Trame bestrijdt dat zij in de periode na de bijeenkomst van 10 april 2001 aan het kartel heeft deelgenomen. Op basis van een document van ITC over de bijeenkomst van 30 augustus 2001 kan worden vastgesteld dat „Trame heeft besloten niet deel te nemen aan het kartel”. In een verklaring van een vertegenwoordiger van Tréfileurope is bovendien aangegeven dat „Trame vanaf het jaar 2001 definitief afstand had genomen van club Italia, omdat zij uitdrukkelijk had verklaard dat zij de voorstellen voor de verdeling van de marktaandelen voor spanstaalstreng van de andere deelnemers niet wilde aanvaarden” en dat „de leden van club Italia volmaakt hadden begrepen dat zij afstand nam”. Trame heeft gedurende een jaar en vijf maanden niet aan het kartel deelgenomen, terwijl de deelnemers in die periode 93 maal bijeen zijn gekomen.

200    In dat verband geeft Trame te kennen dat haar deelname aan de bijeenkomst van 16 september 2002, ten kantore van de Federazione imprese siderurgiche italiane (Federacciai, federatie van Italiaanse staalbedrijven), haar niet kan worden verweten. Op die datum was het voor alle leden van club Italia duidelijk dat zij niet met mededingingsverstorende bedoelingen aanwezig was, omdat Trame de voorgestelde marktaandelen weigerde. Trame betoogt ook dat haar de inbreukperiode van na de bijeenkomst van 10 april 2001 niet kan worden verweten op basis van het feit dat haar situatie nog steeds werd besproken door de leden van club Italia. Meerdere van de door de Commissie op dit punt aangehaalde documenten bevatten geen enkele commerciële inlichtingen over Trame, maar soms alleen haar naam. Zelfs in de documenten waarin commerciële inlichtingen over Trame worden genoemd, gaat het om gegevens die gemakkelijk te verkrijgen zijn (zie blz. 16166 en 16807 van het dossier van de administratieve procedure). In een verklaring van een vertegenwoordiger van ITC is in dat kader aangegeven dat „Trame in de loop van 2001 definitief afstand had genomen van club Italia, waarbij zij uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet geïnteresseerd was in het voorstel voor de verdeling van de markt van spanstaalstreng van de andere ondernemingen”, dat „zowel [hij] als de andere deelnemers van club Italia duidelijk hadden gehoord en begrepen dat zij afstand nam”, dat „het zou kunnen dat sommige ondernemingen – ook nadat Trame afstand had genomen – in de loop van de bijeenkomsten naar Trame hebben verwezen”, maar dat „het onbeduidende en irrelevante voorvallen zijn voor de inhoud van de mededingingsregeling die in het besluit wordt verweten” en dat „Trame toen haar deelname aan club Italia had stopgezet en het [hem] niet zo lijkt dat die onderneming, direct of indirect, gevoelige commerciële gegevens aan de leden van club Italia heeft doen toekomen”.

201    De Commissie herinnert eraan dat zij heeft bewezen dat Trame van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 aan club Italia heeft deelgenomen, daaronder begrepen voor de periode na 10 april 2001 (zie in het bijzonder bestreden besluit, overwegingen 469 en 470). Naast de bijeenkomsten van 10 april 2001 en 16 september 2002, waarvan Trame toegeeft dat zij daaraan heeft deelgenomen, is haar situatie bij andere gelegenheden besproken, met nauwkeurige verwijzingen naar Trame en haar gedrag op de markt.

202    Bij een van de documenten van ITC over de bijeenkomst van 30 augustus 2001 is niet zeker of het kartel dat daarin wordt genoemd, het pan-Europese kartel of club Italia is. Een dergelijke aanwijzing vormt echter geen publieke handeling van Trame waarmee zij zich van het kartel distantieert. Voorts verwijst de zinsnede „dit is bekend bij de concurrenten” naar de zin die voorafgaat aan de zin „Trame heeft besloten niet deel te nemen aan het kartel”, namelijk „Trame: wil de activiteiten driedraads en zevendraads spanstaalstreng per se verkopen”. Het is die informatie die bij de concurrenten bekend is en niet het feit dat Trame niet aan het kartel deelneemt. Aangaande het document dat op bladzijde 16166 van het dossier te vinden is, merkt de Commissie op dat daarin gegevens over een trimester (3e trimester) en gegevens over de „eerste negen maanden” worden genoemd. Deze gegevens zijn gedetailleerd en hebben betrekking op zeven ondernemingen (waaronder Trame). Dergelijke gegevens kunnen alleen van Trame afkomstig zijn voor zover het de op haar betrekking hebbende gegevens betreft. Het document dat op bladzijde 16807 van het dossier te vinden is, bevat in een voetnoot de bron van sommige gegevens en het is duidelijk dat die afkomstig zijn van ondernemingen die bij het kartel betrokken waren.

 2. Beoordeling door het Gerecht

203    In het kader van het onderhavige middel bestrijdt Trame dat zij aan de enkele inbreuk heeft deelgenomen gedurende de gehele periode van 10 april 2011, de datum van de voorlaatste bijeenkomst van club Italia die zij heeft bijgewoond, en 16 september 2002, de datum van de laatste bijeenkomst die zij heeft bijgewoond (hierna: „periode van een jaar en vijf maanden”).

 a) Elementen die zijn aangevoerd om Trame de inbreuk te verwijten

204    Om de deelname van Trame aan de enkele inbreuk in de periode van een jaar en vijf maanden aan te tonen, heeft de Commissie de volgende elementen aangevoerd in het bestreden besluit (zie ook punt 71 hierboven).

205    In de eerste plaats heeft de Commissie het volgende aangegeven in overweging 470 van het bestreden besluit:

„In tegenstelling tot de bewering van Trame heeft de Commissie [...] bewijs dat Trame bleef deelnemen aan het kartel, niet enkel aan de bijeenkomsten van 10 april 2001 en 16 september 2002 waarvoor Trame zelf [haar] aanwezigheid toegeeft, maar ook aan de [bijeenkomst van] 30 juli 2002 en Trame besproken bleef worden tot aan het einde van de inbreuk”.

206    Aangaande het door de Commissie aangevoerde bewijs om aan te tonen dat „Trame besproken bleef worden tot aan het einde van de inbreuk”, zijn in een voetnoot bij overweging 470 van het bestreden besluit de volgende bijeenkomsten aangehaald:

„[...] bijeenkomsten van [...] 10.6.2001, 12.7.2001, 30.8.2001, 1.10.2001, 23.10.2001, 11.1.2002, 22.1.2002, 1.3.2002, 10.6.2002 vermeld in bijlage 3 [bij het bestreden besluit].”

207    In de tweede plaats heeft de Commissie in antwoord op Trame, die zich beriep op de inhoud van een document van ITC betreffende de bijeenkomst van 30 augustus 2001 (bijlage 11 bij de repliek), op het volgende gewezen in overweging 471 van het bestreden besluit:

„Trame verwijst ook naar de bijeenkomst van 30 augustus 2001 waarin [zij] stelt gezegd te hebben dat ‚[zij] beslist heeft geen deel uit te maken van het kartel’, om te bewijzen dat [zij] op dat ogenblik niet langer aan het kartel deelnam. De Commissie merkt echter op, dat het niet zeker is dat het ‚kartel’ waarnaar wordt verwezen in die verklaring het spanstaalkartel is of Club Italia. In ieder geval bleef Trame na die datum aanwezig en bleef Trame in aanmerking genomen en besproken worden in de verschillende bijeenkomsten van Club Italia over prijzen en klantentoewijzing. Deze verklaring kan daarom niet worden aanvaard als openlijke afstand van het kartel [...].”

208    In de derde plaats heeft de Commissie er ter onderbouwing van de deelname van Trame in de periode van een jaar en vijf maanden ook op gewezen dat:

„SLM [verder] bevestigt [...] dat Trame deelnam aan de bijeenkomsten van Club Italia en Tréfileurope bevestigt, dat Trame zelfs nog meedeed aan Club Italia toen er spanningen ontstonden tussen Trame en de andere leden van de groep” (bestreden besluit, overweging 472 in fine).

209    Bijgevolg was de Commissie van mening dat de „deelneming van Trame aan Club Italia [...] op 4 maart 1997 is begonnen en dat [zij] voortdurend deelnam aan de club tot 19 september 2002 [de datum van de inspecties]” (bestreden besluit, overweging 473 in fine).

 b) Analyse

210    Ter onderbouwing van haar constatering dat Trame gedurende de periode van een jaar en vijf maanden aan het kartel heeft deelgenomen, combineert de Commissie twee reeksen bewijzen: in de eerste plaats die welke de deelname van Trame aan meerdere bijeenkomsten tijdens de periode van een jaar en vijf maanden noemen en in de tweede plaats die welke de ononderbroken deelname van Trame aan de inbreuk noemen, ook al was zij niet op de bijeenkomsten van club Italia aanwezig.

 Elementen inzake de rechtstreekse deelname van Trame aan de bijeenkomsten

211    Uit het bovenstaande volgt dat Trame voor de periode van een jaar en vijf maanden slechts haar deelname erkent aan twee bijeenkomsten waaraan leden van club Italia hebben deelgenomen, namelijk die van 10 april 2001 en die van 16 september 2002, aan het begin en aan het einde van die periode, terwijl de Commissie in het bestreden besluit heeft gewezen op een derde bijeenkomst, die van 30 juli 2002.

212    In antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie aangegeven dat de deelname van Trame aan de bijeenkomst van club Italia van 30 juli 2002 volgt uit de verklaring die CB heeft afgelegd in haar clementieverzoek. Dit betreft het enige document dat de Commissie op dit punt noemt. In deze verklaring wordt Trame genoemd als een van de deelnemers aan de bijeenkomst van 30 juli 2002, die is omschreven als een „bijeenkomst voor het analyseren van de markt voor driedraads streng in Italië” (bijlage E.32 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

213    Die verklaring, die voorkomt in een onderdeel van een tabel in synthesevorm waarin de verschillende bijeenkomsten van club Italia zijn weergegeven, wordt niet onderbouwd met andere elementen op basis waarvan de inhoud ervan kan worden bevestigd. De handgeschreven aantekeningen van die bijeenkomsten, die door ITC zijn overgelegd ten behoeve van haar clementieverzoek en die ook door de Commissie worden aangehaald in het onderdeel betreffende de bijeenkomst van 30 juli 2002 in bijlage 3 bij het bestreden besluit, bevatten geen enkele verwijzing naar de aanwezigheid van Trame op die bijeenkomst en daarin zijn ook geen inlichtingen over Trame vermeld (blz. 16194 tot en met 16197 van het dossier van de administratieve procedure).

214    Bijgevolg zijn de enige elementen op basis waarvan rechtens genoegzaam kan worden aangetoond dat Trame in de periode van een jaar en vijf maanden heeft deelgenomen aan bijeenkomsten van club Italia, die welke in het bestreden besluit zijn genoemd met betrekking tot de bijeenkomsten van 10 april 2001 en 16 september 2002 bij Federacciai.

 Elementen betreffende het noemen van de situatie van Trame in haar afwezigheid

215    Afgezien van de hierboven genoemde elementen, heeft de Commissie geoordeeld dat de deelname van Trame aan het kartel tijdens de periode van een jaar en vijf maanden ook blijkt uit het feit dat haar situatie tijdens meerdere bijeenkomsten zelfs in haar afwezigheid door de andere leden van club Italia is besproken. Volgens de Commissie konden die besprekingen alleen plaatsvinden indien Trame de andere leden van club Italia van haar situatie op de hoogte bleef houden, hetgeen aantoont dat zij aan dat bestanddeel van de inbreuk is blijven deelnemen.

 – Verklaringen van SLM en Tréfileurope

216    Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat uit het bestreden besluit volgt dat de Commissie van oordeel was dat de elementen waarover zij beschikte om aan te tonen dat Trame aan het kartel deelnam ondanks dat zij niet op de bijeenkomsten van club Italia tussen 10 april 2001 en 16 september 2002 aanwezig was, worden bevestigd door de verklaringen die door SLM en Tréfileurope zijn afgelegd.

217    In antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie de brief van SLM aan de Commissie van 25 oktober 2002 overgelegd (bijlage E.36 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang), waaruit blijkt dat twee vertegenwoordigers van SLM aan het einde van 1999 en in de loop van 2000, 2001 en 2002 hebben deelgenomen aan bijeenkomsten met vertegenwoordigers van andere Italiaanse producenten.

218    De ondernemingen die in dat verband door SLM worden genoemd zijn: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en Trame voor de bijeenkomsten op directieniveau en Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope, Trame en Tycsa voor de bijeenkomsten op het niveau van de verkopers.

219    Op de opmerking van Trame dat in deze verklaring van SLM niet uitdrukkelijk wordt vermeld op welke datum de ene of de andere door SLM genoemde vertegenwoordiger van Trame aan de bijeenkomsten zou hebben deelgenomen, heeft de Commissie geantwoord dat deze verklaring wordt „aangevuld door oorspronkelijke documenten die de juiste datum aangeven van deze bijeenkomsten” (bestreden besluit, voetnoot bij overweging 472).

220    Zoals de Commissie er overigens op wijst, is bij de verklaring van SLM als zodanig nog ander bewijs nodig om de inhoud daarvan te kunnen bevestigen. Ook moet er op dit punt op worden gewezen dat de Commissie in het bestreden besluit heeft geoordeeld dat de door SLM tijdens de administratieve procedure verstrekte inlichtingen geen significante toegevoegde waarde hadden ten opzichte van de inlichtingen waarover zij reeds beschikte. Meer bepaald heeft de Commissie erop gewezen dat de omschrijving van de bijeenkomsten die op directie-en verkopersniveau hadden plaatsgevonden, vaag waren en reeds voortvloeiden uit eerder bewijs (bestreden besluit, overwegingen 1126‑1129).

221    Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen van Tréfileurope heeft de Commissie in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang aangegeven dat zij niet meer details kon verschaffen over de spanningen tussen Trame en de leden van club Italia die deze onderneming had genoemd, aangezien de Commissie alleen via de verklaringen van Tréfileurope wist van deze spanningen. Uit het dossier blijkt tevens dat deze onderneming weliswaar naar Trame heeft verwezen voor de periode van 1997 tot begin 2001, maar dat de latere verwijzingen naar de „Italianen”, met name met betrekking tot de periode na de integratie van de Italiaanse onderneming in club Europa, Trame niet specifiek vermeldden. Laatstgenoemde komt overigens niet voor tussen de ondernemingen waarvan de vertegenwoordiger van Tréfileurope zich herinnert dat hij die heeft ontmoet tijdens de eerste bijeenkomsten die aan die integratie zijn gewijd in mei en oktober 2000 (bijlage F.5 bij het antwoorden van de Commissie op de maatregelen van instructie).

222    Voorts is, om de verklaringen van Tréfileurope ten behoeve van haar clementieverzoek in aanmerking te kunnen nemen, in casu vereist dat zij worden bevestigd door elementen op basis waarvan kan worden bewezen dat rechtens genoegzaam kan worden aangenomen dat Trame in de periode van een jaar en vijf maanden aan het kartel heeft deelgenomen, zelfs al kan de Commissie niet aantonen dat zij tussen 10 april 2001 en 19 september 2002 rechtstreeks aan de bijeenkomsten van club Italia heeft deelgenomen. De enkele verwijzing naar het feit dat Trame een Italiaanse producent is of dat zij van maart 1997 tot april 2001 met de „Italianen” heeft deelgenomen aan de nationale dimensie van club Italia volstaan in dat verband niet, althans niet zonder bewijs dat die deelname tot september 2002 heeft voortgeduurd.

 – Bijeenkomst van 10 juni 2001

223    De eerste bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald om aan te tonen dat Trame na de bijeenkomst van 10 april 2001 is blijven deelnemen aan club Italia, is de bijeenkomst die twee maanden later is gehouden, op 10 juni 2001. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM alsook een persoon die voor CB en voor Austria Draht werkte.

224    In dit onderdeel heeft de Commissie de inhoud van de bijeenkomst van 10 juni 2001 als volgt weergegeven: „[t]abel met marktaandeel in tonnen en als percentage voor ITC, Redaelli, CB, SLM, Itas, [Tréfileurope] enerzijds (89 % of 106 800 ton) en Trame, TY, DWK, Austria anderzijds: 13 200 ton (= 11 %)”.

225    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit een document dat in beslag is genomen tijdens de inspectie bij ITC (bijlage E.37 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

226    In bedoelde tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van ondernemingen, waar ook de Commissie op wijst: aan de ene kant de belangrijkste leden van club Italia, namelijk de vier aanvankelijke leden (Redaelli, CB, Itas en ITC), Tréfileurope, die voor de coördinatie tussen club Italia en club Europa zorgde, en SLM, die destijds ook uit Italië exporteerde, en aan de andere kant de overige ondernemingen die in Italië verkochten, namelijk Trame, Tycsa, DWK en Austria Draht.

227    Ook blijkt dat deze tabel, naast de naam van de ondernemingen, drie kolommen omvat: in de eerste kolom, die betrekking heeft op de hoeveelheden, zijn 120 000 ton tussen de twee hierboven genoemde categorieën verdeeld; in de tweede kolom wordt het quotum in percentage genoemd waarmee deze hoeveelheden binnen die twee categorieën overeenstemmen (dus in totaal 89 % voor de producenten in de eerste categorie en 11 % voor de marktdeelnemers in de tweede categorie); de derde kolom bevat twee soorten waarden, namelijk percentages die zijn herberekend voor de producenten in de eerste categorie (deze percentages zijn terug te voeren op de verdeling van alleen de verkopen van deze zes producenten, en niet die van alle producenten, over de producenten in de eerste categorie) en nieuwe afgeronde hoeveelheden voor de producenten van de tweede categorie (welke hoeveelheden van 13 200 naar 14 000 ton gaan).

228    Voor Trame zijn de volgende gegevens vermeld in de tabel: 4 920 ton (1e kolom), 4,10 % (2e kolom) en 5 500 ton (3e kolom). Ter vergelijking: die voor ITC zijn 22 500 ton (1e kolom), 18,75 % (2e kolom, dus het deel van ITC ten opzichte van het totaal van 120 000 ton) en 21,07 % (3e kolom, dus het deel van ITC indien alleen de verkopen van de zes producenten in de eerste categorie in aanmerking worden genomen).

229    Zo weergegeven is de inhoud van deze bijeenkomst niet voldoende om rechtens genoegzaam aan te tonen dat de hierboven genoemde inlichtingen van Trame afkomstig waren.

230    De betrokken bespreking heeft immers plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van de zes producenten in de eerste categorie en aangenomen kan worden dat deze een schatting hebben gemaakt van de hoeveelheden die de marktdeelnemers in de tweede categorie op de Italiaanse markt hebben verkocht. Dergelijke schattingen konden nauwkeurig zijn, zoals het geval is voor de gegevens in de eerste kolom, maar dat kan worden verklaard door de kennis van de markt en de spelers erop. Bij hun poging om de marktaandelen te bepalen, kan het niet verbazen dat de eerste zes producenten, die tezamen 90 % van de verkochte hoeveelheden vertegenwoordigden, in staat waren om een beoordeling te maken van de hoeveelheden die door de vier overige op deze markt aanwezige producenten waren verkocht. Een dergelijke uitlegging is op zijn minst net zo coherent en waarschijnlijk als die welke de Commissie heeft voorgesteld, die meent dat alleen Trame de bron kan zijn voor de op haar betrekking hebbende gegevens in de tabel die tijdens een bijeenkomst van de zes belangrijkste Italiaanse producenten is besproken.

 – Bijeenkomst van 12 juli 2001

231    De tweede bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 12 juli 2001. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM, alsook DWK, WDI en Nedri.

232    In dit onderdeel heeft de Commissie met name aangegeven dat de bijeenkomst van 12 juli 2001 betrekking had op de Europese markt en meer bepaald op de 60 000 ton die de Italiaanse producenten opeisten. De Commissie vermeldt uitdrukkelijk dat uit de handgeschreven notities die ITC had overgelegd, volgt dat de deelnemers „meer in het bijzonder de export van Itas, CB, ITC en SLM [bespraken] (die van Trame en Redaelli niet inbegrepen) voor de periode juni 2000-juni 2001”. Volgens de notities „bedroeg de totale export van zevendraads streng van deze vier bedrijven [30 872] ton, geëxporteerd naar 14 landen en als volgt gespreid: ‚Itas 2 889; CB 12 427; ITC 12861; SLM 2685; AFT: -; Redaelli 17 000 (+ 4 000 ton driedraads + 5 000 ton draad); Trame 1000 (gelijk aan ITC)’”. In deze notities is voorts nog vermeld: „overeengekomen 30 862 + aanvullende 10 % (verdeeld over alle Italianen)”. Ook is verduidelijkt dat uit de aantekeningen van Nedri en SLM volgt dat de belangrijkste exportlanden voor CB, Itas, ITC en SLM zijn vermeld.

233    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit voorbereidende notities en handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst van Nedri, documenten die in beslag zijn genomen bij ITC, SLM en Itas, inlichtingen die door CB, SLM en Tréfileurope zijn verstrekt ten behoeve van hun medewerking met de Commissie en handgeschreven aantekeningen van de bijeenkomst van ITC (bijlage E.38 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang). In dat verband moet erop worden gewezen dat de Commissie over vele bewijzen beschikt die de inhoud van de bijeenkomst van 12 juli 2001 aantonen. Dit is des te opmerkelijker is omdat deze gegevens afkomstig zijn van de leden van de twee clubs die tijdens deze bijeenkomst aanwezig waren, club Europa en club Italia.

234    Zo gedocumenteerd kan de inhoud van de bijeenkomst van 12 juli 2001 niet als zodanig aantonen dat Trame, ondanks dat zij niet op deze bijeenkomst aanwezig was, is blijven deelnemen aan club Italia.

235    Meerdere documenten wijzen inderdaad op een hoeveelheid van 1 000 ton die overeenstemt met wat Trame „van Italië aan het buitenland heeft geleverd”. Deze informatie blijkt echter incidenteel te zijn vermeld tijdens de besprekingen. Deze verkopen stemmen overigens hoogstwaarschijnlijk overeen met de verkopen die Trame in het Verenigd Koninkrijk heeft gerealiseerd, dat geen onderdeel is van de landen waarop het kartel volgens het bestreden besluit betrekking heeft. Tijdens een bespreking tussen de leden van club Italia en de leden van club Europa over de Europese markt, met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, is het meer waarschijnlijk om aan te nemen dat de informatie over Trame op eigen initiatief is verstrekt door een onderneming die tijdens de bijeenkomst aanwezig was en niet, zoals de Commissie suggereert, op verzoek van Trame die daarmee een deel van de exportquota wilde verkrijgen die door club Europa aan de Italianen waren toegekend voor de gebieden die onder deze club vielen. Ook blijkt uit de documenten die met betrekking tot deze bijeenkomst zijn overgelegd dat de besprekingen hoofdzakelijk betrekking hadden op de exporten van CB, Itas, ITC en SLM, waarvoor nauwkeurige gegevens zijn vermeld, terwijl dit niet het geval is voor Redaelli en Trame.

236    Aan meerdere documenten komt in dat verband bijzondere bewijskracht toe. Dit betreft om te beginnen het document dat door SLM aan de Commissie is toegezonden op 25 oktober 2002 (bladzijde 16807 van het dossier van de administratieve procedure), dat betrekking heeft op de bijeenkomst van 12 juli 2001. In een „overzicht van de leveringen van Italië naar het buitenland” is inderdaad „leveringen Trame 1 000 ton” vermeld. Dit overzicht bevat echter ook twee andere vermeldingen, namelijk de „leveringen groep 30 872 ton” en de „leveringen Redaelli 17 000 ton (+ 4 000 ton driedraads + 5 000 ton draad)”. Uit een ander deel van dit document blijkt ook dat de leveringen van de groep als volgt zijn gespreid: „Itas 2889; CB 12 427 ton; ITC 12861 ton; SLM 2685 ton; AFT: -; totaal 30 872” en dat de „belangrijkste exportlanden voor de Italianen” de volgende waren: „Itas: Duitsland; CB: Duitsland en Frankrijk; ITC: Frankrijk; SLM: Duitsland en Frankrijk”. Dit document toont dus duidelijk aan dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de „groep” en Trame, die niet als lid van de groep wordt genoemd.

237    De aanduiding „overeengekomen 30 862 + aanvullende 10 % (verdeeld over alle Italianen)” die in een document van Nedri is te vinden (blz. 30850 van het dossier van de administratieve procedure) of een document van ITC (blz. 5022 van het dossier van de administratieve procedure), omvat dus niet „zonder enige twijfel” Trame, zoals de Commissie suggereert, aangezien uit de hierboven genoemde documenten – expliciet voor zover het de documenten van SLM en Nedri betreft en impliciet voor zover het die van ITC betreft – volgt dat met de uitdrukking „Italianen” „Itas, CB, ITC en SLM” wordt bedoeld, en niet Trame.

 – E-mail van SLM aan ITC van 13 juli 2001

238    In haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie eraan herinnerd dat SLM op 13 juli 2001 per e‑mail, die tijdens de inspecties in beslag is genomen (blz. 5272 van het dossier van de administratieve procedure), aan ITC een tabel met als opschrift „Zevendraads streng 2001” heeft doen toekomen met daarin de gegevens over de hoeveelheden die in 2001 door 10 ondernemingen waren verkocht, namelijk Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope, SLM, Trame, Tycsa, DWK en Austria Draht, aan een groot aantal klanten (zie het onderdeel betreffende dit document in bijlage 3 bij het bestreden besluit, naar welke tabel als bijlage wordt verwezen onder de naam „trefolo pulito”). Het betreft overigens dezelfde tabel als die welke bij de e-mail van SLM aan ITC van 4 februari 2002 is gevoegd (blz. 5281 van het dossier van de administratieve procedure), waarnaar die keer werd verwezen onder de naam „ipotesis mercato trefolo 2002”.

239    Volgens de Commissie blijkt uit deze gegevens, en met name het feit dat de tabel exacte tonnen per klant en het percentage van de aanvullende quota voor elke onderneming bevat, dat dergelijke inlichtingen in geen geval algemene gegevens zijn die gemakkelijk bij de klanten of bij de andere producenten kunnen worden verkregen, zoals Trame stelt.

240    Na onderzoek blijkt inderdaad dat voor 400 Italiaanse klanten nauwkeurige gegevens (afgerond op 10 of 5 eenheden) worden verstrekt voor zover het de verkochte hoeveelheden voor de 10 hierboven genoemde ondernemingen betreft. Anders dan de Commissie stelt en zoals Trame opmerkt, moet erop worden gewezen dat ook in deze tabel een onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieën marktdeelnemers. Uit de samenvatting aan het einde, waarin de op de Italiaanse markt verkochte hoeveelheden zevendraads streng over de 10 ondernemingen worden verdeeld (zijnde 119 200 ton in 2001), blijkt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM, waarvoor ook gegevens zijn opgenomen over de gerealiseerde verkopen en de geplande verkopen met („percentuali spettanti”/„percentuali provvis.”/„quote spettenti”/„quote provvisorie”/„differenze”), en anderzijds de overige marktdeelnemers Trame, Tycsa, DWK en Austria Draht, waarvoor alleen gegevens over de in 2001 verkochte hoeveelheden en de daarmee overeenstemmende percentages voorkomen (voor Trame zijn dat de volgende hoeveelheden: „6 960 ton”, dat wil zeggen „5,84 %” van de 119 200 ton die in 2001 zijn verkocht; Trame wordt tevens als leverancier vermeld voor 20 klanten die in de tabel voorkomen).

241    Gelet op dit onderscheid kan, anders dan de Commissie suggereert, niet meteen worden uitgesloten dat de inlichtingen die in deze tabel zijn weergegeven voor zover het Trame, Tycsa, DWK en Austria Draht betreft (welke laatste onderneming zich in een bijzondere situatie bevond omdat haar handelsagent in Italië ook voor CB werkte) mogelijkerwijs schattingen zijn die door Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM zijn gemaakt aan de hand van gegevens waarover zij tezamen beschikten of eventuele contacten met hun klanten.

242    Ook moet erop worden gewezen dat bepaalde vermeldingen in de tabel die door SLM op 13 juli 2001 per e-mail aan ITC is toegezonden, hypotheses blijken te zijn zoals bijvoorbeeld blijkt uit de vermeldingen „???”, „??? t” of „??? TYS” in een kolom „aantekeningen” in de marge bij de gegevens over de 10 producenten.

243    Bovendien moet erop worden gewezen dat dit niet de eerste keer is dat deze tabel is verschenen, maar dat zij onderdeel is van voortdurende inspanningen binnen club Italia sinds 1995 om de klanten en geleverde volumes voor zevendraads streng te identificeren (bestreden besluit, overwegingen 441 e.v.). De Commissie heeft over dat onderwerp vele bewijzen tijdens de inspecties in beslag genomen of deze zijn haar ten behoeve van de clementieverzoekers toegezonden. Daaruit blijkt dat meerdere malen een lijst van klanten is opgesteld om de door de leden van club Italia en de andere producenten in Italië verkochte hoeveelheden te preciseren en schatten. Zo is er bijvoorbeeld een tabel met het opschrift „mercato italiano trefolo CAP anno 98” die een lijst van 383 klanten bevalt met de vermeldingen voor Redaelli, CB, Itas, ITC en Tréfileurope en lege kolommen voor SLM, Trame, DWK en Austria Draht (zie in het onderdeel betreffende het jaar 1998 in bijlage 3 bij het bestreden besluit; blz. 29639‑29646 van het dossier van de administratieve procedure). In andere tabellen is de „ripartizione spedizione trefolo italia anno 1998 in ton” genoemd, met een vergelijking voor het jaar 1999, of de „ripartizione spedizione trefolo italia anno 1999 in ton” voor vele klanten voor zover het Redaelli, CB, Itas, ITC en Tréfileurope betreft (blz. 29655‑29670 van het dossier van de administratieve procedure). Er bestaan andere tabellen met gegevens over Trame, SLM, Austria Draht, DWK en Tycsa, naast de verwijzingen naar Redaelli, CB, Itas, ITC en Tréfileurope (blz. 5640‑5643 en 29671‑29689 van het dossier van de administratieve procedure).

 – Bijeenkomst van 30 augustus 2001

244    De derde bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald is die van 30 augustus 2001. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie onder meer aangegeven dat tijdens deze bijeenkomst van Itas, ITC en SLM is gesproken over een „gedetailleerde toewijzing van klanten, waaronder voor SLM, Redaelli, CB, Trame, [een persoon die voor CB en voor Austria Draht werkt]”, dat „Trame van plan is [haar] fabrieken te verkopen” en dat „Trame heeft besloten niet deel te nemen aan het kartel”.

245    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit twee documenten betreffende de bijeenkomst van 30 augustus 2001, waarvan het ene handgeschreven aantekeningen van ITC zijn die in het kader van haar clementieverzoek zijn overgelegd (hierna: „eerste document”, blz. 16158 van het dossier van de administratieve procedure) en het andere een uitgetypt verslag is dat bij ITC in beslag is genomen tijdens de inspectie (hierna: „tweede document”, blz. 4989 van het dossier van de administratieve procedure) (bijlage E.39 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

246    Zoals de Commissie heeft aangegeven, blijkt uit het eerste document dat dit nauwkeurige gegevens bevat onder het opschrift „Richieste Trame” (verzoeken Trame), ten aanzien van 23 klanten die in verband met Trame worden gebracht.

247    Ook andere gegevens betreffende klanten zijn vermeld, zij het in minder nauwkeurige vorm, voor SLM, Redaelli en CB. Uit het eerste document blijkt namelijk duidelijk dat voor elk van de 23 klanten die voor Trame worden genoemd, een aantal tonnen is vermeld. Voor 15 van deze klanten is bovendien „x” in de marge aangegeven als „OK” terwijl voor de negen andere „–” als „nee” is aangegeven. Bij drie klanten is ook een vraagteken gezet en bij vier andere klanten is de vermelding „exl” geplaatst, wat waarschijnlijk exclusieve klanten betekent. De hoeveelheden die voor de 23 klanten van Trame worden genoemd, bedragen in totaal 6 520 ton. Deze hoeveelheden overlappen soms met die welke in de e-mail van 13 juli 2001 zijn genoemd, maart dat is niet altijd het geval.

248    In de onderhavige zaak kan op basis van de verwijzing naar het woord „verzoek”, de mate van nauwkeurigheid van de hierboven genoemde inlichtingen en de wijze waarop zij zijn behandeld door Itas, ITC en SLM worden geoordeeld, zoals de Commissie suggereert, dat Trame waarschijnlijk aan de oorsprong lag van de „verzoeken” betreffende haar klanten die tijdens de bijeenkomst van 30 augustus 2001 zijn besproken. Op basis van deze aanwijzingen kan dus worden aangetoond dat er contacten waren tussen de leden van club Italia en Trame over de „gedetailleerde toewijzing van klanten”, zoals is aangegeven in het bestreden besluit.

249    Daarnaast blijkt dat ITC in het tweede document de door de Trame geuite wens om niet aan het kartel deel te nemen noemt (blz. 4989 van het dossier van de administratieve procedure). Dit document luidt als volgt:

„5.      Trame: wil de activiteiten driedraads en zevendraads spanstaalstreng per se verkopen. Zij produceert thans 6 000 ton zevendraads streng en 9 000 ton driedraads streng; haar installaties zijn verouderd. Zij doet bewust niet mee aan het kartel. Onze concurrenten weten ook van dit initiatief”.

250    Zo gerapporteerd, kan uit het tweede document zeker niet worden afgeleid dat Trame indirect aan club Italia heeft deelgenomen. Anders dan de Commissie te kennen geeft, kan deze verklaring niet redelijkerwijs worden uitgelegd als doelend op club Europa, aangezien de daarin voor Trame genoemde hoeveelheden betrekking hebben op Italië.

251    Op basis van het onderzoek van de inhoud van het tweede document in zijn geheel, kan echter worden vastgesteld dat het weinig waarschijnlijk is dat het betrekking heeft op dezelfde vergadering als die waaraan Itas, ITC en SLM hebben deelgenomen op 30 augustus 2001. Ook al draagt het tweede document het opschrift „verslag” en is daarop de datum 30 augustus 2001 vermeld, daarin zijn namelijk de punten vermeld die zijn besproken tijdens een „bestuursvergadering” op die dag. In dit verslag is onder meer onder punt 1 een voorgenomen samenwerking met een Italiaanse universiteit genoemd die niet als een van de gespreksonderwerpen tijdens de bijeenkomst van club Italia is vermeld.

252    Waarschijnlijk kan dus worden aangenomen dat de bespreking met betrekking tot punt 5 van het tweede document, dat hierboven in punt 249 is weergegeven, alleen tijdens de bestuursvergadering van ITC heeft plaatsgevonden en niet binnen club Italia.

253    In die omstandigheden kan door het tweede document en de verwijzing daarin naar de niet-deelname van Trame aan het kartel niet worden afgedaan aan hetgeen uit de inhoud van het eerste document kan worden afgeleid, namelijk dat drie leden van club Italia op 30 augustus 2001 hebben gesproken over „verzoeken” betreffende 23 klanten van Trame, die tot positieve of negatieve beslissingen van de zijde van Itas, ITC en SLM hebben geleid.

254    Ook al waren ITC en waarschijnlijk ook andere marktdeelnemers zich ervan bewust dat Trame de spanstaalsector wilde verlaten en dat Trame niet als een van de belangrijkste leden van club Italia moest worden beschouwd, dat sluit geenszins uit dat Trame heeft getracht om voordeel uit sommige aspecten van club Italia te halen, meer in het bijzonder wat betreft het nationale aspect ervan, zoals blijkt uit het eerste document.

 – Bijeenkomst van 1 oktober 2001

255    De vierde bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 1 oktober 2001. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM.

256    In dit onderdeel heeft de Commissie de inhoud van de bijeenkomst van 1 oktober 2001 als volgt weergegeven: „ITC: bespreking over de verdeling van klanten en over import. [...] ‚Spanje houdt zich niet aan de afspraken, [...] heeft 4 000 al overschreden en staat momenteel op 6 000’. Trame: voorstel van Emesa om alles of een deel over te dragen (alleen ‚CAP’). Er wordt gemeld dat Trame een quotum van 8.7 wil” en „Notities van Redaelli: verdeling van de externe quota”.

257    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit documenten die tijdens de inspectie bij ITC en Redaelli in beslag zijn genomen en uit het clementieverzoek van ITC (bijlage E.40 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

258    Uit het onderzoek van het in dat verband door de Commissie aangevoerde bewijs blijkt inderdaad uit het verslag van de bijeenkomst van 1 oktober 2001 dat door ITC is opgesteld, dat het volgende is vermeld: „Trame – driedraads strengen 23/25 000 [totale omvang van de markt] wil 8,7 – zevendraads strengen 6 000”.

259    Toen zij hiernaar werd gevraagd in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang, heeft Trame aangegeven dat het quotum van 8,7 overeenstemde met de waarde die haar was voorgesteld om ook met betrekking tot driedraads streng tot overeenstemming te komen, dat deze poging om de overeenkomst tot driedraads streng uit te breiden niet was gelukt en dat zij er „louter voor de volledigheid” aan herinnerde dat zij niet aan deze bijeenkomst heeft deelgenomen.

260    Vastgesteld moet evenwel worden dat weliswaar niet wordt bestreden dat Trame niet aan deze bijeenkomst heeft deelgenomen, maar dat uit het verslag dat door ITC is opgesteld, blijkt dat tijdens de bijeenkomst van 1 oktober 2001 is gesproken over een wens, die door de aanwezige ondernemingen aan Trame wordt toegedicht, om een bepaalde hoeveelheid driedraads streng te verkrijgen. Aan de hand van de inhoud van dit document is het, gelet op de nauwkeurigheid van de gevraagde hoeveelheid (8 700 ton) en het feit dat een document betreffende een latere bijeenkomst dit gegeven bevestigt, waarschijnlijker dat met de Commissie moet worden aangenomen dat Trame een dergelijk verzoek heeft gedaan, dan dat de leden van club Italia haar deze hoeveelheid hebben voorgesteld, zoals Trame betoogt.

 – Bijeenkomst van 23 oktober 2001

261    De vijfde bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 23 oktober 2001. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM.

262    In dit onderdeel heeft de Commissie de inhoud van de bijeenkomst van 23 oktober 2001 als volgt weergegeven: „[v]erkoopquota voor Italiaanse producenten worden vastgesteld. Vergelijking met werkelijke verkopen op 30 september 2001 (74 814 ton)”. De Commissie heeft ook vermeld dat er een vraagteken stond bij de gegevens betreffende „Trame, Spanje, Oostenrijk en DWK”.

263    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit een document dat bij ITC in beslag is genomen tijdens de inspectie (bijlage E.41 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

264    Uit dit document, waarin op 30 september 2001 de gerealiseerde verkopen worden vergeleken met de geplande verkopen, blijkt inderdaad dat een verwijzing naar Trame onmiddellijk wordt gevolgd door „?!”, zoals ook het geval is voor Spanje, Oostenrijk en DWK. Het onderzoek van dit document toont nogmaals aan (zie punten 226 en 240 hierboven) dat de gegevens over de vergelijking van de verkopen alleen wordt gemaakt voor Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM, waarvoor de respectieve quota bij 100 % van de door hen verkochte hoeveelheden zijn vermeld, zonder dat daarbij de overige vier producenten die in Italië verkopen in de beschouwing worden betrokken.

265    Genoemd document kan dus niet dienstig worden aangevoerd om aan te tonen dat Trame op dat moment, zonder aanwezig te zijn, aan de bijeenkomsten over zevendraads streng binnen club Italia deelnam.

 – Bijeenkomst van 11 januari 2002

266    De zesde bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 11 januari 2002. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop met name aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC Tréfileurope en SLM.

267    In dit onderdeel heeft de Commissie de inhoud van de bijeenkomst van 11 januari 2002 als volgt weergegeven:

–        „[b]esprekingen over klanten”;

–        „[u]itwisseling van gedetailleerde informatie over door producenten verkochte volumes (Italiaanse producenten: [Redaelli], Itas, CB, ITC, SLM, [Tréfileurope] en buitenlanders: Austria, DKW, Tycsa) in Italië in 2001”;

–        „[b]espreking over Trame”;

–        „[v]oor wat betreft de producenten, geplande en gerealiseerde verkopen en verschillen daartussen voor ITC, Redaelli, CB, SLM, Itas, [Tréfileurope]”;

–        „[v]olgende bijeenkomst op 22 januari, concrete voorstellen: het aantal gemeenschappelijke klanten zoveel mogelijk beperken”.

268    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit handgeschreven aantekeningen van deze bijeenkomst die in de loop van de administratieve procedure door ITC en SLM zijn overgelegd (bijlage E.42 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

269    Na onderzoek van deze documenten blijkt dat tijdens de bespreking over de klanten geen informatie betreffende Trame is genoemd. De naam van deze onderneming wordt in de aantekeningen van ITC vermeld, met twee regels tekst waarvan de betekenis niet is toegelicht en die ook niet duidelijk is. Het betreft waarschijnlijk het deel „bespreking over Trame” dat in het bestreden besluit is genoemd.

270    Voor het overige moet ook worden vastgesteld dat bij de vermelding van de door de 10 producenten verkochte hoeveelheden in de beide aantekeningen, de naam van Trame met de vermelding „7 000” op een totaal volume van 112 524 of 112 742 ton, volgens het verslag althans, onmiddellijk wordt gevolgd door een vraagteken, hetgeen niet het geval is bij de nauwkeurige gegevens voor Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM. De gegevens voor Trame, Tycsa, Austria Draht en DKW lijken overigens voorwerp van gesprek te zijn geweest, omdat er in de aantekeningen van ITC vele doorhalingen bij dat onderwerp zijn. Aangezien de discussie bij Trame varieerde tussen 7 000 en 6 000 ton, is de schatting van 7 000 die welke gebleven is, terwijl de schatting die aanvankelijk voor Tycsa is gemaakt, daarna is gevolgd door de vermelding „OK”, waarna zij is verplaatst naar een plaats meteen na de gegevens over de belangrijkste producenten.

271    Ook bij de bespreking van de geplande en gerealiseerde volumes voor 2001 en de gegevens over 1999, 2000 en 2001 worden alleen de volgende producenten in de beschouwing betrokken: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM. Trame komt in dat deel van de besprekingen niet voor.

272    Deze documenten kunnen dus niet dienstig worden aangevoerd om aan te tonen dat Trame op dat moment, zonder aanwezig te zijn, aan de bijeenkomsten over zevendraads streng binnen club Italia deelnam.

 – Bijeenkomst van 22 januari 2002

273    De zevende bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 22 januari 2002. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM.

274    In dit onderdeel heeft de Commissie de inhoud van de bijeenkomst van 22 januari 2002 als volgt weergegeven:

–        „[b]esprekingen over klanten, uitwisseling van informatie over prijzen”;

–        „Trame wil 8 700 ton” en „Voorstel aan Trame voor 2002 (met name lijst van mogelijke klanten) en afspraken voor de toekomst: eerst contact opnemen met [een vertegenwoordiger van Tréfileurope en een vertegenwoordiger van Trame], dan bespreken en door iedereen laten bevestigen”;

–        „[i]n de notities wordt eveneens vermeld: herstel van eigen klanten en, indien nodig, uitwisseling”.

275    Deze inlichtingen zijn afkomstig uit handgeschreven aantekeningen van deze bijeenkomst die in de loop van de administratieve procedure door ITC en SLM zijn overgelegd (bijlage E.43 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

276    Het onderzoek van deze documenten bevestigt dat de bijeenkomst betrekking heeft gehad op de situatie van Trame. Dit is overigens het eerste van de drie punten die in de aantekeningen van ITC en SLM zijn uiteengezet. Ook blijkt uit de aantekeningen van ITC dat de deelnemers aan deze bijeenkomst wisten dat „Trame [...] 8 700 ton [wilde]” op de 27 000 ton die de markt van driedraads streng in 2001 vertegenwoordigde. In beide aantekeningen wordt ook vermeld dat er overeenstemming tussen de deelnemers aan de bijeenkomst was om Trame een voorstel te doen, waarbij in de aantekeningen van ITC is gepreciseerd dat het om een voorstel voor 2002 ging.

277    Bovenstaande gegevens zijn duidelijk te plaatsen in het verlengde van hetgeen blijkt uit de aantekeningen van ITC over de bijeenkomst van 1 oktober 2001 (zie punten 255 e.v. hierboven). Tezamen genomen, laten deze gegevens zien dat Trame hardnekkig heeft geprobeerd om met de leden van club Italia tot overeenstemming te komen over driedraads streng.

278    In die context kan worden geoordeeld dat Trame vanaf 1 oktober 2001 de wil heeft geuit om naar club Italia terug te keren en daarbij de voorwaarden voor haar terugkeer heeft uiteengezet, die de leden van club Italia bekend waren. Een dergelijke wilsuiting van de zijde van Trame, die de leden van club Italia vanaf die datum bekend was, heeft geleid tot een standpuntbepaling van hun zijde op 22 januari 2002. Het betreft het voorstel dat in het kader van deze bijeenkomst wordt genoemd, dat, om zijn beslag te krijgen, nog voorwerp moest zijn van twee stappen: eerst contact opnemen met een vertegenwoordiger van club Italia (die de vertegenwoordiger van Tréfileurope zou moeten zijn) en een vertegenwoordiger van Trame, dan een bespreking en een bevestiging door alle leden van die club.

279    Hoe dan ook blijkt uit de hierboven genoemde documenten dat de woorden „voorstel” en „lijst van mogelijke klanten” aantonen dat Trame op 22 januari 2002 nog steeds niet werd gezien als een volwaardig lid van club Italia.

 – Bijeenkomst van 1 maart 2002

280    De achtste bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 1 maart 2002. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: Redaelli, CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM.

281    In dit onderdeel heeft de Commissie aangegeven dat een bespreking over de verkopen aan klanten in Italië heeft plaatsgevonden. Ook is vermeld dat een vertegenwoordiger van Tréfileurope een ontmoeting heeft gehad met een vertegenwoordiger van Trame, zoals blijkt uit de aantekeningen van ITC over deze bijeenkomst die tijdens de inspectie in beslag zijn genomen (bijlage E.44 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

282    Deze bijeenkomst is dus te plaatsen in de context van hetgeen is aangegeven tijdens de bijeenkomst van 22 januari 2002, aangezien op basis daarvan kan worden aangetoond dat het voorgenomen contact tot stand is gekomen.

 – Bijeenkomst van 10 juni 2002

283    De negende bijeenkomst die de Commissie heeft aangehaald, is die van 10 juni 2002. In het onderdeel betreffende deze bijeenkomst in bijlage 3 bij het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat daarop aanwezig waren: CB, Itas, ITC, Tréfileurope en SLM.

284    In dit onderdeel heeft de Commissie aangegeven dat een bespreking over verkoopquota in Italië heeft plaatsgevonden en dat klanten voor 2002 zijn verdeeld. Ook is aangegeven: „Trame zeer geïnteresseerd in klantenovereenkomst”, zoals blijkt uit de aantekeningen van ITC over deze bijeenkomst die ten behoeve van het clementieverzoek zijn overgelegd (bijlage E.45 bij het antwoord van de Commissie op de maatregelen tot organisatie van de procesgang).

285    Het blijkt inderdaad dat ITC in die aantekeningen (blz. 16191 van het dossier van de administratieve procedure) meerdere aanwijzingen betreffende Trame heeft opgenomen. In de eerste plaats is aangegeven dat Trame een overeenkomst met een klant heeft. In de tweede plaats is in het kader van de evaluatie van de markt van driedraads streng in Italië (totaal 24 375 ton) aangegeven dat het marktaandeel van Trame wordt geschat op 7 700 ton (dus 31,59 %). In de derde plaats is ten aanzien van een klant aangegeven: „alles voor Trame laten”, en zulks in het kader van een bespreking over meerdere klanten waarbij beslissingen zijn genomen om „iedereen tevreden te stellen”. In de vierde plaats komt de vermelding „Trame: zeer geïnteresseerd in overeenkomst driedraads streng” in deze aantekeningen voor.

286    Zoals de Commissie te kennen geeft, moet in casu worden geoordeeld dat rechtens genoegzaam is aangetoond dat de situatie van Trame, ook al was zij niet op de bijeenkomst aanwezig, in aanmerking is genomen door de leden van club Italia, die hun gedrag hebben aangepast aan de verwachtingen van Trame. Doordat ook ten aanzien van de bijeenkomst van 30 augustus 2001 tot een dergelijke conclusie kan worden gekomen – met name als gevolg van het voorkomen van de woorden „verzoeken Trame” in een verslag van die bijeenkomst voorkomen, de verwijzing in het besluit naar „alles voor Trame laten” in het kader van een bespreking met als doel om „iedereen tevreden te stellen”, met de precisering dat Trame zeer geïnteresseerd is in een overeenkomst over driedraads streng –, toont dit aan dat er nog steeds contacten tussen de leden van club Italia en Trame waren en dat waarschijnlijk kan worden geoordeeld dat die eerste naar de verzoeken van de tweede hebben gehandeld.

 – Bijeenkomst van 16 september 2002

287    In de laatste plaats moet erop worden gewezen dat het feit dat Trame weer binnen club Italia is opgenomen, wordt aangetoond door haar aanwezigheid op de bijeenkomst van club Italia van 16 september 2002, met Redaelli, CB, Itas, Tréfileurope en SLM, tijdens welke bijeenkomst besprekingen zijn gehouden met het oog op de toewijzing van quota voor driedraads en zevendraads spanstaalstrengen en de vaststelling van de prijzen.

 c) Conclusie

288    Uit een en ander volgt dat de Commissie rechtens genoegzaam kon oordelen dat de situatie van Trame na de bijeenkomst van club Italia van 10 april 2001, waarop Trame aanwezig was, is besproken en door de leden van club Italia in aanmerking is genomen tijdens de bijeenkomst van club Italia van 30 augustus 2001 (zie punten 244 e.v. hierboven).

289    Daarna blijkt dat de Commissie voor een bepaalde periode niet in staat is om rechtens genoegzaam te bewijzen dat, zelfs zonder de aanwezigheid van Trame op de bijeenkomsten van club Italia, nog steeds kan worden geoordeeld dat deze onderneming aan de binnen die club overeengekomen regelingen deelnam.

290    Op basis van het in dat verband aangevoerde bewijs kan evenwel worden vastgesteld dat vanaf de bijeenkomst van club Italia van 1 oktober 2001, de datum waarop voor het eerst de wil van Trame is geuit om naar club Italia terug te keren, vooropgesteld dat haar een quotum van 8 700 ton voor driedraads streng werd toegekend (zie punten 255 e.v. hierboven), een proces in gang is gezet om Trame weer in club Italia te kunnen opnemen.

291    De terugkeer van Trame wordt op 22 januari 2002 door de leden van club Italia opnieuw overwogen (zie punten 273 e.v. hierboven) en is een eerste maal verwezenlijkt op 10 juni 2002 (zie punten 283 e.v. hierboven), de datum waarop kan worden geoordeeld dat de leden van club Italia hun gedrag weer hebben aangepast om rekening te houden met de situatie van Trame, door te beslissen om aan haar een klant over te laten om „iedereen tevreden te stellen”.

292    Voor het overige moet erop worden gewezen dat de terugkeer van Trame op 16 september 2002 nog meer zijn beslag heeft gekregen doordat een van haar vertegenwoordigers weer aan de bijeenkomsten van club Italia deelnam (zie punt 287 e.v. hierboven).

293    Bij wijze van conclusie is het Gerecht van oordeel dat alleen voor de periode van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002, dus ongeveer negen maanden, rekening moet worden gehouden met het feit dat er geen gegevens zijn op basis waarvan kan worden geoordeeld dat Trame heeft deelgenomen aan mededingingsverstorende gedragingen die zijn toe te rekenen aan de leden van club Italia.

294    Voor die periode van negen maanden is er niets in het dossier dat als onderbouwing kan dienen voor de deelname van Trame aan de mededingingsverstorende regelingen die binnen club Italia zijn overeengekomen of zelfs maar voor de perceptie van de leden dat van een dergelijke deelname sprake was, aangezien deze leden bijvoorbeeld niet in staat waren om de door Trame op de Italiaanse markt verkochte hoeveelheden te schatten (zie punten 261 e.v. hierboven).

295    In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de rechtspraak over de distantiëring in geval van deelname aan een bijeenkomst (zie punt 97 hierboven), veronderstelt dat, wil hij van toepassing zijn, de Commissie aantoont dat de betrokken onderneming heeft deelgenomen aan bijeenkomsten tijdens welke mededingingsverstorende overeenkomsten zijn gesloten, en zich daar niet duidelijk tegen heeft verzet, om de deelneming van die onderneming aan de mededingingsregeling genoegzaam te bewijzen.

296    In de onderhavige zaak is echter niet rechtens genoegzaam aangetoond dat Trame tussen 30 augustus 2001 en 10 juni 2002 direct of indirect aan een bijeenkomst van club Italia heeft deelgenomen. Op basis van meerdere gegevens kan voorts worden aangegeven dat de overige leden van club Italia in die periode geen nauwkeurige voorstelling hadden van het marktgedrag van Trame. Zij konden slechts tot schattingen overgaan, het waarschijnlijke gedrag proberen te achterhalen of hun gebrek aan wetenschap duidelijk maken door het gebruik van een vraagteken in de verslagen van de betrokken bijeenkomsten.

297    Daarmee is er wederom reden om artikel 1, punt 17, van het bestreden besluit nietig te verklaren, zulks voor zover de Commissie daarin heeft geconstateerd dat Trame aan mededingingsverstorende gedragingen heeft deelgenomen in de periode van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002. De overige gevolgen van hetgeen hierboven is vermeld, zullen globaal worden beoordeeld na het onderzoek van de argumenten van partijen.

 E – Onbeduidende rol binnen het kartel

 1. Argumenten van partijen

298    Trame betoogt dat zij slechts een onbeduidende rol had in het kartel. Zij is onder druk gezet om daaraan deel te nemen door verticaal geïntegreerde ondernemingen die als leverancier van grondstoffen in staat waren om dergelijke druk op haar uit te oefenen. Trame heeft slechts aan een beperkt aantal bijeenkomsten met enige spreiding in de tijd deelgenomen (18 op 234 van 1997 tot 2002). Haar onbeduidende rol volgt met name uit de verklaringen die ten behoeve van de clementieverzoeken zijn afgelegd. Redaelli vermeldt Trame slechts in één passage, waarin zij benadrukt dat deze onderneming slechts occasioneel aan de bijeenkomsten tussen concurrenten deelnam. De verklaringen van ITC en DWK bevatten geen beschuldigingen aan het adres van Trame. In de verklaring van Tréfileurope komt Trame maar twee of drie keer incidenteel voor, zonder verwijzing naar de rol die zij in het kartel heeft gespeeld. Ook in de verklaring van ITC heeft de vertegenwoordiger van ITC aangegeven dat „bij de zeldzame gelegenheden waar Trame aan een vergadering heeft deelgenomen, haar vertegenwoordigers steeds een onbeduidende rol hebben gespeeld en volkomen passief waren”, dat „de andere Italiaanse spanstaalproducenten die op de bijeenkomsten van club Italia aanwezig waren Trame beschouwden als een onafhankelijke speler, autonoom op de markt, weinig voorspelbaar in zijn productie‑ en commerciële keuzes” of dat „Trame niet de inlichtingen gaf waar de andere leden van club Italia haar om vroegen”. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat Trame haar productie niet exporteerde, terwijl een deel van de besprekingen binnen club Italia betrekking had op de exporten, en het belangrijkste deel van haar omzet met de verkoop van driedraads streng en walsdraad werd behaald.

299    Trame heeft de vermeende overeenkomsten ook nooit uitgevoerd en zij heeft steeds getracht zich aan de verzoeken om informatie te onttrekken. Het verslag van ITC over de bijeenkomst van 20 juli 1999, volgens welk „Trame overal aanwezig is” (blz. 16056 van het dossier van de administratieve procedure), en de verklaring van Tréfileurope dat Trame vaak voor spanningen met de andere leden van club Italia heeft gezorgd (blz. 34619 van het dossier van de administratieve procedure), bevestigen deze commerciële onafhankelijkheid. Ook zijn de afzetvolumes van Trame steeds gestegen, waarbij haar productie van zevendraads streng van 1997 tot 2002 van 1 700 ton naar 7 410 ton is gegaan. Haar marktaandeel is ten koste van haar concurrenten gestegen. Dergelijke resultaten zijn niet te rijmen met eventuele markverdelingsprojecten. Ook indien dergelijke projecten zouden zijn uitgewerkt, heeft Trame die niet uitgevoerd en haar commerciële gedrag zou ook de doeltreffendheid ervan sterk in het gedrang hebben gebracht.

300    Concluderend hadden de bijzonderheden van de deelname van Trame aan het kartel de Commissie ertoe moeten brengen haar een meer beduidende boetevermindering dan 5 % toe te kennen; deze vermindering is onjuist, onevenredig en onredelijk.

301    De Commissie bestrijdt dit betoog. Zij herinnert eraan dat de deelname van Trame aan het kartel in vele documenten en verklaringen wordt bevestigd. Ook is het onjuist te stellen dat deze deelname van Trame aan club Italia beperkt en sterk in de tijd gespreid was, aangezien de situatie van Trame zelfs in haar afwezigheid werd besproken. Trame toont niet aan dat zij niet heeft deelgenomen aan de activiteiten die voorwerp van club Italia waren of dat zij geen rekening heeft gehouden met de commerciële inlichtingen die met haar concurrenten werden uitgewisseld. Wat het beweerde niet uitvoeren van de overeenkomsten betreft, toont occasioneel vals spel op het gebied van de afgesproken prijzen of quota op zich niet aan dat kartelafspraken niet zijn uitgevoerd (zie bestreden besluit, overweging 1018). In de onderhavige zaak wordt met de vermindering van het basisbedrag van de geldboete van 5 % die Trame op grond van de richtsnoeren van 2006 is toegekend, op juiste wijze rekening gehouden met het feit dat de inbreuk waaraan Trame heeft deelgenomen, onderdeel is van de ergste schendingen van het mededingingsrecht en met het feit dat Trame beperkt aan de inbreuk heeft deelgenomen.

 2. Beoordeling door het Gerecht

302    In het kader van het onderhavige middel voert Trame in de eerste plaats haar onbeduidende deelname aan en in de tweede plaats het feit dat die deelname zonder gevolgen is gebleven. Meer in het algemeen geeft Trame ook te kennen dat de Commissie niet naar behoren rekening heeft gehouden met de bijzonderheden van haar deelname aan het kartel toen zij besliste om haar een boetevermindering van 5 % toe te kennen om rekening te houden met haar kleine of beperkte rol bij de enkele inbreuk.

 a) Elementen die zijn aangevoerd om aan te tonen dat aan de kenmerken van een verzachtende omstandigheid is voldaan

303    In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de grieven die Trame ten behoeve van dit middel heeft aangevoerd, vanuit twee invalshoeken zijn onderzocht in het bestreden besluit: om te beginnen bij het onderzoek van de argumenten waarmee moest worden aangetoond dat sprake was van de verzachtende omstandigheid „ondergeschikte en/of passieve rol” (bestreden besluit, onderdeel 19.2.2.3) en vervolgens bij het onderzoek van de argumenten waarmee moest worden aangetoond dat sprake was van de verzachtende omstandigheid „niet-uitvoering/zeer beperkte rol” (bestreden besluit, onderdeel 19.2.2.5) (zie punt 86 hierboven).

304    Wat in de eerste plaats de ondergeschikte of passieve rol betreft, heeft de Commissie erop gewezen dat in de richtsnoeren van 1998 weliswaar is erkend dat het bedrag van de geldboete kan worden verminderd wanneer de onderneming een „louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was bij de totstandbrenging van de inbreuk”, maar dat de richtsnoeren van 2006, die in de onderhavige zaak van toepassing zijn, dit concept niet als verzachtende omstandigheid kennen. Volgens de Commissie neemt een onderneming, zelfs wanneer zij een passieve rol speelt of een meeloopster is, nog steeds deel aan het kartel door er de commerciële voordelen van te plukken en andere deelnemers aan te moedigen om de overeenkomsten uit te voeren. Een passieve rol of het zijn van meeloopster is dus geen verzachtende omstandigheid. De richtsnoeren van 2006 belonen daarentegen een betrokkenheid bij de inbreuk die „zeer beperkt” is, indien de betrokken onderneming „geen van [de] overeenkomsten daadwerkelijk heeft toegepast doch zich concurrerend op de markt heeft gedragen”. Geen van de adressaten van het besluit heeft echter genoegzaam kunnen aantonen dat daarvan sprake was (bestreden besluit, overweging 983).

305    De Commissie heeft in het bestreden besluit niettemin incidenteel onderzocht of de richtsnoeren van 1998 konden worden toegepast op een inbreuk die op 19 september 2002 is geëindigd. De Commissie heeft in het algemeen verduidelijkt: „Zelfs op basis van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 1998 zou geen enkele partij een vermindering van de geldboete hebben gekregen wegens haar passieve rol”. Dat vereist in de onderhavige zaak dat de onderneming „zich op de achtergrond houdt, dat wil zeggen niet actief deelneemt aan de uitwerking van de mededingingsverstorende overeenkomsten”, althans een „louter passieve rol” speelde of dat zij „slechts meeloopster” was (bestreden besluit, overweging 984). In het bestreden besluit is echter ook aangegeven dat „de Commissie toe[geeft] dat, [anders dan de situatie van Socitrel, Companhia Previdente, Fapricela, Redaelli, SLM en Itas], de rol van Proderac en Trame aanzienlijk beperkter was dan die van de andere karteldeelnemers en dat daarom een vermindering van de geldboete aan deze ondernemingen moet worden toegekend” (bestreden besluit, overweging 992).

306    Wat in de tweede plaats de stellingen betreft dat Trame de overeenkomsten niet heeft uitgevoerd, dat zij de werking van het kartel heeft verstoord en dat zij zich op de markt concurrerend heeft gedragen, heeft de Commissie erop gewezen dat uit punt 29, derde streepje, van de richtsnoeren van 2006 volgt dat, om aanspraak te kunnen maken op een boetevermindering wegens niet-uitvoering, uit de omstandigheden moet blijken dat een onderneming in de periode waarin zij aan de inbreukmakende overeenkomsten heeft deelgenomen, zich daadwerkelijk aan de toepassing ervan heeft onttrokken door zich concurrerend te gedragen op de markt, of althans, dat zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate is tekortgeschoten in haar verplichting tot toepassing van dit kartel dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord. In dat verband heeft de Commissie erop gewezen dat Trame, evenals alle andere adressaten van dit besluit, regelmatig hebben deelgenomen aan bijeenkomsten waarop prijzen, quota en klanten werden besproken en gecontroleerd. Ook heeft de Commissie gepreciseerd dat de uitvoering van het kartel door zijn aard automatisch leidt tot een aanzienlijke vervalsing van de mededinging. In elk geval heeft de Commissie geoordeeld dat de werkelijke gevolgen van dit kartel in dit geval onmogelijk te meten zijn en dat zij deze daarom niet als grondslag voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete heeft genomen. Voorts heeft geen enkele partij volgens de Commissie bewezen dat zij zich daadwerkelijk heeft onttrokken aan de uitvoering van de inbreukmakende overeenkomsten door zich concurrerend te gedragen op de markt, althans dat zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate is tekortgeschoten in haar verplichting tot toepassing van dit kartel dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord. Bijgevolg kunnen er geen verzachtende omstandigheden op grond van niet-uitvoering of een zeer beperkte rol worden ingeroepen (bestreden besluit, overwegingen 1013‑1026)

307    Niettemin heeft de Commissie aan Trame (en aan Proderac) een vermindering van 5 % van het basisbedrag van de geldboete toegekend (bestreden besluit, overweging 1026). Haar redenering was de volgende:

„(1023)      De Commissie is echter bereid te aanvaarden, dat de deelneming van Proderac en Trame aan de inbreuk beperkt was. Deze deelnemers bevonden zich immers aan de buitenzijde van het kartel, hadden minder contact met andere karteldeelnemers en hun deelneming aan de inbreuk was slechts beperkt.”

„(1025)      Ook Trame woonde slechts ongeveer 18 kartelbijeenkomsten bij tussen 4 maart 1997 en 19 september 2002, terwijl op een aantal andere momenten in [haar] afwezigheid werd gesproken over [haar] geval [...]. Zoals Tréfileurope bevestigde, was Trame een onbeduidende speler in Club Italia. Dit leidde tot spanningen met de andere deelnemers van Club Italia. Dit wordt in een aantal oorspronkelijke documenten bevestigd, bijv. in verslagen van de bijeenkomst van 20 juli 1999, volgens welke Trame alle kanten aan het uitgaan was. Op 4 september 2000 werd een bespreking gevoerd over het ‚Trame’-probleem, op 30 augustus 2001 werd vermeld dat Trame beslist had geen deel van het kartel uit te maken en ook op 11 januari 2002 was er een bespreking over ‚Trame’.”

 b) Analyse

308    In punt 29, derde streepje, van de richtsnoeren van 2006 heeft de Commissie verduidelijkt dat zij het basisbedrag van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden kan verlagen wanneer de betrokken onderneming „aantoont dat haar deelname aan de inbreuk zeer beperkt was en zij vervolgens bewijst dat zij, in de periode waarin zij aan de inbreukmakende overeenkomsten heeft deelgenomen, geen van deze overeenkomsten daadwerkelijk heeft toegepast doch zich concurrerend op de markt heeft gedragen; het loutere feit dat een onderneming korter aan een inbreuk heeft deelgenomen dan de andere ondernemingen wordt niet als een verzachtende omstandigheid beschouwd, omdat hiermee bij de vaststelling van het basisbedrag reeds rekening wordt gehouden”.

309    In de onderhavige zaak heeft de Commissie aan Trame (zoals aan Proderac) een vermindering verleend van 5 % van de geldboete die haar anders zou zijn opgelegd, na een redenering die is uiteengezet in een deel van het bestreden besluit dat aan deze verzachtende omstandigheid is gewijd. Zij komt tot de nogal dubbelzinnige conclusie dat in casu niet voldaan is aan de voorwaarden voor de verzachtende omstandigheid in punt 29, derde streepje, van de richtsnoeren van 2006, maar dat de deelname van Trame aan de enkele inbreuk niettemin beperkt was, hetgeen een vermindering rechtvaardigt van 5 % van het bedrag van de geldboete die haar anders zou zijn opgelegd (bestreden besluit, overwegingen 1022, 1023 en 1026).

310    In antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie aangegeven dat zij van oordeel was dat er een verschil is tussen de „zeer beperkte” rol die is genoemd in de richtsnoeren van 2006 en de „beperkte” rol die Trame in het bestreden besluit is toegedicht.

311    Ook heeft de Commissie verduidelijkt dat, wanneer niet is voldaan aan het criterium dat in de richtsnoeren van 2006 is gedefinieerd, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is omdat niet, zoals vereist, is aangetoond dat Trame voor een dergelijke verzachtende omstandigheid in aanmerking kan komen, zij het niettemin billijk acht om een verschil te maken naargelang de mate waarin de ondernemingen hebben deelgenomen.

312    Bij wijze van conclusie heeft de Commissie aangegeven dat de vermindering met 5 % dus niet is gebaseerd op de verzachtende omstandigheid als bedoeld in punt 29, derde streepje, van de richtsnoeren van 2006, maar is toegekend in de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid, ter weerspiegeling van de rol van Trame, door haar een vermindering toe te kennen die is afgemeten aan haar deelname aan het kartel.

313    Zoals de Commissie te kennen heeft gegeven in haar antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, moet erop worden gewezen dat de lijst van verzachtende omstandigheden in punt 29 van de richtsnoeren van 2006 niet uitputtend is, zoals duidelijk blijkt uit het feit dat deze lijst wordt voorafgegaan door de uitdrukking „zoals” (zie in die zin arrest van 25 oktober 2011, Aragonesas Industrias y Energía/Commissie, T 348/08, Jurispr., EU:T:2011:621, punten 279 en 280).

314    Daarnaast volgt ook uit de rechtspraak (zie punten 96 en 98‑103 hierboven) dat de Commissie bij de bepaling van het bedrag van de aan een onderneming op te leggen geldboete als sanctie voor haar deelname aan één enkele inbreuk, verplicht is om deze sanctie te individualiseren aan de hand van de bijzonderheden van de deelname van genoemde onderneming aan de inbreuk. Een dergelijke individualisering van de sanctie is des te noodzakelijker wanneer het, zoals in casu, een complexe inbreuk betreft die verschillende clubs bundelt waarvan de commerciële belangen over een zeer lange periode met elkaar conflicteren en de deelname van de betrokken onderneming aan het kartel vele bijzonderheden vertoont ten opzichte van die van de belangrijkste spelers die binnen het kartel verenigd zijn.

315    Hoewel het de Commissie dus vrij staat om te kiezen in welk stadium van de bepaling van het bedrag van de geldboete het haar passend lijkt om de sanctie te individualiseren volgens de algemene methode in de richtsnoeren van 2006 – een dergelijke individualisering is bijvoorbeeld verricht in het stadium van de „bepaling van het basisbedrag” voor Proderac, Socitrel en Fapricela; in het stadium van de „verzachtende omstandigheden” voor Proderac en Trame; of daarna in het „eindstadium” voor ArcelorMittal, waarvan de boete na de twee wijzigingsbesluiten is verlaagd van 276,5 miljoen EUR naar 45,7 miljoen EUR –, neemt dit niet weg dat wanneer geen dergelijke individualisering is verricht aan de hand van alle relevante omstandigheden, het dan aan het gerecht staat om zich zoals verzocht uit te spreken over het passende bedrag om het gedrag van de betrokken onderneming te bestraffen.

316    In de onderhavige zaak heeft de Commissie de volgende factoren in aanmerking genomen voor het toekennen en op 5 % bepalen van de aan Trame toegekende vermindering om rekening te houden met haar beperkte rol in de enkele inbreuk.

317    De Commissie heeft in het algemeen aangegeven dat Trame zich aan de buitenzijde van het kartel bevond, dat zij minder vaak contact had met de andere leden van het kartel en dat zij er slechts beperkt aan heeft deelgenomen. Ook heeft de Commissie erop gewezen dat Trame „slechts ongeveer 18 kartelbijeenkomsten bij[woonde] tussen 4 maart 1997 en 19 september 2002”, waarbij zij heeft benadrukt dat „op een aantal andere momenten in [haar] afwezigheid werd gesproken over [haar] geval”. Tevens heeft zij erkend dat Trame, zoals was bevestigd door Tréfileurope en drie documenten die zij als voorbeeld aanhaalt, betreffende respectievelijk de bijeenkomsten van 20 juli 1999, 4 september 2000 en 11 januari 2002, „een onbeduidende speler [was] in Club Italia. Dit leidde tot spanningen met de andere deelnemers van Club Italia” (bestreden besluit, overwegingen 1023 en 1025).

318    Beoordeeld aan de hand van de door de Commissie genoemde omstandigheden vertoont de deelname van Trame aan het kartel enkele bijzonderheden waarmee rekening moet worden gehouden bij de bepaling van het bedrag van de geldboete. Hoewel deze omstandigheden de beperkte rol van Trame binnen het kartel aantonen, zoals de Commissie overigens ook erkent, blijkt er echter ook uit dat het niveau van de toegekende vermindering (5 %) niet op een passend niveau is vastgesteld, gelet op de aard en alle relevante omstandigheden die de deelname van Trame aan het kartel kenmerken.

319    Wat in de eerste plaats het feit betreft dat Trame zich aan de buitenzijde van het kartel bevond, is dit immers een niet onbeduidende omstandigheid. Zo blijkt uit het dossier dat Trame, van alle regelingen waaruit de enkele inbreuk bestond, alleen heeft deelgenomen aan club Italia. Trame kan dus niet worden behandeld als een onderneming die betrokken was bij de gehele enkele inbreuk die de Commissie voor de periode van 1997 tot 2002 heeft vastgesteld.

320    De deelname van Trame, die op het niveau van het kartel op zich reeds beperkt was, was ook beperkt binnen club Italia, waar Trame niet heeft deelgenomen aan het buitenlandse deel. De Commissie erkent dat Trame tussen 1997 en 2002 niet naar continentaal Europa exporteerde (bestreden besluit, overweging 651), maar houdt daar geen rekening mee bij haar beoordeling van de beperkte rol van Trame. Omdat zij niet exporteerde, kon Trame niet deelnemen aan de gedragingen die geen betrekking hadden op Italië. Het is juist dat Trame ook zonder verkopen buiten Italië, door haar deelname aan club Italië niettemin haar positie op de nationale markt kon beschermen en zich zo aan de normale marktwerking kon onttrekken, maar dit neemt niet weg dat de rol van Trame op de markten buiten Italië niet bestaand of zeer zwak was.

321    Daarnaast was de deelname van Trame aan de overeenkomsten over zevendraads streng van een andere aard dan die van de belangrijkste spelers binnen die club, zoals blijkt uit het omvangrijke bewijsmateriaal waarin een onderscheid tussen twee categorieën marktdeelnemers binnen club Italia wordt gemaakt. Trame wist ook lange tijd niet van de pan-Europese dimensie van de inbreuk en van het feit dat club Italia ook betrekking had op driedraads streng.

322    Bijgevolg zijn er belangrijke verschillen tussen de deelname van Trame aan de inbreuk en die van een onderneming die, zoals Tréfileurope, aan alle aspecten van het kartel heeft deelgenomen.

323    In de tweede plaats erkent de Commissie wel dat Trame aan een beperkt aantal bijeenkomsten heeft deelgenomen, maar wijst zij er bij andere gelegenheden op dat haar geval ook in haar afwezigheid aan de orde is gekomen. Uit het dossier blijkt evenwel dat de gevallen waarin haar situatie daadwerkelijk voor mededingingsverstorende doeleinden in aanmerking is genomen door de leden van club Italia, minder vaak voorkomen dan de gevallen die de Commissie in het bestreden besluit noemt (zie, wat de bijeenkomst van 30 augustus 2001 betreft, punten 244 e.v. hierboven, en, wat de bijeenkomst van 10 juni 2002 betreft, punten 283 e.v. hierboven). Er zijn overigens ook een aantal factoren op basis waarvan kan worden geoordeeld dat Trame vaak pas later werd toegelaten of dat zij vertrok aan het einde van de bijeenkomsten die binnen een institutioneel kader door een brancheorganisatie werden gehouden (zie de verklaring van een vertegenwoordiger van Tréfileurope die door Trame is overgelegd of, wat de bijeenkomst van 9 oktober 2000 betreft, punten 124 e.v. hierboven).

324    In de derde plaats is door de Commissie zelf duidelijk aangetoond dat de deelnemers aan de inbreuk wisten van de bijzondere situatie van Trame. Zo blijkt uit de documenten en verklaringen die Trame op dit punt heeft aangevoerd, waarvan sommige overigens zijn weergegeven in het bestreden besluit, dat Trame werd gezien als een onbeduidende, weinig betrouwbare deelnemer van club Italia.

325    Niettemin kan Trame niet worden gevolgd in haar stelling dat zij de „beweerde” overeenkomsten waaraan zij zou hebben deelgenomen, „nooit” heeft uitgevoerd. Hoe beperkt de deelname van Trame aan het kartel ook was, uit het dossier blijkt dat de Commissie dit in het bestreden besluit heeft aangetoond.

326    Deze conclusie betekent niet dat de door Trame verstrekte inlichtingen over haar commerciële gedrag van geen belang zijn. Dergelijke inlichtingen wijzen er namelijk op dat Trame niet ten volle meedeed aan het kartel. Afgemeten aan de door Trame op dit punt verstrekte gegevens, kan dat wat de Commissie in het bestreden besluit beschouwt als „vals spelen” ook worden gezien als agressief commercieel gedrag met betrekking tot zevendraads streng in Italië. Zo had Trame in machines geïnvesteerd om haar productie te moderniseren, alsook haar omzet (van 5,6 miljoen EUR in 1997 naar meer dan 9 miljoen EUR in 2002 voor zevendraads streng) en de geproduceerde hoeveelheden (van 1 700 ton zevendraads streng in 1997 naar 7 410 ton in 2002), die constant stegen.

327    Op basis van deze resultaten kan worden uitgelegd waarom bij meerdere gelegenheden door kartelleden wantrouwigheid ten opzichte van Trame is geuit. Doordat zij recenter tot de markt van zevendraads streng was toegetreden dan de andere en haar marktaandeel constant steeg, terwijl een van de wezenlijke doelstellingen van het kartel juist was om de marktaandelen te stabiliseren door de klanten te verdelen, onderscheidde Trame zich door haar commerciële gedrag van de andere spelers binnen club Italia, die eerder buiten Italië afzetmogelijkheden zochten en zich niet binnen Italië wilde beconcurreren.

 c) Conclusie

328    Ofschoon de Commissie moet worden gevolgd in haar oordeel dat de deelname van Trame aan het kartel inderdaad beperkt was, hetgeen rechtvaardigt dat daarmee als verzachtende omstandigheid rekening wordt gehouden bij de bepaling van het bedrag van de geldboete, moet ook worden geoordeeld dat bij het niveau van de boetevermindering die daarvoor is toegepast, namelijk slechts 5 %, onvoldoende rekening is gehouden met de bijzonderheden van de positie van Trame binnen het kartel.

329    In die context staat aan het Gerecht om zelf in het kader van zijn bevoegdheid met volledige rechtsmacht, om toepassing waarvan hem in de onderhavige zaak is verzocht, te bezien hoe bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete rekening moet worden gehouden met de beperkte rol van Trame binnen het kartel.

 F – Geen opzet bij het verweten gedrag

 1. Argumenten van partijen

330    Trame geeft te kennen dat zij een kleine onderneming is, die haar spanstaal in Italië verkoopt. Tussen 1997 en 2002 schommelde haar marktaandeel in de globale sector van zevendraads streng en driedraads streng tussen 6,5 en 10 %. Wat alleen zevendraads streng betreft, varieerde het marktaandeel van Trame in Italië tussen 1,7 % en 5,1 %. Zij heeft geen eigen juridische afdeling en heeft nooit te maken gehad met vragen van mededingingsrecht. Haar deelname aan club Italia is onregelmatig geweest en heeft zich hoofdzakelijk afgespeeld in het kader van een brancheorganisatie en zij heeft zich op de markt concurrerend gedragen. Trame had er geen concreet belang bij om aan de kartelbijeenkomsten deel te nemen en zij heeft in elk geval niet de intentie gehad om zich zodanig te gaan gedragen dat dit een inbreuk op de mededingingsregels zou kunnen opleveren, net zo min als zij zich had voorgesteld dat een zo onbeduidende rol als de rol die zij heeft gespeeld, mededingingsverstorende gevolgen kon hebben. Anders gezegd, kan de haar verweten inbreuk niet worden geacht opzettelijk te zijn gepleegd, aangezien dit zuiver het gevolg van onachtzaamheid is, een van de verzachtende omstandigheden die in de richtsnoeren van 2006 worden genoemd. Het bedrag van de opgelegde geldboete zou dus moeten worden verlaagd om rekening te houden met het totale gebrek aan opzet bij het verweten gedrag.

331    De Commissie bestrijdt dit betoog.

 2. Beoordeling door het Gerecht

332    In wezen geeft Trame te kennen dat de Commissie rekening had moeten houden met het feit dat de haar verweten inbreuk niet bewust, opzettelijk, is gepleegd, maar alleen uit onachtzaamheid.

333    In het algemeen is er geen sprake van een inbreuk op artikel 101 VWEU indien niet wordt aangetoond dat de betrokken ondernemingen de intentie hebben gehad om aan een mededingingsverstorende gedraging deel te nemen. Zo is voor de door artikel 101, lid 1, VWEU verboden „overeenkomsten” of „onderling afgestemde feitelijke gedragingen” een uiting in een of andere vorm vereist van de wil van de betrokken ondernemingen om over de strekking of het gevolg van het kartel tot overeenstemming te komen, namelijk „dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst”. Deze wilsuiting kan het gevolg zijn van een positieve actie, zoals het ondertekenen van een overeenkomst of de deelname aan een onderling afgestemde feitelijke gedraging, maar ook een onvoorzichtigheid of loutere onachtzaamheid.

334    In dat verband moet erop worden gewezen dat artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 bepaalt dat „de Commissie [...] bij [besluit] geldboetes [kan] opleggen aan ondernemingen [...] wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid: [....] inbreuk maken op artikel [101 VWEU]”.

335    In punt 29, tweede streepje, van de richtsnoeren van 2006 heeft de Commissie gepreciseerd dat zij het basisbedrag van de boete wegens verzachtende omstandigheden kan verlagen „wanneer de betrokken onderneming aantoont dat de inbreuk uit onachtzaamheid is gepleegd”.

336    In de onderhavige zaak moet evenwel worden vastgesteld dat het betoog van Trame waarmee zij stelt dat voor haar een verzachtende omstandigheid in aanmerking moet worden genomen omdat zij de inbreuk uit onachtzaamheid heeft gepleegd, feitelijke grondslag mist. Zoals de Commissie te kennen geeft, blijkt uit het dossier namelijk dat de deelname van Trame aan club Italia niet het resultaat van onachtzaamheid is, maar van een gerichte actie van haarzelf. Daarvan getuigen bijvoorbeeld de aanwijzingen die de andere leden van club Italia tijdens de bijeenkomst van 4 maart 1997 hebben verschaft, namelijk dat Trame zich bij hen wilde voegen, hetgeen zij enkele dagen later ook heeft gedaan op de bijeenkomst van 10 maart 1997 en daarna nog meerdere malen, tot aan de bijeenkomst van 19 september 2002.

337    Geen van de door Trame aangevoerde redenen die haar onachtzaamheid moeten aantonen, namelijk dat zij een kleine familieonderneming is die alleen in Italië verkoopt en niet exporteert, haar geringe marktaandeel van minder dan 10 % (driedraads streng en zevendraads streng) of zelfs 5 % (zevendraads streng), het niet hebben van een eigen juridische afdeling en haar vermeende onbekendheid met de beginselen die het mededingingsrecht beheersen, of nog de bijzonderheden van haar deelname aan het kartel, kan aantonen dat zij zich niet bewust bij club Italia heeft gevoegd, daar vervolgens uit is gestapt en zich daarna daar opnieuw bij heeft gevoegd in de periode van maart 1997 tot september 2002.

338    Gelet op het voorgaande is het vijfde middel ongegrond.

 G – Aanvullende middelen inzake schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling

 1. Argumenten van partijen

339    Na het tweede wijzigingsbesluit heeft Trame haar conclusies in die zin aangepast dat zij ook schending van het evenredigheidsbeginsel en van het beginsel van gelijke behandeling bij de bepaling van het bedrag van de geldboete stelt, gezien de behandeling die ArcelorMittal en Ori Martin in vergelijking met haar hebben gekregen. Zij merkt op dat de Commissie met het tweede wijzigingsbesluit tot het oordeel is gekomen dat de aan ArcelorMittal opgelegde geldboete, gelijk aan 0,5 % van de omzet van deze onderneming, buitensporig hoog was, waarop zij die op 0,1 % van haar omzet heeft vastgesteld. De aan Ori Martin en SLM toegekende verlaging is op dezelfde oplossing terug te voeren. Ter vergelijking heeft de Commissie het bedrag van de geldboete van Trame op het toegelaten maximum vastgesteld, dus 10 % van de omzet van deze onderneming, waardoor voor haar het faillissement dreigt. Daarmee is het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling geschonden.

340    De Commissie bestrijdt dit betoog.

 2. Beoordeling door het Gerecht

341    De door de Commissie in aanmerking genomen situaties met het oog op de vermindering van de geldboeten die zijn opgelegd aan ArcelorMittal en haar dochterondernemingen en aan Ori Martin en haar dochteronderneming SLM, verschillen duidelijk van de situatie van Trame.

342    Voor Trame geldt dat haar deelname aan de inbreuk haar direct kan worden toegerekend, terwijl deze deelname aan de inbreuk voor ArcelorMittal en Ori Martin berust op het vermoeden dat de Commissie van deze vennootschappen kan verlangen dat zij hoofdelijk opkomen voor de betaling van de opgelegde geldboeten, gelet op de omvang van hun deelneming in het kapitaal van de dochteronderneming of dochterondernemingen van deze vennootschappen die direct aan de inbreuk heeft of hebben deelgenomen.

343    Bijgevolg is in de onderhavige zaak noch het evenredigheidsbeginsel noch het beginsel van gelijke behandeling geschonden waar het gaat om de beoordeling van de aan Trame opgelegde geldboete in vergelijking met de behandeling van de adressaten van het tweede wijzigingsbesluit.

344    Uit een en ander volgt dat de aanvullende middelen ongegrond zijn.

 H – Onvermogen om te betalen

 1. Inhoud van het bestreden besluit

345    Drieëntwintig juridische entiteiten hebben voor de Commissie tijdens de aanvankelijke administratieve procedure hun onvermogen om te betalen aangevoerd, waaronder Trame (bestreden besluit, overweging 1133).

346    In het kader van dat onderzoek heeft de Commissie in de eerste plaats te kennen gegeven dat, voor zover de ondernemingen hebben gesteld dat de geschatte boete een negatief effect zou hebben op hun financiële toestand, zonder overtuigend bewijs aan te voeren van een daadwerkelijk onvermogen om de verwachte boete te betalen, zij niet verplicht is bij de vaststelling van de op te leggen geldboete de hachelijke financiële situatie van een onderneming in beschouwing te nemen, aangezien de erkenning van een dergelijke verplichting zou neerkomen op het verschaffen van een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel aan de ondernemingen die het minst zijn aangepast aan de eisen van de markt (bestreden besluit, overweging 1134).

347    In de tweede plaats heeft de Commissie aangegeven dat zij haar beoordeling heeft verricht aan de hand van de situatie zoals die op het tijdstip van vaststelling van het bestreden besluit was. Aan de hand van de door de betrokken ondernemingen verstrekte inlichtingen heeft zij de financiële situatie van elk van deze ondernemingen, hun financiële gegevens over de boekjaren 2004 tot en met 2009 alsook de vooruitzichten voor 2010 tot en met 2012 beoordeeld. Ook heeft de Commissie rekening gehouden met de gevolgen van de wereldwijde economische en financiële crisis in de staalsector en de verwachte gevolgen voor de betrokken ondernemingen in termen van een dalende vraag en dalende prijzen en toegang tot financiering. In het bijzonder is het voor de ondernemingen in de sector als gevolg van de economische crisis moeilijk om hun kredietfaciliteiten bij de banken te behouden en voldoende financiering te krijgen (bestreden besluit, overwegingen 1135‑1137).

348    In de derde plaats heeft de Commissie benadrukt dat het feit dat een onderneming in vereffening gaat, niet noodzakelijkerwijs betekent dat de waarde van de activa altijd volledig verloren gaat, zodat dit op zichzelf geen rechtvaardiging kan zijn voor een verlaging van de geldboete die anders zou zijn opgelegd. Dit komt doordat vereffeningen soms plaatsvinden op een georganiseerde, vrijwillige manier, als onderdeel van een herstructureringsplan waarbij de nieuwe eigenaren of het nieuwe management de onderneming en haar activa verder blijven ontwikkelen. Elke juridische entiteit die een beroep heeft gedaan op haar onvermogen om de geldboete te betalen, moet daarom aantonen dat er geen goede en haalbare alternatieve oplossingen voorhanden zijn. Indien er geen geloofwaardige aanwijzing is van beschikbare alternatieve oplossingen binnen een redelijk korte termijn die zouden waarborgen dat de onderneming als going concern behouden blijft, meent de Commissie dat er een voldoende hoog risico is dat de activa van de ondernemingen een groot deel van hun waarde verliezen wanneer de onderneming gedwongen is ten gevolge van de op te leggen geldboete in vereffening te gaan (bestreden besluit, overweging 1138).

349    Wanneer voldaan was aan de voorwaarden van punt 35 van de richtsnoeren van 2006, heeft de Commissie de vermindering van de aan elk van de betrokken ondernemingen opgelegde geldboete bepaald aan de hand van het vermogen van de betrokken onderneming om het eindbedrag van de opgelegde geldboete te betalen en het waarschijnlijke gevolg dat een dergelijke betaling zou hebben voor de economische levensvatbaarheid van elke onderneming (bestreden besluit, overweging 1139).

350    De Commissie heeft het verzoek van Trame dan ook afgewezen. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de kassaldi en middelen die aan het einde van 2009 beschikbaar waren, ongeveer tweemaal zo groot waren als het bedrag van de geldboete, terwijl de kassaldi en beschikbare middelen die voor 2010 en 2011 verwacht werden, ongeveer tweeënhalf maal zo groot waren als het bedrag van de geldboete. Deze twee factoren volstaan voor afwijzing van het verzoek waarin het onvermogen om te betalen is aangevoerd. Twee andere factoren bevestigen deze afwijzing: een grote uitgave in liquide middelen in maart 2009, toen Trame 1,46 miljoen EUR heeft geleend aan Sunset SpA, een vennootschap op het gebied van onroerend goed die door dezelfde aandeelhouders wordt gehouden, en een hypotheek die door Trame is aangegaan voor haar langlopende schulden, waarvan het bedrag veel hoger is dan het bedrag dat zij nog moet betalen voor de lening waarvoor zekerheid is gesteld, zodat op basis van dit grote verschil eenvoudiger aanvullend krediet kan worden toegekend (bestreden besluit, overwegingen 1162 en 1163).

 2. Argumenten van partijen

351    Trame bestrijdt de redenen waarom haar verzoek om met haar onvermogen te betalen rekening te houden, in het bestreden besluit is afgewezen. In de eerste plaats volgt uit de gegevens die zij op 25 mei 2010 aan de Commissie heeft verstrekt dat de betaling van een geldboete van 3,2 miljoen EUR negatieve gevolgen zou hebben voor haar reeds zwakke financiële positie. Zonder kasmiddelen zou Trame de schulden moeten vergroten om de boete te betalen, met het risico dat de financiële instanties de reeds toegekende kredieten intrekken. In de tweede plaats is de lening aan Sunset een lening die op regelmatige wijze is toegekend aan een onroerendgoedvennootschap die door dezelfde aandeelhouders wordt gehouden, die naar behoren in de boeken is opgenomen. Deze lening brengt geen verandering in de gevolgen die de betaling van de geldboete voor Trame zou hebben. Wat in de derde plaats de hypotheek betreft, merkt Trame op dat het verschil tussen het geleende bedrag en het door de lening gedekte bedrag niet bewijst dat een aanvullende banklening kan worden verkregen, maar slechts aantoont dat Trame insolvabel is, omdat zij verplicht is hypothecaire zekerheid te verstrekken voor een hoger bedrag dan de eventuele vorderingen van de schuldeiser. Voor aanvullende financieringen zal alleen zekerheid in de vorm van een hypotheek in tweede rang kunnen worden gesteld.

352    Daarnaast geeft Trame te kennen dat aan de voorwaarden in punt 35 van de richtsnoeren van 2006 is voldaan. Gelet op haar hoge schulden zal een geldboete die de netto financiële situatie van de reeds verlieslatende groep met 50 % verslechtert, haar economische levensvatbaarheid meteen in gevaar brengen en haar activa alle waarde ontnemen.

353    Bovendien voert Trame schending van het beginsel van gelijke behandeling aan, door de wijze waarop zij wordt behandeld te vergelijken met de behandeling van CB en Itas, die een belangrijkere rol in het kartel hebben gespeeld. Aan Trame, als onderneming van bescheiden omvang waarvan de beperkte deelname aan het kartel is geconstateerd, wordt immers een hogere geldboete (3,2 miljoen EUR) opgelegd dan aan CB (2,5 miljoen EUR) en Itas (0,8 miljoen EUR).

354    De Commissie bestrijdt dit betoog, waarbij zij in wezen verwijst naar de inhoud van het bestreden besluit.

 3. Beoordeling door het Gerecht

 a) Overwegingen vooraf

 Punt 35 van de richtsnoeren van 2006

355    Punt 35 van de richtsnoeren van 2006 handelt over de gevolgen die de draagkracht van een onderneming waaraan een sanctie wegens overtreding van artikel 101 VWEU is opgelegd, kan hebben voor de berekening van de aan haar opgelegde geldboete. Dit punt luidt als volgt:

„In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie op verzoek, in een bijzondere sociale en economische context, rekening houden met het onvermogen van een onderneming om te betalen. Een verlaging van de boete in dit verband zal echter nooit uitsluitend op basis van een ongunstige of deficitaire financiële positie worden toegekend. Een verlaging kan slechts worden toegekend indien wordt aangetoond aan de hand van objectief bewijs dat het opleggen van een boete onder de in de onderhavige richtsnoeren vastgestelde voorwaarden, de levensvatbaarheid van de betrokken onderneming onherroepelijk in gevaar zou brengen en haar activa volledig van hun waarde zou beroven.”

356    Het is vaste rechtspraak dat de Commissie, door gedragsregels zoals richtsnoeren vast te stellen en via de publicatie ervan te doen weten dat zij die voortaan zal toepassen op de desbetreffende gevallen, de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid beperkt. Zij kan niet van die regels afwijken zonder dat hieraan in voorkomend geval een sanctie wordt verbonden wegens schending van algemene rechtsbeginselen als het gelijkheids‑ of het vertrouwensbeginsel (arresten van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, Jurispr., EU:C:2005:408, punt 211, en 12 december 2012, Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, T‑400/09, EU:T:2012:675, punt 40).

357    Er dient meteen al op te worden gewezen dat een boetevermindering op grond van punt 35 van de richtsnoeren van 2006 slechts in uitzonderlijke omstandigheden en onder de daarin opgenomen voorwaarden kan worden toegekend. Zo moet worden aangetoond dat de op te leggen geldboete „de levensvatbaarheid van de betrokken onderneming onherroepelijk in gevaar zou brengen en haar activa volledig van hun waarde zou beroven”. Daarnaast moet worden aangetoond dat sprake is van een „bijzondere sociale en economische context”. Er dient bovendien aan te worden herinnerd dat deze twee groepen van voorwaarden reeds daarvóór door de rechters van de Unie waren geformuleerd.

358    Wat de eerste groep voorwaarden betreft, is geoordeeld dat de Commissie in beginsel niet verplicht is om bij de bepaling van het bedrag van de geldboete voor schending van de mededingingsregels rekening te houden met de deficitaire financiële situatie van een onderneming, aangezien de erkenning van een dergelijke verplichting zou neerkomen op het verschaffen van een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel aan de ondernemingen die het minst zijn aangepast aan de eisen van de markt (arresten Dansk Rørindustri e.a./Commissie, punt 251 supra, EU:C:2005:408, punt 327, en Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 94).

359    Indien dit het geval zou zijn, zouden deze ondernemingen immers mogelijk ten nadele van andere, efficiëntere en beter geleide ondernemingen een voordeel kunnen genieten. Om die reden volstaat de enkele vaststelling van een ongunstige of deficitaire financiële situatie van de betrokken onderneming niet als grondslag voor een verzoek aan de Commissie om rekening te houden met het onvermogen om te betalen, om zo van haar een boetevermindering te verkrijgen.

360    Voorts is het vaste rechtspraak dat het feit dat een maatregel van een instantie van de Unie het faillissement of de vereffening van een bepaalde onderneming teweegbrengt als zodanig niet door het recht van de Unie is verboden. Een dergelijke handeling kan immers weliswaar afbreuk doen aan de financiële belangen van de eigenaren of aandeelhouders, maar dat betekent nog niet dat de personele, materiële en immateriële componenten van de onderneming ook hun waarde zouden verliezen (zie in die zin arresten van 29 april 2004, Tokai Carbon e.a./Commissie, T‑236/01, T‑244/01–T‑246/01, T‑251/01 en T‑252/01, Jurispr., EU:T:2004:118, punt 372, en Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 50).

361    Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat alleen wanneer de personele, materiële en immateriële componenten van de onderneming, met andere woorden haar activa, hun waarde verliezen, dit reden kan zijn om bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete rekening te houden met een mogelijk faillissement of de vereffening van de onderneming na de oplegging van deze geldboete (arrest Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 51).

362    De vereffening van een vennootschap houdt immers niet noodzakelijkerwijs in dat de onderneming in kwestie verdwijnt. Deze kan als zodanig blijven voortbestaan, hetzij door de vennootschap van nieuw kapitaal te voorzien, hetzij door haar activa volledig door een andere entiteit te laten overnemen. Een dergelijke overname kan plaatsvinden door een vrijwillige koop of door een gedwongen verkoop van de activa van de vennootschap met voortzetting van de exploitatie (zie in die zin arrest Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 97).

363    Bijgevolg moet de verwijzing naar het van hun waarde beroven van de activa van de onderneming in punt 35 van de richtsnoeren van 2006, zo worden opgevat dat daarmee wordt gedoeld op de situatie dat het onwaarschijnlijk, of zelfs onmogelijk, is dat de onderneming onder de hierboven in punt 362 genoemde voorwaarden zal worden overgenomen. In een dergelijk geval zullen de verschillende activa van die onderneming afzonderlijk te koop worden aangeboden en is het waarschijnlijk dat voor vele daarvan geen koper zal kunnen worden gevonden, of in het beste geval dat zij tegen een sterk verlaagde prijs zullen worden verkocht (arrest Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 98).

364    Wat de tweede groep voorwaarden betreft, over het bestaan van een bijzondere economische en sociale context, wordt daarmee volgens de rechtspraak verwezen naar de gevolgen die de betaling van de geldboete zou kunnen hebben, met name in termen van stijging van de werkloosheid of verslechtering van de economische situatie van de sectoren die aan de betrokken onderneming leveren of haar producten afnemen (arresten van 29 juni 2006, SGL Carbon/Commissie, C‑308/04 P, Jurispr., EU:C:2006:433, punt 106, en Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 99).

365    Indien bijgevolg aan de hiervoor behandelde cumulatieve voorwaarden is voldaan, zou de oplegging van een geldboete die tot het verdwijnen van een onderneming zou kunnen leiden, in strijd blijken te zijn met de doelstellingen die met punt 35 van de richtsnoeren van 2006 wordt nagestreefd. Met de toepassing van dat punt op de betrokken ondernemingen wordt daarmee concreet uitvoering te geven aan het evenredigheidsbeginsel op het gebied van sancties voor inbreuken op het mededingingsrecht (zie in die zin arrest Ecka Granulate en non ferrum Metallpulver/Commissie, punt 287 supra, EU:T:2012:675, punt 100).

366    Zoals tot slot de Commissie terecht in herinnering heeft gebracht voor de kortgedingrechter en meerdere malen in het kader van de schriftelijke en mondelinge behandeling voor het Gerecht, valt de beoordeling van de draagkracht van de beboete ondernemingen onder de volledige rechtsmacht waarin is voorzien in artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003, aangezien de toepassing van punt 35 van de richtsnoeren van 2006 de laatste factor is die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van het bedrag van de geldboeten die voor overtreding van de voor ondernemingen geldende mededingingsregels worden opgelegd.

367    Wat de omvang van deze bevoegdheid betreft, moet eraan worden herinnerd dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, een algemeen beginsel van het Unierecht dat thans is neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en binnen het Unierecht de tegenhanger is van artikel 6 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: „EVRM”) (arresten van 8 december 2011, Chalkor/Commissie, C‑386/10 P, Jurispr., EU:C:2011:815, punt 51; 6 november 2012, Otis e.a., C‑199/11, Jurispr., EU:C:2012:684, punt 47, en 18 juli 2013, Schindler Holding e.a./Commissie, C‑501/11 P, Jurispr., EU:C:2013:522, punt 36).

368    Volgens de rechtspraak verzet artikel 6 EVRM er zich als zodanig niet tegen dat in een administratieve procedure een „straf” eerst door een administratieve instantie wordt opgelegd. Voor de naleving van dat artikel is evenwel vereist dat de beslissing van een administratieve instantie die zelf niet aan de in artikel 6, lid 1, EVRM gestelde voorwaarden voldoet, vervolgens kan worden getoetst door een rechterlijk orgaan met volledige rechtsmacht. Kenmerkend voor een dergelijk orgaan is onder meer dat het bevoegd is om de bestreden beslissing van het lagere orgaan op alle punten, feitelijk en rechtens, te herzien. Het rechterlijk orgaan dient met name de bevoegdheid te hebben om te oordelen over alle feitelijke en juridische vragen die relevant zijn in het kader van het geding dat bij hem aanhangig is gemaakt (arrest Schindler Holding e.a./Commissie, punt 298 supra, EU:C:2013:522, punt 35; zie EHRM, Menarini Diagnostics v Italië, nr. 43509/08, § 59, 27 september 2011, en Segame v Frankrijk, nr. 4837/06, § 55, 7 juni 2012).

369    Dat geen ambtshalve toezicht op het gehele litigieuze besluit wordt uitgeoefend, is voorts niet in strijd met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Om dit beginsel in acht te nemen, is het niet noodzakelijk dat het Gerecht, dat uiteraard de aangevoerde middelen moet beantwoorden en een toezicht in rechte en in feite moet uitoefenen, verplicht is het dossier ambtshalve volledig opnieuw te onderzoeken (arrest Chalkor/Commissie, punt 298 supra, EU:C:2011:815, punt 66).

370    Behoudens de middelen van openbare orde die hij moet onderzoeken en zo nodig ambtshalve moet opwerpen, dient de Unierechter het hem toevertrouwde wettigheidstoezicht uit te oefenen op basis van de gegevens die de verzoeker ter onderbouwing van de aangevoerde middelen voorlegt. Bij dat toezicht kan de rechter zich niet verlaten op de beoordelingsmarge waarover de Commissie bij de beoordeling van deze gegevens beschikt om af te zien van een grondig toezicht in rechte en in feite (zie in die zin arrest Chalkor/Commissie, punt 298 supra, EU:C:2011:815, punt 62).

371    Tot slot moet de rechter die volledige rechtsmacht heeft in beginsel en onverminderd het onderzoek van de elementen die de partijen bij hem hebben aangevoerd, rekening houden met de situatie, feitelijk en rechtens, zoals die op de datum van de uitspraak is wanneer hij oordeelt dat het gerechtvaardigd is om zijn bevoegdheid tot herziening uit te oefenen (zie in die zin arresten van 6 maart 1974, Istituto Chemioterapico Italiano en Commercial Solvents/Commissie, 6/73 en 7/73, Jurispr., EU:C:1974:18, punten 51 en 52; 14 juli 1995, CB/Commissie, T‑275/94, Jurispr., EU:T:1995:141, punt 61; 5 oktober 2011, Romana Tabacchi/Commissie, T‑11/06, Jurispr., EU:T:2011:560, punten 282‑285, en 27 februari 2014, InnoLux/Commissie, T‑91/11, Jurispr., EU:T:2014:92, punt 157).

372    De redenering in het bestreden besluit moet aan de hand van bovenstaande algemene overwegingen en in het licht van de middelen, feitelijk en rechtens, die partijen voor het Gerecht hebben aangevoerd, worden beoordeeld.

 Evenredigheidsbeginsel en beginsel van gelijke behandeling

373    Het evenredigheidsbeginsel vereist dat handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (arresten van 13 november 1990, Fedesa e.a., C‑331/88, Jurispr., EU:C:1990:391, punt 13; 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑180/96, Jurispr., EU:C:1998:192, punt 96, en Romana Tabacchi/Commissie, punt 371 supra, EU:T:2011:560, punt 104).

374    In het kader van de procedures die de Commissie inleidt om schendingen van de mededingingsregels te bestraffen, houdt de toepassing van dit beginsel in dat de geldboeten niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel om de naleving van de mededingingsregels te verzekeren, en dat het bedrag van de geldboete die wegens een inbreuk op de mededingingsregels aan een onderneming wordt opgelegd, evenredig moet zijn aan de inbreuk, in zijn geheel beschouwd, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met de ernst en de duur ervan. Meer bepaald impliceert het evenredigheidsbeginsel dat de Commissie het bedrag van de geldboete moet vaststellen in verhouding tot de factoren die bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk in aanmerking zijn genomen en dat zij daarbij deze factoren op samenhangende en objectief gerechtvaardigde wijze moet toepassen (arrest Romana Tabacchi/Commissie, punt 371 supra, EU:T:2011:560, punt 105).

375    Voorts is het vaste rechtspraak dat het beginsel van gelijke behandeling slechts wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest Romana Tabacchi/Commissie, punt 371 supra, EU:T:2011:560, punt 102).

376    Deze beginselen zijn van toepassing wanneer wordt onderzocht of de Commissie de argumenten ter ondersteuning van een verzoek om bij de vaststelling van het bedrag van geldboete rekening te houden met het onvermogen om te betalen, juist heeft beoordeeld. In de onderhavige zaak zijn zij eenvoudiger toe te passen omdat de omstandigheden die in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van het onvermogen om te betalen voor alle ondernemingen dezelfde zijn, ook al is hun financiële situatie anders (zie punten 345‑350 hierboven). Dit geldt voor de factoren solvabiliteit en liquiditeit van een onderneming, structuur van haar balans en soort aandeelhouders.

 b) Analyse

377    In de overwegingen 1162 en 1163 van het bestreden besluit (zie punt 350 hierboven) heeft de Commissie het verzoek van Trame om met haar gestelde onvermogen om te betalen rekening te houden door de geldboete te verlagen, afgewezen op grond dat Trame over voldoende middelen beschikt om een geldboete van 3,2 miljoen EUR te betalen, gezien met name de verschillende inkomstenbronnen die binnen de onderneming beschikbaar zijn en de mogelijkheden tot verlening van aanvullende kredieten door de banken.

378    Ook heeft de president van het Gerecht bij beschikking van 12 juli 2011, Emme/Commissie (T‑422/10 R, EU:T:2011:349), het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit afgewezen. De motivering voor deze beschikking was dat het verzoek in kort geding niet spoedeisend was (zie punten 43 en 48 hierboven).

379    Bovendien heeft Trame in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang van het Gerecht zonder nadere toelichting aangegeven dat zij op 18 november 2013 wegens haar economische en financiële situatie bij de Commissie een nieuw verzoek had ingediend om met haar onvermogen om te betalen rekening te houden. Dit verzoek is op 20 en 24 januari 2014 aangevuld.

380    Ter terechtzitting hebben partijen aangegeven dat dit verzoek uiteindelijk is afgewezen, zonder gegevens over de actuele financiële toestand van de onderneming te verstrekken. De Commissie heeft in dat verband verduidelijkt dat haar antwoord een bevestiging was van de beoordeling die eerder in het bestreden besluit was uiteengezet.

381    Gezien de beoordeling in het bestreden besluit en gelet op de verschillende argumenten, feitelijk en rechtens, van partijen voor het Gerecht, moet worden vastgesteld dat Trame niet heeft bewezen dat zij zich in een situatie bevindt waarin zij aantoonbaar niet in staat is om een geldboete van 3,2 miljoen EUR te betalen wegens haar onvermogen om te betalen.

382    Zoals de Commissie immers heeft aangegeven in het bestreden besluit, op basis van de inlichtingen die haar door Trame waren verstrekt, bevond Trame zich op het moment waarop de Commissie zich heeft uitgesproken over de hoogte van de geldboete, in een situatie waarin zij de geldboete kon betalen.

383    In de eerste plaats, en incidenteel, moet erop worden gewezen dat zelfs indien rekening zou worden gehouden met het betoog van Trame dat haar netto financiële situatie in werkelijkheid verlieslatend was, gelet op de handelsschulden en de kortlopende financiële schulden, blijkt het niettemin juist te zijn dat de kassaldi en beschikbare middelen binnen deze onderneming positief waren. Dit toont aan dat Trame nog steeds in staat was om inkomsten te genereren uit haar operationele activiteiten.

384    In de tweede plaats, en primair, heeft de Commissie terecht geoordeeld dat Trame redelijkerwijs bij haar banken of een andere vennootschap aanvullende inkomsten kon verkrijgen.

385    Ten aanzien van de overeenkomst ter zake van de hypothecaire lening van 11 oktober 2007 bij twee Italiaanse banken, waardoor zij over een hypotheek van 17,6 miljoen EUR beschikte, bestrijdt Trame bijvoorbeeld niet dat een deel van de aanvankelijke lening voor een bedrag van aanvankelijk 8,8 miljoen EUR reeds was terugbetaald.

386    In haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie op dat punt aangegeven dat Trame op 31 januari 2011 een bedrag van 2,5 miljoen EUR op grond van deze hypothecaire lening voor de duur van 15 jaar had terugbetaald, welke lening tot doel had om de liquiditeit van de onderneming op peil te houden.

387    In die context mocht de Commissie oordelen dat de ene of de andere van die banken, gelet op die zakenrelatie tussen Trame en haar banken en het feit dat de activiteiten van Trame zelfs in een crisis nog inkomsten genereerden, alsook het feit dat de banken beschikten over een zekerheid die het dubbele van het geleende bedrag vertegenwoordigde, bereid zou zijn geweest om Trame alle of een deel van de middelen te verschaffen die voor de betaling van de geldboete noodzakelijk zouden zijn geweest.

388    Toen partijen werd gevraagd of een dergelijke stelling ten aanzien van de beschikbaarheid van een financieringsreserve ook daadwerkelijk opging, heeft de Commissie aangegeven dat een dergelijke stelling is bevestigd door de feiten, aangezien Trame op 31 januari 2011 een ongedekte lening voor een bedrag van 2,5 miljoen EUR heeft kunnen verkrijgen van een van de twee banken die de hypothecaire lening hadden verstrekt. Trame heeft geen argument aangevoerd dat aan de gegrondheid van een dergelijke stelling kan afdoen.

389    Zelfs gesteld dat de beschikbare liquide middelen het Trame niet toestonden om de geldboete te betalen, is het ook terecht dat de Commissie in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat Trame aanvullende inkomsten kon krijgen door te vragen om terugbetaling van het bedrag van 1,46 miljoen EUR dat zij in maart 2009 had geleend aan een onroerendgoedvennootschap die in handen van haar aandeelhouders was.

390    Op basis van de opmerkingen die Trame in dit verband heeft ingediend, kan namelijk niet de mogelijkheid worden uitgesloten dat zij het bedrag zou kunnen terugkrijgen of dat zij dat zou kunnen gebruiken om een financiering te verkrijgen om aan de betaling van de geldboete het hoofd te bieden. De beslissing die de Commissie in dit verband heeft getroffen, is dus niet onevenredig, maar juist in overeenstemming van de gegevens van de onderhavige zaak.

391    Wat tot slot de grief ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling in vergelijking met de behandeling van CB en Itas betreft, moet erop worden gewezen dat de situatie van elk van deze ondernemingen op financieel vlak anders is en dat de Commissie rekening houdend met deze verschillen, en niet aan de hand van de wijze waarop deze ondernemingen aan de inbreuk hebben deelgenomen, heeft beoordeeld of het passend was om de betrokken geldboete gedeeltelijk te verminderen, zulks volgens een berekening waarbij rekening wordt gehouden met het onvermogen om te betalen van elk van deze ondernemingen.

392    Uit een en ander volgt dat de Commissie kon oordelen, zoals zij in het bestreden besluit heeft gedaan, dat zij het verzoek van Trame om met haar onvermogen om te betalen rekening te houden door de geldboete te verminderen, kon afwijzen.

 c) Conclusie

393    Bijgevolg is het middel inzake het onvermogen om te betalen ongegrond.

 I – Conclusies strekkende tot nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover daarbij een geldboete wordt opgelegd of tot verlaging van de geldboete, uitoefening van zijn bevoegdheid met volledige rechtsmacht door het Gerecht en vaststelling van het bedrag van de geldboete

394    Op basis van de volledige rechtsmacht die het Gerecht krachtens artikel 261 VWEU is verleend bij artikel 31 van verordening nr. 1/2003 is het bevoegd om – naast de eenvoudige rechtmatigheidstoetsing van de sanctie, waarbij het beroep tot nietigverklaring slechts kan worden verworpen of de bestreden handeling kan worden nietig verklaard – zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de Commissie en dus het bestreden besluit te herzien, zelfs als dit niet nietig wordt verklaard, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, door met name de opgelegde geldboete te wijzigen wanneer hem de vraag betreffende de hoogte ervan wordt voorgelegd (zie in die zin arresten van 8 februari 2007, Groupe Danone/Commissie, C‑3/06 P, Jurispr., EU:C:2007:88, punten 61 en 62, en 3 september 2009, Prym en Prym Consumer/Commissie, C‑534/07 P, Jurispr., EU:C:2009:505, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

395    In haar conclusies verzoekt Trame het Gerecht om het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover haar daarbij een geldboete is opgelegd of om de geldboete te verlagen.

396    Uit het bovenstaande volgt reeds dat artikel 1, punt 17, van het bestreden besluit nietig moet worden verklaard voor zover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat Trame van 4 maart 1997 tot 9 oktober 2000 heeft deelgenomen aan het pan-Europese deel van de betrokken inbreuk, heeft geoordeeld dat haar deelname van 4 maart 1997 tot 28 februari 2000 betrekking had op driedraads spanstaalstreng en heeft geconstateerd dat zij in de periode van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002 aan de mededingingsverstorende gedragingen heeft deelgenomen. Als gevolg daarvan dient het Gerecht ook artikel 2, punt 17, van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover daarin aan Trame een onevenredige geldboete is opgelegd als sanctie voor haar deelname aan de enkele inbreuk van 4 maart 1997 tot 19 september 2002; deze geldboete is immers bepaald aan de hand van de deelname van Trame aan de inbreuk zoals bedoeld in artikel 1 van het bestreden besluit.

397    Het staat bijgevolg aan het Gerecht om het bedrag van de aan Trame op te leggen geldboete te bepalen, rekening houdend met haar deelname aan de enkele inbreuk.

398    In dit verband moet worden opgemerkt dat de bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht naar haar aard geen nauwkeurige wiskundige operatie is. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie noch aan haar richtsnoeren wanneer het uitspraak doet op grond van zijn volledige rechtsmacht, maar dient het zich met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval een eigen oordeel te vormen (zie arrest van 5 oktober 2011, Romana Tabacchi/Commissie, T‑11/06, Jurispr., EU:T:2011:560, punt 266 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

399    Om in de onderhavige zaak het bedrag te bepalen van de geldboete die als sanctie moet worden opgelegd voor de deelname van Trame aan de enkele inbreuk, moet volgens artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 rekening moet worden gehouden niet alleen met de ernst van de inbreuk maar ook met de duur ervan. Voorts volgt uit het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties dat bij de sanctie rekening moet worden met de situatie van elke overtreder in het kader van de inbreuk. Dit moet met name het geval zijn bij een complexe inbreuk van lange duur van het soort dat de Commissie in het bestreden besluit heeft omschreven, die gekenmerkt wordt door de heterogene samenstelling van de deelnemers.

400    In de onderhavige zaak acht het Gerecht het passend om rekening te houden met de volgende omstandigheden.

401    In de eerste plaats volgt uit het dossier dat genoegzaam is bewezen dat Trame heeft deelgenomen aan meerdere bijeenkomsten van club Italia die betrekking hadden op het toewijzen van quota en het vaststellen van de prijzen voor de Italiaanse markt. Dergelijke regelingen behoren naar hun aard tot de ernstigste mededingingsbeperkingen. De deelname van Trame aan club Italia van 4 maart 1997 tot 19 september 2002 is een essentiële factor in de beoordeling van de sanctie. In dat verband moet echter rekening worden gehouden met het feit dat de Commissie ten aanzien van een periode van ongeveer negen maanden, van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002, niet rechtens genoegzaam heeft kunnen bewijzen dat Trame daadwerkelijk deelnam aan de mededingingsverstorende gedragingen van club Italia (zie punten 288‑296 hierboven).

402    In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat Trame vanaf 28 februari 2000 binnen club Italia heeft deelgenomen aan mededingingsverstorende gedragingen die niet alleen betrekking hadden op zevendraads streng, maar op zijn minst ook de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie over driedraads streng. Niettemin is niet rechtens genoegzaam bewezen dat Trame vóór die datum wist of had moeten weten dat driedraads streng ook voorwerp van de besprekingen binnen club Italia was (zie punten 194‑197 hierboven).

403    In de derde plaats kan worden geoordeeld dat Trame vanaf 9 oktober 2000 wist of had moeten weten dat zij door haar deelname aan club Italia onderdeel was van een meeromvattend systeem dat uit meerdere niveaus bestond, waarvan het doel was om de spanstaalmarkt op pan-Europees niveau te stabiliseren teneinde een prijsdaling te voorkomen (zie punten 144 en 145 hierboven). Trame heeft dus pas in een laat stadium, of in ieder geval later dan de andere ondernemingen, wetenschap verkregen van de enkele inbreuk die de Commissie haar verwijt.

404    Parallel daaraan moet worden opgemerkt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat Trame heeft deelgenomen aan de zuidelijke overeenkomst, aan club España of aan de coördinatie betreffende de klant Addtek, die wezenlijke bestanddelen van de enkele inbreuk vormen, en evenmin dat zij aan het buitenlandse aspect van club Italia heeft deelgenomen, waaraan Trame ook niet kon deelnemen omdat zij niet vanuit Italië exporteerde naar het grondgebied van een of meer lidstaten waarop de enkele inbreuk betrekking had.

405    In de vierde plaats blijkt uit de omstandigheden van de onderhavige zaak dat de deelname van Trame aan het kartel enkele bijzonderheden vertoont die haar onderscheiden van andere ondernemingen, zoals de belangrijkste spelers binnen club Europa, die op alle niveaus en in alle gebied actief waren. Meer in het bijzonder moet rekening worden gehouden met het feit dat Trame zich aan de buitenzijde van het kartel bevond en dat haar deelname als zodanig beperkt was, zowel binnen club Italia als buiten Italië, waarvan de andere deelnemers zich bewust waren (zie punten 318‑324 hierboven).

406    Gelet op deze omstandigheden meent het Gerecht dat het onrechtmatige gedrag van Trame doeltreffend wordt bestraft met een geldboete van 5 miljoen EUR, zulks op een wijze die niet verwaarloosbaar is en die voldoende afschrikkend blijft. Elke geldboete die hoger is dan dit bedrag zou onevenredig zijn aan de inbreuk die haar wordt verweten, beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden die kenmerkend zijn voor de deelname van Trame aan de enkele inbreuk.

407    Wegens de wettelijke drempel van 10 % van de totale omzet in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 mag het eindbedrag van de in het vorige punt aan Trame opgelegde geldboete echter niet meer bedragen dan 3,249 miljoen EUR.

408    Het bedrag van de aan Trame opgelegde geldboete moet dus worden vastgesteld op 3,249 miljoen EUR.

409    Voor het overige is er voor het Gerecht geen aanleiding tot inwilliging van het verzoek om een vertegenwoordiger van Tréfileurope Italia tijdens het kartel op te roepen en te horen, omdat deze maatregel niet nodig blijkt voor de oplossing van het geschil, gelet op de inhoud van de daarover afgelegde verklaring van Trame voor het Gerecht, de opmerkingen van partijen en het bewijs dat zich in het dossier bevindt.

410    Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 Kosten

411    Volgens artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering draagt elke partij haar eigen kosten indien de partijen op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Gerecht evenwel beslissen dat een partij behalve in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

412    Gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak moet worden beslist dat in zaak T‑422/10 elke partij haar eigen kosten draagt. In zaak T‑422/10 R zal Trame haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.


HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Artikel 1, punt 17, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 – Spanstaal), zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard voor zover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat Trafilerie Meridionali SpA, voorheen Emme Holding SpA, van 4 maart 1997 tot 9 oktober 2000 heeft deelgenomen aan het pan-Europese deel van de betrokken inbreuk, heeft geoordeeld dat haar deelname van 4 maart 1997 tot 28 februari 2000 betrekking had op driedraads spanstaalstreng en heeft geconstateerd dat zij in de periode van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002 aan de mededingingsverstorende gedragingen heeft deelgenomen.

2)      Artikel 2, punt 17, van besluit C(2010) 4387 definitief, zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief en bij besluit C(2011) 2269 definitief, wordt nietig verklaard.

3)      Het bedrag van de aan Trafilerie Meridionali opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 3,249 miljoen EUR.

4)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)      In zaak T‑422/10 zal elke partij haar eigen kosten dragen.

6)      In zaak T‑422/10 R zal Trafilerie Meridionali haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 juli 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.