Language of document : ECLI:EU:T:2002:73

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

20 maart 2002 (1)

„Mededinging - Mededingingsregeling - Buizen voor afstandsverwarming - Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Geldboete - Gelijke behandeling - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Geen terugwerkende kracht”

In zaak T-17/99,

KE KELIT Kunststoffwerk GmbH, gevestigd te Linz (Oostenrijk), vertegenwoordigd door G. Grassner en W. Löbl, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Mölls en É. Gippini Fournier als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende, primair, een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 1999/60/EG van de Commissie van 21 oktober 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.691/E-4 - Kartel voor voorgeïsoleerde buizen) (PB 1999, L 24, blz. 1), en subsidiair, een verzoek tot vermindering van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: P. Mengozzi, kamerpresident, V. Tiili en R. M. Moura Ramos, rechters,

griffier: G. Herzig, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 24 oktober 2000,

het navolgende

Arrest(2)

     Feiten

1.
    Verzoekster is een Oostenrijkse vennootschap die werkzaam is in de sector van de afstandsverwarming. Zij verkoopt voorgeïsoleerde buizen die zij koopt van de Deense vennootschap Løgstør Rør A/S (hierna: „Løgstør”).

[...]

8.
    Op 21 oktober 1998 gaf de Commissie beschikking 1999/60/EG inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.691/E-4 - Kartel voor voorgeïsoleerde buizen) (PB 1999, L 24, blz. 1), die nog vóór de bekendmaking ervan werd gerectificeerd bij beschikking van 6 november 1998 [C(1998) 3415 def.] (hierna: „beschikking” of „bestreden beschikking”), waarbij de deelneming van verschillende ondernemingen, waaronder verzoekster, aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) (hierna: „kartel”) werd vastgesteld.

9.
    Volgens de beschikking werd eind 1990 tussen de vier Deense producenten van buizen voor afstandsverwarming een beginselakkoord gesloten over een algemene samenwerking op hun binnenlandse markt. Partijen bij deze overeenkomst waren ABB IC Møller A/S, de Deense dochtermaatschappij van de Zwitsers-Zweedse groep ABB Asea Brown Boveri Ltd (hierna: „ABB”), Dansk Rørindustri A/S, ook bekend onder de naam Starpipe (hierna: „Dansk Rørindustri”), Løgstør en Tarco Energi A/S (hierna: „Tarco”) (de vier partijen samen worden hierna aangeduid als de „Deense producenten”). Een van de eerste maatregelen bestond erin om zowel voor de Deense markt als voor de exportmarkten een prijsstijging te coördineren. Met het oog op de verdeling van de Deense markt werd een quotaregeling vastgesteld, die vervolgens werd uitgevoerd en gecontroleerd door een „contactgroep”, samengesteld uit de verkoopdirecteuren van de betrokken ondernemingen. Voor elk handelsproject (hierna: „project”) gaf de onderneming waaraan het contract door de contactgroep was toegewezen, de prijs die zij zou opgeven, door aan de andere deelnemers, die vervolgens tegen een hogere prijs inschreven teneinde de door het kartel aangewezen leverancier te beschermen.

10.
    Volgens de beschikking namen vanaf de herfst van 1991 twee Duitse producenten, de groep Henss/Isoplus (hierna: „Henss/Isoplus”) en Pan-Isovit GmbH (hierna: „Pan-Isovit”), deel aan de regelmatig gehouden bijeenkomsten van de Deense producenten. Tijdens deze bijeenkomsten werd onderhandeld over de verdeling van de Duitse markt, hetgeen in augustus 1993 leidde tot de vaststelling van verkoopquota voor elke deelnemende onderneming.

11.
    Nog steeds volgens de beschikking bereikten al deze producenten in 1994 een akkoord over de vaststelling van quota voor de gehele Europese markt. Dit Europese kartel had een tweetrapsstructuur. De „club van directeuren”, die bestond uit de voorzitters of algemene directeuren van de deelnemende ondernemingen, stelde voor elke onderneming quota vast, zowel voor de gehele markt als voor de verschillende nationale markten, waaronder die van Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Italië, Nederland en Zweden. Voor bepaalde nationale markten werden „contactgroepen” opgericht, samengesteld uit de lokale verkoopdirecteuren, die tot taak hadden de overeenkomsten toe te passen door de projecten toe te wijzen en de inschrijvingen op aanbestedingen te coördineren.

12.
    Wat de Oostenrijkse markt betreft, wordt in de beschikking verklaard dat een contactgroep om de drie of vier weken bijeenkwam. De eerste in de beschikking in aanmerking genomen vergadering werd in december 1994 gehouden en was door verzoekster georganiseerd. De laatste vergadering vond plaats in april 1996.

13.
    Een van de oogmerken van het kartel was volgens de beschikking de vaststelling en uitvoering van onderling afgestemde maatregelen om de enige belangrijke onderneming die niet aan het kartel deelnam, Powerpipe, uit te schakelen. De Commissie verklaart dat sommige leden van het kartel „sleutelposities innemende werknemers” van Powerpipe aanwierven en deze onderneming te kennen gaven dat zij zich uit de Duitse markt diende terug te trekken. Nadat in maart 1995 een belangrijk Duits project aan Powerpipe was gegund, vond te Düsseldorf een vergadering plaats van de zes belangrijkste Europese producenten (ABB, Dansk Rørindustri, Henss/Isoplus, Løgstør, Tarco en Pan-Isovit) en Brugg Rohrsysteme GmbH (hierna: „Brugg”), waarop volgens de Commissie werd beslist de klanten en leveranciers van Powerpipe collectief te boycotten. Deze boycot werd vervolgens doorgevoerd.

14.
    In de beschikking wordt uiteengezet waarom niet alleen de eind 1990 tussen de Deense producenten gesloten expliciete marktverdelingsovereenkomst, maar ook de vanaf oktober 1991 overeengekomen regelingen in hun geheel genomen als een door artikel 85, lid 1, van het Verdrag verboden „overeenkomst” kunnen worden aangemerkt. Verder benadrukt de Commissie dat de „Deense” en „Europese” kartels slechts de uitdrukking waren van één enkel kartel, dat in Denemarken is begonnen, maar dat vanaf het begin de doelstelling op lange termijn had, de controle van de deelnemers tot de gehele markt uit te breiden. Volgens de beschikking had de voortgezette overeenkomst tussen de producenten belangrijke gevolgen voor de handel tussen lidstaten.

15.
    Om deze redenen heeft de Commissie de volgende beschikking gegeven:

Artikel 1

ABB Asea Brown Boveri Ltd, Brugg Rohrsysteme GmbH, Dansk Rørindustri A/S, Henss/Isoplus Group, Ke-Kelit Kunststoffwerk Ges mbH, Oy KWH Tech AB, Løgstør Rør A/S, Pan-Isovit GmbH, Sigma Tecnologie di Rivestimento Srl en Tarco Energie A/S hebben inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag door op de wijze en in de mate als uiteengezet in de overwegingen, deel te nemen aan een complex geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen dat omstreeks november/december 1990 tussen de vier Deense producenten tot stand kwam, vervolgens werd uitgebreid tot andere nationale markten en Pan-Isovit en Henss/Isoplus als nieuwe leden [kreeg], zodat het tegen eind 1994 in een alomvattend kartel bestond dat de gehele gemeenschappelijke markt bestreek.

De duur van de inbreuken bestreek het tijdvak:

[...]

-    in het geval van KE KELIT, van omstreeks januari 1995 tot [maart of april 1996],

[...]

De voornaamste kenmerken van de inbreuk zijn:

-    het onder elkaar verdelen van nationale markten, en uiteindelijk van de gehele Europese markt, op basis van quota's;

-    de toewijzing van nationale markten aan bepaalde producenten en het zo regelen dat andere producenten zich uit die markten terugtrokken;

-    het overeenkomen van prijzen voor het product en voor individuele projecten;

-    het toewijzen van individuele projecten aan vooraf aangeduide producenten, waarbij de inschrijvingsprocedure voor die projecten werd gemanipuleerd om er zeker van te zijn dat het betrokken contract aan de door het kartel aangeduide producent werd toegekend;

-    teneinde het kartel te beschermen tegen concurrentie door Powerpipe AB, de enige belangrijke niet bij het kartel aangesloten onderneming, het overeenkomen en uitvoeren van onderling afgestemde maatregelen om de commerciële activiteiten van Powerpipe te belemmeren, haar schade te berokkenen of zelfs haar volledig uit de markt te verdrijven.

[...]

Artikel 3

Aan de in artikel 1 genoemde ondernemingen worden wegens de bij dat artikel vastgestelde inbreuken de volgende geldboeten opgelegd:

[...]

e) KE KELIT Kunststoffwerk GmbH: een boete van 360 000 ECU;

[...]”

[...]

In rechte

23.
    Verzoekster voert in wezen vijf middelen aan: dwaling ten aanzien van de feiten bij de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, schending van de rechten van de verdediging, schending van het gelijkheidsbeginsel bij de oplegging van de geldboete, schending van algemene beginselen en beoordelingsfouten bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete en, ten slotte, niet-nakoming van de motiveringsplicht.

I - Het middel inzake dwaling ten aanzien van de feiten bij de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag

A - De aan verzoekster ten laste gelegde inbreuken

1. Argumenten van partijen

24.
    Verzoekster betwist dat zij aan de verschillende in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken heeft deelgenomen. De Commissie heeft ten onrechte alleen erkend dat verzoekster niet heeft deelgenomen aan de onderling afgestemde maatregelen tegen Powerpipe.

25.
    In de eerste plaats heeft verzoekster niet deelgenomen aan de verdeling van de nationale markten en de uiteindelijke verdeling van de gehele Europese markt op basis van quota. Zij heeft nooit een vergadering van de club van directeuren bijgewoond en was evenmin lid van de producentenvereniging „European District Heating Pipe Manufacturers Association”. In punt 124 van de beschikking geeft de Commissie zelf toe dat de quota voor de Oostenrijkse markt werden vastgesteld tijdens vergaderingen van de club van directeuren en dat verzoekster dus voor een voldongen feit werd geplaatst. Verder zijn de verkopen van verzoekster in Oostenrijk toegerekend op het Europese quotum van Løgstør. Anders dan de Commissie stelt, kon verzoekster niet van de andere betrokken ondernemingen eisen dat zij hun quota eerbiedigden. Aangezien verzoekster de buizen doorverkocht, was zij overigens niet als „lokale producent” bij de inbreuk betrokken, zoals in punt 153 van de beschikking wordt verklaard.

26.
    In de tweede plaats kan verzoekster niet ten laste worden gelegd dat zij nationale markten aan bepaalde producenten heeft toegewezen of het zo heeft geregeld dat andere producenten zich uit deze markten terugtrokken. Aangezien zij alleen op de Oostenrijkse markt werkzaam was en zelf geen producent was, lag het niet in haar vermogen om nationale markten toe te wijzen of ervoor te zorgen dat andere producenten zich daaruit terugtrokken.

27.
    In de derde plaats was verzoekster niet bij prijsakkoorden betrokken, hetgeen de Commissie overigens noch in de mededeling van de punten van bezwaar, noch in de beschikking heeft geëxpliciteerd. Als wederverkoper van voorgeïsoleerde buizen kon verzoekster geen prijsakkoorden sluiten.

28.
    In de vierde plaats wordt verzoekster noch in de mededeling van de punten van bezwaar, noch in de beschikking verweten dat zij projecten aan producenten heeft toegewezen en inschrijvingsprocedures heeft gemanipuleerd. Het is niet bewezen dat de toewijzing van de projecten tijdens de vergaderingen van de contactgroep werd besproken of dat de projecten door deze groep werden toegewezen. De Commissie heeft immers niet aangetoond dat de prijzen van de verschillende offertes in het voordeel van verzoekster werden vastgesteld. In punt 84 van de beschikking heeft de Commmissie alleen aangegeven dat de prijzen werden besproken, niet dat zij werden áfgesproken.

29.
    Volgens verzoekster kan uit het als bijlage 110 bij de mededeling van de punten van bezwaar gevoegde stuk, waarin de projecten, de verschillende inschrijvers en de procentuele kansen van elk van deze inschrijvers worden genoemd, niet worden afgeleid dat de inschrijvingen werden gemanipuleerd. Afgezien van het feit dat dit stuk is opgesteld door Pan-Isovit, blijkt hieruit niet dat de inschrijvingen werden gemanipuleerd of dat verzoekster hierbij betrokken was. Indien de inschrijvingen waren gemanipuleerd, zou een raming van de kansen om een project binnen te halen, immers overbodig zijn geweest.

30.
    Verweerster stelt dat verzoekster aan een kartel op Europees niveau heeft deelgenomen, zij het via acties die alleen betrekking hadden op de Oostenrijkse markt. Verzoekster wist ontegenzeggelijk dat haar activiteiten deel uitmaakten van een ruimere regeling. Behalve de onderling afgestemde maatregelen tegen Powerpipe kunnen alle in artikel 1 van de beschikking genoemde hoofdbestanddelen van de inbreuk aan verzoekster worden toegerekend.

2. Beoordeling door het Gerecht

31.
    Vaststaat dat de Commissie verzoekster verwijt dat zij heeft deelgenomen aan het in artikel 1, eerste alinea, van de beschikking beschreven alomvattende kartel dat de gehele gemeenschappelijke markt bestreek.

32.
    Verder staat vast dat de Commissie verzoekster niet verwijt dat zij heeft deelgenomen aan de onderling afgestemde maatregelen tegen Powerpipe, die in artikel 1, derde alinea, vijfde streepje, van de beschikking als een van de hoofdbestanddelen van het kartel worden genoemd.

33.
    De overige, in artikel 1, derde alinea, eerste, tweede, derde en vierde streepje, van de beschikking genoemde hoofdbestanddelen van het kartel heeft de Commissie verzoekster terecht ten laste gelegd.

34.
    Aangaande „[de toewijzing] van individuele projecten aan vooraf aangeduide producenten, waarbij de inschrijvingsprocedure voor die projecten werd gemanipuleerd om er zeker van te zijn dat het betrokken contract aan de door het kartel aangeduide producent werd toegekend”, dient te worden vastgesteld dat de verklaringen van ABB en Pan-Isovit, volgens welke verzoekster heeft deelgenomen aan de vergaderingen van de Oostenrijkse contactgroep, waarbinnen de projecten door de ondernemingen onderling werden verdeeld [aanvullend antwoord van ABB van 13 augustus 1996 op het verzoek om inlichtingen van 13 maart 1996 (hierna: „aanvullend antwoord van ABB”) en antwoord van Pan-Isovit van 17 juni 1996 op het verzoek om inlichtingen van 13 maart 1996 (hierna: „antwoord van Pan-Isovit”)], worden bevestigd door alle in de bijlagen 109 en 110 bij de mededeling van de stukken van bezwaar opgenomen stukken. Dat er projecten voor de Oostenrijkse markt werden toegewezen, wordt bevestigd door de in bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen brief van Isoplus Hohenberg - een onderneming van de feitelijke groep Henss/Isoplus - van 3 mei 1995 aan de heer Henss, waarin de houding van ABB, Dansk Rørindustri en Pan-Isovit jegens de quota en/of de toewijzing van projecten wordt toegelicht, waarin vervolgens met betrekking tot verzoekster wordt verklaard dat „Logstör-KELIT” „zich ook aan haar beloften [hield]”, en waarin ten slotte wordt verwezen naar een aantal „alleenstaande problemen”, waaronder het feit dat een project dat „aan KELIT diende toe te komen”, door Tarco was binnengehaald. Verder kon de in bijlage 110 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen, bij Pan-Isovit gevonden lijst van projecten voor de Oostenrijkse markt alleen maar precieze aanwijzingen bevatten met betrekking tot de inschrijvingen van de andere ondernemingen en de kans van elk van de in deze lijst genoemde ondernemingen om een project binnen te halen, doordat deze ondernemingen onderling gegevens uitwisselden. Dat deze gegevens werden uitgewisseld op grond van regelingen betreffende de toewijzing van de projecten, wordt bevestigd door het feit dat verzoekster en Pan-Isovit - deze laatste met een hogere offerte - in deze lijst worden genoemd als inschrijvers op het „Berceliusplatz-project”, aangezien in bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar wordt verklaard dat dit project „aan KELIT diende toe te komen” en uiteindelijk door Tarco is binnengehaald. Verder blijkt uit bijlage 72 bij de mededeling van de punten van bezwaar, die in punt 72 van de beschikking wordt aangehaald, dat althans Henss/Isoplus in verband met de verdeling van de projecten op de Duitse markt een lijst hanteerde waarop eveneens de „kansen” van de inschrijvers werden vermeld, alsook andere, door de leden van het kartel opgestelde lijsten waarop de onderneming waaraan het kartel een project had toegewezen, als „favoriet” werd aangeduid.

35.
    Wat vervolgens „het overeenkomen van prijzen voor het product en voor individuele projecten” betreft, moet worden opgemerkt dat de toewijzing van projecten op de Oostenrijkse markt in elk geval vereiste dat de inschrijvingen werden gemanipuleerd op basis van een regeling inzake de door elke kandidaat in te dienen prijsoffertes. Dat er prijsbesprekingen plaatsvonden tussen de op de Oostenrijkse markt werkzame ondernemingen blijkt overigens uit bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar, waarin wordt verklaard dat alle ondernemingen kloegen over het feit dat de „Euro-prijslijst” niet van toepassing was.

36.
    In deze omstandigheden kan verzoekster niet aan haar aansprakelijkheid voor het prijsakkoord ontsnappen door te stellen dat zij de door Løgstør in rekening gebrachte prijzen slechts tot op zekere hoogte kon beïnvloeden. Dit ontnam verzoekster immers niet elke vrijheid om haar prijsbeleid vast te stellen, en had in elk geval tot gevolg dat zij er des te meer belang bij had de prijsconcurrentie te matigen.

37.
    Wat ten slotte „het onder elkaar verdelen van nationale markten, en uiteindelijk van de gehele Europese markt, op basis van quota's” betreft, en „de toewijzing van nationale markten aan bepaalde producenten en het zo regelen dat andere producenten zich uit die markten terugtrokken”, zij opgemerkt dat verzoekster erkent dat ABB haar in januari 1995 heeft meegedeeld dat de producenten de Oostenrijkse markt onder elkaar hadden verdeeld op basis van quota, en dat het toen tot haar doordrong dat de vergaderingen van de Oostenrijkse contactgroep deel uitmaakten van een ruimer plan. Verzoekster moet dus hebben geweten dat andere nationale markten onder de producenten werden verdeeld, hetgeen tot gevolg kon hebben dat bepaalde producenten zich terugtrokken uit markten die aan andere producenten waren toegewezen.

38.
    Hieruit volgt dat, aangezien verzoekster heeft deelgenomen aan de toewijzing van projecten op de Oostenrijkse markt, de Commissie haar ook ten laste kon leggen dat zij betrokken was bij de verdeling van de nationale markten op Europees niveau. Volgens de rechtspraak kan een onderneming die aan een veelvoudige inbreuk op de mededingingsregels heeft deelgenomen door eigen gedragingen die een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vormen en een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in zijn geheel beogen te leveren, immers voor de gehele duur van haar deelneming aan die inbreuk tevens aansprakelijk zijn voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk, wanneer vaststaat dat de betrokken onderneming de onrechtmatige gedragingen van de andere deelnemers kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (zie, in die zin, arrest Hof van 8 juli 1999, Commissie/Anic Partecipazioni, C-49/92 P, Jurispr. blz. I-4125, punt 203).

39.
    Dienaangaande is niet ter zake dienend het argument dat verzoekster niet zelf heeft deelgenomen aan de toewijzing van de nationale markten aan de producenten of aan de vaststelling van de individuele quota voor elke producent op de aldus verdeelde markten. Uit de beschikking blijkt immers duidelijk dat de Commissie verzoekster niet verwijt dat zij zelf heeft deelgenomen aan de besprekingen die hebben geleid tot de vaststelling van quota en de toewijzing van nationale markten aan bepaalde producenten. Bij haar beschrijving van de structuur van het Europese kartel heeft de Commissie verklaard dat de contactgroepen geen quota vaststelden, maar zich bezighielden met het toewijzen van individuele projecten en het coördineren van de afspraken inzake de inschrijvingsprocedure (punt 68 van de beschikking). Verder heeft de Commissie gepreciseerd dat verzoekster alleen heeft deelgenomen aan de regelingen voor de Oostenrijkse markt, waar zij een quotum van 23 % heeft gekregen, en dat het goed mogelijk is dat zij voor een voldongen feit is gesteld, aangezien de quota werden vastgesteld door de club van directeuren, waarvan zij geen deel uitmaakte (punt 124, tweede alinea, van de beschikking).

40.
    In elk geval wijst de in bijlage 106 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen brief van verzoekster van 12 januari 1995 aan Løgstør, waarin zij er bij deze laatste op aandrong dat haar quotum voor de Oostenrijkse markt zou worden verhoogd, erop dat zij geen passieve houding heeft aangenomen.

41.
    Ten slotte snijdt verzoeksters argument dat zij de in het geding zijnde voorgeïsoleerde buizen niet zelf produceert, geen hout. Hoewel de Commissie bij de beschrijving van de voornaamste kenmerken van het kartel de leden ervan als „producenten” heeft aangeduid en verzoekster in een aantal punten van de beschikking ten onrechte als „producent” heeft gekwalificeerd, blijkt uit de beschikking, met name uit de punten 17 en 82, duidelijk dat de Commissie verzoekster verwijt dat zij aan het kartel heeft deelgenomen als onderneming die voor eigen rekening buizen voor afstandsverwarming verkocht die zij van Løgstør had gekocht. Verzoekster kan de Commissie dus niet verwijten dat zij geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij wederverkoper was.

42.
    Gelet op het voorgaande dienen de argumenten inzake de aan verzoekster ten laste gelegde inbreuken te worden afgewezen.

B - Het bestaan van een mededingingsbeperking

1. Argumenten van partijen

43.
    Verzoekster stelt dat, aangezien zij afhankelijk was van haar leverancier Løgstør, de Commissie haar geen inbreuk ten laste kon leggen. De economische afhankelijkheid tussen zakenpartners sluit weliswaar niet uit dat een akkoord wordt gesloten, maar uit de beschikkingspraktijk van de Commissie blijkt dat deze ervan kan afzien een geldboete op te leggen aan de afhankelijke onderneming of aan de onderneming die gedwongen is om een mededingingsbeperkende overeenkomst te sluiten.

44.
    De aan verzoekster toegewezen quota en de hoge prijzen die haar werden opgelegd, hebben haar in haar commerciële vrijheid beperkt. Løgstør heeft verzoekster niet alleen prijsverhogingen opgelegd, maar ook de toegekende kortingen verminderd. Als leverancier kon Løgstør de omzet van verzoekster zonder enig toedoen van deze laatste beïnvloeden, eenvoudigweg door al dan niet te leveren. Zoals verzoekster reeds in haar opmerkingen over de mededeling van de punten van bezwaar heeft aangegeven, heeft Løgstør de leveringen aan haar teruggeschroefd.

45.
    Aangezien de quota en de prijzen door Løgstør en de andere producenten eenzijdig werden opgelegd, is er evenmin sprake van een verticaal akkoord.

46.
    Verweerster wijst erop dat zij weliswaar rekening kan houden met de economische afhankelijkheid van een lid van het kartel om geen geldboete op te leggen, maar dat zij hiertoe niet verplicht is. Haar beslissing om een geldboete op te leggen, is in casu niet vatbaar voor kritiek, aangezien de horizontale regeling - met name de toewijzing van verschillende projecten en de manipulatie van de inschrijvingsprocedures - waaraan verzoekster heeft deelgenomen terwijl zij zich ten volle bewust was van het paneuropese karakter van de marktverdeling, een bijzonder zware inbreuk vormde; bovendien heeft de Commissie rekening gehouden met de specifieke situatie van verzoekster door het bedrag van de geldboete correct aan te passen.

2. Beoordeling door het Gerecht

47.
    De Commissie verwijt verzoekster dat zij heeft deelgenomen aan een akkoord over de verdeling van de nationale markten en van individuele projecten onder producenten op basis van quota en door middel van manipulatie van de inschrijvingsprocedures, en dat zij bij een prijsakkoord was betrokken, kortom dat zij heeft deelgenomen aan een horizontaal akkoord tussen de marktdeelnemers op de markt van de afstandsverwarming.

48.
    In deze context kan verzoekster niet volhouden dat zij, doordat zij van de leveringen van Løgstør afhing, niet over de nodige vrijheid beschikte om in eigen naam aan een akkoord deel te nemen. Ook al was verzoekster door haar afhankelijkheid van de leveringen van Løgstør in haar vrijheid beperkt, dit doet niet af aan het feit dat zij, door in eigen naam aan een akkoord voor de Oostenrijkse markt deel te nemen, de concurrentie op deze markt heeft beperkt. De onderlinge economische afhankelijkheid van de leden van het kartel kan hun weliswaar in hun ondernemings- en beslissingsvrijheid beknotten, maar dit neemt niet weg dat het hun daardoor niet onmogelijk wordt gemaakt de hun voorgestelde overeenkomst af te wijzen (arrest Hof van 12 juli 1979, BMW e.a./Commissie, 32/78 en 36/78-82/78, Jurispr. blz. 2435, punt 36).

49.
    Verder heeft verzoekster niet bewezen dat Løgstør druk op haar heeft uitgeoefend door haar leveringen te beperken, aangezien het bewijsmateriaal dat verzoekster in repliek heeft aangedragen, alleen betrekking heeft op de houding van Løgstør ten opzichte van de activiteiten van verzoekster buiten de Oostenrijkse markt.

50.
    Zelfs al zou Løgstør druk hebben uitgeoefend, dan nog kan verzoekster niet met succes aanvoeren dat zij onder dwang van de overige leden aan het kartel heeft deelgenomen, aangezien zij de op haar uitgeoefende druk bij de bevoegde autoriteiten had kunnen aanbrengen en bij de Commissie een klacht had kunnen indienen krachtens artikel 3 van verordening nr. 17, in plaats van aan de betrokken activiteiten deel te nemen (zie arresten Gerecht van 10 maart 1992, Hüls/Commissie, T-9/89, Jurispr. blz. II-499, punten 123 en 128, en 6 april 1995, Tréfileurope/Commissie, T-141/89, Jurispr. blz. II-791, punt 58).

51.
    Bijgevolg dient het middel te worden afgewezen voorzover verzoekster betwist dat zij de mededinging heeft beperkt.

C - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten

1. Argumenten van partijen

52.
    Verzoekster stelt dat zij met haar deelneming aan de vergaderingen van een nationale contactgroep de handel tussen lidstaten niet ongunstig heeft kunnen beïnvloeden, hetgeen nochtans een constitutief bestanddeel van de in artikel 85, lid 1, van het Verdrag bedoelde inbreuk is. Of verzoekster zich er nu al of niet van bewust was dat zij deel uitmaakte van een ruimer plan, verandert hier niets aan. Of de akkoorden die werden gesloten in de club van directeuren, waarvan Løgstør deel uitmaakte, de handel tussen lidstaten ongunstig hebben beïnvloed, is immers niet relevant om uit te maken of verzoekster aansprakelijk is voor het kartel. Ook al zou verzoekster een akkoord ten laste kunnen worden gelegd, zij is zich in elk geval nooit bewust geweest van het feit dat zij met haar optreden enige invloed kon uitoefenen op de gemeenschappelijke markt.

53.
    Zelfs zonder haar deelneming aan de vergaderingen van de lokale leveranciers zou verzoekster haar economische activiteiten op de Oostenrijkse markt niet hebben kunnen uitbreiden, aangezien haar quotum in handen van Løgstør was, die haar economische activiteiten stuurde.

54.
    Verweerster wijst erop dat zij in de punten 149 en 150 van de beschikking heeft uitgelegd dat de inbreuk belangrijke gevolgen had voor de handel tussen lidstaten. Deze gevolgen voor de handel vloeiden voort uit het kartel in zijn geheel en het is van weinig belang of de door elk van de leden begane inbreuken dergelijke gevolgen hebben gehad. Verzoekster wist de facto dat de regelingen met betrekking tot haar eigen markt in een ruimer plan pasten. Bovendien werden alle goederen die zij verkocht, uit Denemarken ingevoerd.

2. Beoordeling door het Gerecht

55.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 37 tot en met 40 hierboven is vastgesteld, de Commissie verzoekster terecht heeft verweten dat zij artikel 85 van het Verdrag heeft geschonden door op de Oostenrijkse markt deel te nemen aan een inbreuk die de grenzen van deze markt overschreed.

56.
    Verder betwist verzoekster niet dat het alomvattende kartel waarvan de samenwerking op de Oostenrijkse markt deel uitmaakte, belangrijke gevolgen had voor de handel tussen lidstaten en tegen eind 1994 de gehele gemeenschappelijke markt bestreek en vrijwel alle handel in de Gemeenschap en de sector van de afstandsverwarming beheerste, zoals de Commissie in punt 149 van de beschikking heeft uiteengezet.

57.
    In deze omstandigheden kan verzoekster niet ontkennen dat de haar ten laste gelegde inbreuk de handel tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

58.
    Volgens artikel 85, lid 1, van het Verdrag is alleen relevant of de overeenkomst waaraan verzoekster met andere ondernemingen heeft deelgenomen, ertoe strekte of ten gevolge had dat de mededinging werd beperkt, en de handel tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden. Het doet dus niet ter zake of de betrokken onderneming, ondanks haar geringe omvang, met haar persoonlijke deelneming aan de overeenkomst de mededinging kon beperken dan wel de handel tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden, en of verzoekster de bedoeling had de markten af te schermen en aldus artikel 85 van het Verdrag te schenden (arresten Gerecht van 6 april 1995, Boël/Commissie, T-142/89, Jurispr. blz. 867, punten 88 en 99, en Tréfileurope/Commissie, reeds aangehaald, punt 122). Aangezien de Commissie rechtens voldoende heeft aangetoond dat de inbreuk waaraan verzoekster heeft deelgenomen, de handel tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden, behoefde zij niet aan te tonen dat verzoeksters persoonlijke deelneming de handel tussen lidstaten ongunstig heeft beïnvloed (zie arrest Gerecht van 10 maart 1992, ICI/Commissie, T-13/89, Jurispr. blz. II-1021, punt 305).

59.
    Hieraan dient te worden toegevoegd dat de beperking van verzoeksters marktaandeel tot een bepaald quotum voor de Oostenrijkse markt in elk geval haar invoer van buizen van haar Deense leverancier Løgstør, en dus de handel tussen lidstaten, ongunstig kon beïnvloeden.

60.
    Om al deze redenen dient verzoeksters middel ook te worden afgewezen voorzover het betrekking heeft op de ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.

II - Het middel inzake schending van de rechten van de verdediging

A - Schending van het recht van verzoekster om te worden gehoord over de haar ten laste gelegde inbreuken

1. Argumenten van partijen

61.
    Verzoekster verwijt de Commissie dat zij haar rechten van de verdediging heeft geschonden door in de mededeling van de punten van bezwaar niet alle in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken te vermelden. Het enige wat de Commissie verzoekster in de mededeling van de punten van bezwaar lijkt te verwijten, is dat zij heeft deelgenomen aan vergaderingen van lokale leveranciers en dat zij kennis had van een ruimer plan. Deze verwijten zijn evenwel niet vervat in de bij de beschikking ten laste gelegde inbreuken, terwijl de hierin vermelde inbreuken nooit eerder aan verzoekster ten laste waren gelegd. De Commissie heeft verzoekster dus vóór de vaststelling van de beschikking nooit concrete verwijten gemaakt over de in artikel 1 van deze beschikking genoemde inbreuken. De mededeling van de punten van bezwaar dient nochtans te worden gesteld in bewoordingen die voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten welke gedragingen de Commissie hun verwijt.

62.
    Verweerster wijst erop dat weliswaar niet alle in artikel 1 van de beschikking genoemde kenmerken van de inbreuk op verzoekster van toepassing zijn, maar dat op verschillende plaatsen in de beschikking klaar en duidelijk wordt uiteengezet welke acties haar ten laste worden gelegd. De motivering van de beschikking stemt overeen met die van de mededeling van de punten van bezwaar.

2. Beoordeling door het Gerecht

63.
    De eerbiediging van de rechten van de verdediging, een fundamenteel beginsel van het gemeenschapsrecht dat in alle omstandigheden in acht moet worden genomen, in het bijzonder in elke procedure die tot de oplegging van een sanctie kan leiden, zelfs indien het om een administratieve procedure gaat, vereist dat de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen reeds tijdens de administratieve procedure in staat zijn geweest hun standpunt met betrekking tot de juistheid en relevantie van de door de Commissie gestelde feiten, punten van bezwaar en omstandigheden naar behoren kenbaar te maken (arrest Hof van 13 februari 1979, Hoffmann-La Roche/Commissie, 85/76, Jurispr. blz. 461, punt 11; arrest Gerecht van 10 maart 1992, Shell/Commissie, T-11/89, Jurispr. blz. II-757, punt 39).

64.
    Volgens de rechtspraak moeten de punten van bezwaar in de mededeling van de punten van bezwaar, hoe bondig ook, worden gesteld in bewoordingen die voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten welke gedragingen de Commissie hun verwijt. Alleen dan immers kan de mededeling van de punten van bezwaar de haar door de gemeenschapsverordeningen toegedachte functie vervullen, te weten de ondernemingen en ondernemersverenigingen alle informatie te verschaffen die zij nodig hebben om zich te verdedigen alvorens de Commissie een definitieve beschikking geeft (arrest Hof van 31 maart 1993, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85-C-129/85, Jurispr. blz. I-1307, punt 42; arrest Gerecht van 14 mei 1998, Mo och Domsjö/Commissie, T-352/94, Jurispr. blz. II-1989, punt 63).

65.
    In casu dient te worden nagegaan in hoeverre de Commissie in haar beschikking verzoekster heeft verweten dat zij rechtstreeks aan de in artikel 1, eerste en derde alinea, van de beschikking beschreven inbreuk heeft deelgenomen en kennis heeft gehad van de overige aspecten van de inbreuk.

66.
    Wat de Oostenrijkse markt betreft, wordt in de punten 66 tot en met 68 van de beschikking de structuur van het Europese kartel vanaf 1994 beschreven; dit kartel bestond uit de club van directeuren met daaronder de verschillende contactgroepen voor alle grote nationale markten, waaronder de Oostenrijkse. Met betrekking tot de uitvoering van de mededingingsregeling op de Oostenrijkse markt wordt in de punten 82 tot en met 84 van de beschikking onder meer verklaard dat de eerste vergadering van de Oostenrijkse contactgroep door verzoekster is georganiseerd en dat de door de club van directeuren voorgestelde quota door ABB aan verzoekster zijn meegedeeld. Volgens punt 84 van de beschikking kwam de Oostenrijkse contactgroep regelmatig bijeen om de overeengekomen verdeling uit te voeren, de prijzen en marktaandelen te bespreken, en indien nodig, de individuele projecten aan te passen om de marktaandelen in overeenstemming met de quota te brengen. In hetzelfde punt wordt verklaard dat verzoekster heeft deelgenomen aan deze vergaderingen, die voor het laatst in april 1996 zijn gehouden.

67.
    Volgens punt 124 van de beschikking wist verzoekster dat de regelingen voor Oostenrijk deel uitmaakten van een ruimer plan, maar was zij alleen betrokken bij de regelingen voor de Oostenrijkse markt, was zij niet aanwezig op de vergaderingen van de club van directeuren of van de contactgroep voor Duitsland en was zij evenmin betrokken bij de maatregelen tegen Powerpipe, waarvan zij niets afwist.

68.
    Deze verwijten staan in vergelijkbare bewoordingen in de mededeling van de punten van bezwaar. Op de bladzijden 1 en 2 van de aan verzoekster toegezonden mededeling van de punten van bezwaar wordt het kartel immers op ongeveer dezelfde wijze beschreven als in artikel 1 van de beschikking. De uiteenzetting over de tweetrapsstructuur van het Europese kartel op de bladzijden 27 en 28 van de mededeling van de punten van bezwaar stemt woordelijk overeen met die welke daarvan in de beschikking wordt gegeven en ook de uitvoering van de mededelingsregeling op de Oostenrijkse markt wordt op de bladzijden 35 en 36 van de mededeling van de punten van bezwaar beschreven zoals in de beschikking. Verder heeft de Commissie in de mededeling van de punten van bezwaar vermeld dat de eerste vergadering van de Oostenrijkse contactgroep was georganiseerd door verzoekster, en heeft zij verwezen naar de door de club van directeuren voorgestelde en door ABB meegedeelde quota. Op dezelfde plaats in de mededeling van de punten van bezwaar wordt verklaard dat de Oostenrijkse groep regelmatig bijeenkwam om de overeengekomen verdeling uit te voeren, de prijzen en marktaandelen te bespreken, en indien nodig, de individuele projecten aan te passen om de marktaandelen in overeenstemming met de quota te brengen. Hier wordt nog aan toegevoegd dat verzoekster een van de deelnemers aan deze vergaderingen was en dat de Oostenrijkse contactgroep tot in april 1996 is bijeengekomen.

69.
    Verder heeft de Commissie op bladzijde 56 van de mededeling van de punten van bezwaar uiteengezet dat de twee lokale leveranciers - KE KELIT en Sigma Tecnologie di rivestimento Srl (hierna: „Sigma”) - alleen op hun nationale markt aan de activiteiten van het kartel hebben deelgenomen, wat niet wegneemt dat zij zich ervan bewust waren dat de vergaderingen van de contactgroep voor hun markt deel uitmaakten van een ruimer plan, aangezien zij wisten dat de hun toegewezen quota waren vastgesteld door de club van directeuren. Op bladzijde 66 van de mededeling van de punten van bezwaar verklaart de Commissie ook dat verzoekster niet heeft deelgenomen aan de onderling afgestemde maatregelen tegen Powerpipe.

70.
    Aangezien de in de bestreden beschikking geformuleerde verwijten en de tijdens de administratieve procedure aan verzoekster meegedeelde punten van bezwaar met elkaar overeenstemmen, kan verzoekster niet volhouden dat de Commissie haar in de mededeling van de punten van bezwaar de in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken niet ten laste heeft gelegd.

71.
    Bijgevolg dient het middel te worden afgewezen voorzover het betrekking heeft op de aan verzoekster verweten inbreuken.

[...]

III - Het middel inzake schending van het gelijkheidsbeginsel bij de oplegging van de geldboete

A - Argumenten van partijen

90.
    Verzoekster verwijt de Commissie dat zij het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door geen geldboete op te leggen aan andere ondernemingen die ook als aan producenten van voorgeïsoleerde buizen waren verbonden wederverkopers of die zelfs zelf als producent actief waren. In dit verband noemt verzoekster een aantal ondernemingen die dezelfde rol zouden hebben gespeeld als zijzelf.

91.
    Op de Oostenrijkse markt was er in de eerste plaats Infratec Gruner & Partner GmbH, voorheen Krobath & Gruner Infratec GmbH genaamd (hierna: „Infratec”). In bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar wordt Infratec genoemd als wederverkoper van buizen van Dansk Rørindustri. In de tweede plaats was er de onderneming Steinbacher, die blijkens bovengenoemde bijlage 109 op de vergaderingen van de Oostenrijkse contactgroep werd vertegenwoordigd. Deze onderneming was niet als wederverkoper voor een bepaalde producent actief, maar produceerde zelf de voorgeïsoleerde buizen die zij verkocht.

92.
    Volgens verzoekster bevonden deze ondernemingen zich in een situatie die vergelijkbaar was met de hare maar zijn zij door de Commissie verschillend behandeld. Evenals verzoekster was Infratec immers op de vergaderingen van de contactgroep vertegenwoordigd en beschikte zij over een aan de producent toegewezen quotum. Aangezien de Commissie evenwel op basis van deze elementen concludeerde dat de betrokken ondernemingen geen lid van het kartel waren geweest, had zij dezelfde redenering op verzoekster moeten toepassen. Op het argument dat Infratec, anders dan verzoekster, niet over een eigen quotum beschikte, aangezien haar quotum aan Dansk Rørindustri was toegewezen, antwoordt verzoekster dat dit volgens bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar ook voor haar gold, aangezien haar quotum aan Løgstør was toegewezen.

93.
    Wat andere nationale markten betreft, verwijst verzoekster naar andere ondernemingen die als vertegenwoordigers van buizenproducenten aan vergaderingen van de contactgroepen hebben deelgenomen. Op de Italiaanse markt heeft Socologstor, waarvan de verkopen evenals die van verzoekster onder het aan Løgstør voor geheel Europa toegewezen quotum vielen, volgens de beschikking aan vergaderingen van contactgroepen deelgenomen. Op de Britse markt was Pan-Isovit volgens haar eigen antwoord actief via haar Engelse vertegenwoordiger, die aan vergaderingen zou hebben deelgenomen. Op de Duitse markt heeft een onderneming die in de bijlagen bij de mededeling van de punten van bezwaar meermaals wordt genoemd, Dansk Rørindustri bij ten minste één project voor afstandsverwarming vertegenwoordigd, zoals blijkt uit bijlage 135 bij de mededeling van de punten van bezwaar, en aan de vergadering van 10 januari 1995 te Frankfurt deelgenomen. Wat de Nederlandse markt betreft, worden in het aanvullende antwoord van ABB de directeuren van twee ondernemingen genoemd. De eerste van deze twee ondernemingen heeft voorgeïsoleerde buizen verkocht die zij van Løgstør had gekocht, en heeft volgens ABB in 1995 aan vergaderingen deelgenomen. De tweede was ook verkoper van voorgeïsoleerde buizen, die zij aankocht bij Henss/Isoplus.

94.
    Uit het oogpunt van het mededingingsrecht vertonen deze vergelijkbare situaties geen verschillen die een ongelijke behandeling door de Commissie rechtvaardigen. Integendeel, door aan de genoemde ondernemingen geen geldboete op te leggen, gaat de beschikking in feite in tegen het nagestreefde doel. De Commissie heeft immers door haar beschikking de mededinging verstoord, aangezien verzoekster als enige verkoper een geldboete heeft gekregen met en dus door de bekendmaking van de beschikking te lijden heeft gehad van de aantasting van haar reputatie terwijl andere verkopers en zelfs producenten van buizen niet de financiële last van een geldboete hebben hoeven te dragen.

95.
    Volgens verweerster faalt verzoeksters argument, aangezien is aangetoond dat verzoekster aan de inbreuk heeft deelgenomen en dus voor een deel hiervoor aansprakelijk was. Ook al zou de Commissie andere ondernemingen in dezelfde situatie ten onrechte niet hebben bestraft, verzoekster kan dit niet aanvoeren om op te komen tegen een sanctie die haar terecht is opgelegd.

96.
    In elk geval stemt verzoeksters betoog, althans wat de Oostenrijkse ondernemingen betreft, niet overeen met de feiten. De situatie van Infratec was niet te vergelijken met die van verzoekster, aangezien Dansk Rørindustri een quotum bezat voor zowel de Europese als de Oostenrijkse markt, terwijl Løgstør wel een Europees, maar geen Oostenrijks quotum bezat. De door verzoekster verrichte verkopen van producten van Løgstør werden op het Europese quotum van Løgstør toegerekend. Steinbacher was evenmin lid van het kartel, althans haar deelneming aan het kartel was onvoldoende bewezen, zodat de Commissie niet gerechtigd was maatregelen tegen haar te nemen.

B - Beoordeling door het Gerecht

97.
    Volgens vaste rechtspraak wordt het beginsel van gelijke behandeling slechts geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arresten Hof van 13 december 1984, Sermide, 106/83, Jurispr. blz. 4209, punt 28, en 28 juni 1990, Hoche, C-174/89, Jurispr. blz. I-2681, punt 25; arrest Gerecht van 14 mei 1998, BPB de Eendracht/Commissie, T-311/94, Jurispr. blz. II-1129, punt 309).

98.
    Verzoekster heeft voor geen van de door haar genoemde ondernemingen aangetoond dat zij actief hebben deelgenomen aan de vergaderingen van de contactgroepen, en evenmin dat hun een eigen quotum voor hun nationale markt was toegewezen, vergelijkbaar met het quotum dat aan verzoekster was toegewezen, zoals de Commissie volgens de punten 34 tot en met 41 hierboven heeft aangetoond.

99.
    Wat de onderneming Steinbacher betreft, die volgens bijlage 64 bij de mededeling van de punten van bezwaar een eigen quotum had op de Oostenrijkse markt en die in de in bijlage 110 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen lijst van projecten wordt genoemd, zij opgemerkt dat het op basis van de door de Commissie verzamelde stukken op zijn minst twijfelachtig is of deze onderneming in dezelfde mate als verzoekster aan de inbreuk heeft deelgenomen. Dat deze onderneming niet als lid van het kartel werd beschouwd, blijkt uit het in bijlage 107 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen antwoord van Løgstør van 17 januari 1995 op de brief van verzoekster van 12 januari 1995, waarin Løgstør verklaarde dat geen quotum aan deze onderneming behoefde te worden toegekend omdat de afdeling afstandsverwarming van deze onderneming naar alle verwachting zou worden gesloten. Verder wordt in de in bijlage 109 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen brief van Isoplus Hohenberg van 3 mei 1995 aan de heer Henss verklaard dat de onderneming Steinbacher haar goederen tegen dumpingprijzen heeft aangeboden. Overigens blijkt noch uit dit laatste document, noch uit de verklaringen van de overige deelnemers aan het kartel, dat deze onderneming aan een vergadering van de contactgroep heeft deelgenomen.

100.
    Zelfs indien Infratec volgens dezelfde brief van Isoplus Hohenberg van 3 mei 1995 aan de heer Henss op dat ogenblik „de akkoorden nog [naleefde]” en volgens het aanvullende antwoord van ABB heeft deelgenomen aan de vergaderingen van de contactgroep, dient tevens te worden vastgesteld dat zij, anders dan verzoekster, in bijlage 67 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet wordt genoemd als een van de leden van de Oostenrijkse contactgroep, en dat haar naam ook niet voorkomt in het antwoord van Pan-Isovit en evenmin op de in bijlage 110 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen lijst van projecten.

101.
    Daarbij komt dat, zelfs indien enkele van de ondernemingen tot wie de bestreden beschikking niet was gericht, zich in een vergelijkbare situatie bevonden als verzoekster, dit nog geen reden zou zijn om de aan verzoekster ten laste gelegde inbreuk niet in aanmerking te nemen, aangezien deze naar behoren is aangetoond op basis van schriftelijke bewijzen (arrest Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 146). Het is vaste rechtspraak dat wanneer een onderneming artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft geschonden, zij niet aan een sanctie kan ontsnappen met het argument dat andere marktdeelnemers geen geldboete is opgelegd, wanneer, zoals hier het geval is, de situatie van die laatsten niet het voorwerp van een procedure voor de gemeenschapsrechter is (arrest Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 197; arresten Gerecht van 7 juli 1994, Dunlop Slazenger/Commissie, T-43/92, Jurispr. blz. II-441, punt 176, en 11 december 1996, Van Megen Sports/Commissie, T-45/95, Jurispr. blz. II-1799, punt 56).

102.
    Bijgevolg dient het middel te worden afgewezen.

IV - Het middel inzake schending van algemene beginselen en beoordelingsfouten bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete

[...]

C - De dubbele sanctie

1. Argumenten van partijen

186.
    Verzoekster stelt dat, hoewel haar handelingen aan Løgstør dienen te worden toegerekend, niet alleen deze laatste, maar ook zijzelf een geldboete heeft gekregen. Voor afzonderlijke, maar samenhangende handelingen mag evenwel slechts één geldboete worden opgelegd. Deze regel had op verzoekster moeten worden toegepast, gelet op haar relatie met Løgstør.

187.
    Volgens verweerster is er geen sprake van een dubbele sanctie, aangezien verzoeksters deelneming aan het kartel in het kader van de Oostenrijkse contactgroep een zelfstandige inbreuk op artikel 85 van het Verdrag vormde.

2. Beoordeling door het Gerecht

188.
    Verzoekster kan niet aan haar aansprakelijkheid voor de betrokken inbreuk ontsnappen met het argument dat haar quotum was vastgesteld door de club van directeuren waarvan Løgstør deel uitmaakte, en dat zij van de leveringen van deze laatste afhing.

189.
    Zoals in punt 48 hierboven is vastgesteld, heeft de Commissie immers naar behoren aangetoond dat verzoekster, ook al was haar vrijheid beperkt doordat zij van de leveringen van Løgstør afhing, niettemin voor eigen rekening aan een akkoord voor de Oostenrijkse markt heeft deelgenomen. Het is wel degelijk verzoekster, en niet Løgstør, die met verzoeksters concurrenten op de Oostenrijkse markt is bijeengekomen om de prijzen te bespreken en de individuele projecten toe te wijzen overeenkomstig de aan elk van hen toegewezen quota. De Commissie heeft de samenwerking op de Oostenrijkse markt dan ook terecht aan verzoekster en niet aan Løgstør toegerekend, ook al heeft zij deze laatste verweten te hebben deelgenomen aan een kartel dat de gehele gemeenschappelijke markt bestreek.

190.
    Bijgevolg dient het middel te worden afgewezen voorzover verzoekster daarin stelt dat haar een dubbele sanctie is opgelegd.

[...]

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in de kosten.

Mengozzi
Tiili
Moura Ramos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 maart 2002.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

P. Mengozzi


1: Procestaal: Duits.


2: -     Alleen die punten van het onderhavige arrest waarvan het Gerecht de publicatie nuttig acht, worden weergegeven. De feiten en het rechtskader van deze zaak zijn uiteengezet in het arrest van het Gerecht van 20 maart 2002, LR AF 1998/Commissie (T-23/99, Jurispr. blz. II-1705).