Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 27 januari 2021 door Lietuvos geležinkeliai AB tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid) van 18 november 2020 in zaak T-814/17, Lietuvos geležinkeliai/Commissie

(Zaak C-42/21 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Lietuvos geležinkeliai AB (vertegenwoordigers: W. Deselaers, K. Apel, P. Kirst, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Orlen Lietuva AB

Conclusies

het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk vernietigen, voor zover daarin rekwirantes beroep tot nietigverklaring van besluit C(2017) 6544 final van de Commissie van 2 oktober 2017 in zaak AT.39813 – Baltic Rail1 is verworpen;

het besluit geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

subsidiair, de aan Lietuvos geležinkeliai opgelegde boete nietig verklaren of verder verlagen, en

de Commissie verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure alsmede die van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste uitleg, en derhalve een onjuiste toepassing, van de rechtspraak van het Hof volgens welke een onderneming met een machtspositie alleen toegang tot een infrastructuur moet geven indien weigering van die toegang elke mededinging op de markt kan uitsluiten voor de persoon die om toegang verzoekt, indien die weigering niet objectief kan worden gerechtvaardigd, en indien die toegang op zich onontbeerlijk is voor de uitoefening van de werkzaamheden van die persoon.

Ten tweede vormt de verwijdering van een 19 kilometer lange spoorbaan die Mažeikiai in het noordwesten van Litouwen verbindt met de Letse grens (hierna: „spoorbaan”) „met grote haast en zonder eerst de noodzakelijke middelen te verkrijgen” geen misbruik van een machtspositie.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de verwijdering van de spoorbaan de mededinging kon beperken.

Ten vierde heeft het Gerecht zichzelf tegengesproken door, om te bepalen of een boete moest worden opgelegd en hoe hoog die boete zou moeten zijn, te verwijzen naar rekwirantes vermeende op beperking van de mededinging gerichte bedoeling, terwijl het had geoordeeld dat de gestelde schending niet is gebaseerd op rekwirantes bedoeling, mededingingsbeperkende strategie of kwade trouw.

____________

1 Samenvatting van het besluit van de Commissie van 2 oktober 2017 inzake een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Zaak AT.39813 – Baltic Rail) (kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6544) (PB 2017, C 383, blz. 7).