Language of document : ECLI:EU:T:2014:948

ARREST VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

13 november 2014 (*)

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Procesbelang – Bewijslast – Werking in de tijd van de gevolgen van een nietigverklaring”

In zaak T‑653/11,

Aiman Jaber, wonende te Lattakia (Syrië), vertegenwoordigd door M. Ponsard, D. Amaudruz en A. Boesch, advocaten,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door B. Driessen en S. Kyriakopoulou als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/273/GBVB van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 121, blz. 11), verordening (EU) nr. 442/2011 van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 121, blz. 1), uitvoeringsbesluit 2011/302/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 136, blz. 91), uitvoeringsverordening (EU) nr. 504/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 136, blz. 45), uitvoeringsbesluit 2011/367/GBVB van de Raad van 23 juni 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 164, blz. 14), uitvoeringsverordening (EU) nr. 611/2011 van de Raad van 23 juni 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 164, blz. 1), uitvoeringsbesluit 2011/488/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 199, blz. 74), uitvoeringsverordening (EU) nr. 755/2011 van de Raad van 1 augustus 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 199, blz. 33), uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 218, blz. 20), uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 218, blz. 1), besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 228, blz. 16), verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 228, blz. 1), besluit 2011/628/GBVB van de Raad van 23 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 247, blz. 17), verordening (EU) nr. 950/2011 van de Raad van 23 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 247, blz. 3), besluit 2011/684/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 269, blz. 33), verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 269, blz. 18), besluit 2011/735/GBVB van de Raad van 14 november 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 296, blz. 53), uitvoeringsbesluit 2011/736/GBVB van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 296, blz. 55), verordening (EU) nr. 1150/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 296, blz. 1), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1151/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 296, blz. 3), besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273 (PB L 319, blz. 56), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1244/2011 van de Raad van 1 december 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 319, blz. 8), verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), besluit 2012/206/GBVB van de Raad van 23 april 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782 (PB L 110, blz. 36), uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 126, blz. 9), uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad van 14 mei 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 126, blz. 3), verordening (EU) nr. 509/2012 van de Raad van 15 juni 2012 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 156, blz. 10), besluit 2012/322/GBVB van de Raad van 20 juni 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782 (PB L 165, blz. 45), uitvoeringsbesluit 2012/335/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 165, blz. 80), uitvoeringsverordening (EU) nr. 544/2012/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 165, blz. 20), verordening (EU) nr. 545/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 165, blz. 23), besluit 2012/420/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782 (PB L 196, blz. 59), uitvoeringsbesluit 2012/424/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 196, blz. 81), uitvoeringsverordening (EU) nr. 673/2012 van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 196, blz. 8), besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782 (PB L 330, blz. 21), uitvoeringsbesluit 2013/185/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van besluit 2012/739 (PB L 111, blz. 77), uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB L 111, blz. 1), en besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), voor zover die handelingen verzoeker betreffen,

wijst

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. van der Woude, president, I. Wiszniewska-Białecka en I. Ulloa Rubio (rapporteur), rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 juni 2014,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoeker, Aiman Jaber, is een Syrisch staatsburger die een opleiding werktuigbouwkunde heeft genoten en een commerciële activiteit uitoefent op het gebied van staal, bouwmateriaal en in- en uitvoer van landbouwproducten.

 Besluit 2011/273 en verordening nr. 442/2011

2        De Raad van de Europese Unie, die met kracht de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties op verschillende plaatsen in Syrië veroordeelt en de Syrische autoriteiten oproept af te zien van het gebruik van geweld, heeft op 9 mei 2011 besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 121, blz. 11) vastgesteld. Gelet op de ernst van de situatie heeft de Raad een wapenembargo ingesteld, de uitvoer verboden van materiaal dat voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, inreisbeperkingen in de Europese Unie vastgesteld en tegoeden en economische middelen bevroren van bepaalde personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige onderdrukking van de Syrische burgerbevolking.

3        De namen van de personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige onderdrukking van de Syrische burgerbevolking, en die van de natuurlijke of rechtspersonen en de entiteiten waarmee dezen banden hebben, zijn in de bijlage bij besluit 2011/273 vermeld. Krachtens artikel 5, lid 1, van dat besluit kan de Raad op voorstel van een lidstaat of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid die bijlage wijzigen. Verzoekers naam is in die bijlage niet vermeld.

4        Omdat bepaalde beperkende maatregelen tegen Syrië binnen de werkingssfeer van het VWEU vallen, heeft de Raad verordening (EU) nr. 442/2011 van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 121, blz. 1) vastgesteld. Die verordening komt in grote lijnen overeen met besluit 2011/273, maar voorziet in mogelijkheden van vrijgave van de bevroren tegoeden. De lijst van personen, entiteiten en lichamen die ofwel verantwoordelijk zijn voor de betrokken onderdrukking ofwel banden onderhouden met genoemde verantwoordelijken, die is opgenomen in bijlage II bij die verordening, komt overeen met die welke in de bijlage bij besluit 2011/273 is opgenomen. Verzoekers naam komt daar niet in voor. Artikel 14, leden 1 en 4, van verordening nr. 442/2011 bepaalt dat, in de gevallen waarin de Raad besluit een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een entiteit of een lichaam aan de genoemde beperkende maatregelen te onderwerpen, hij bijlage II dienovereenkomstig wijzigt en daarnaast de lijst in die bijlage regelmatig, en ten minste om de twaalf maanden, opnieuw beziet.

5        Bij uitvoeringsbesluit 2011/488/GBVB van 1 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 199, blz. 74), heeft de Raad besluit 2011/273 gewijzigd, met name om de betrokken beperkende maatregelen op andere personen en entiteiten toe te passen. Naast verzoekers naam zijn in regel 4 van de tabel in de bijlage bij dat besluit een aantal gegevens vermeld, onder meer de datum waarop die naam op de betrokken lijst is geplaatst, te weten „1 augustus 2011”, de geboorteplaats en volgende motivering:

„Verbonden met Mahir al-Assad als lid van de Shabiha-militie. Direct betrokken bij het harde en gewelddadige optreden tegen de burgerbevolking en bij de coördinatie van de Shabiha-milities.”

6        Op dezelfde dag heeft de Raad, op grond van artikel 215, lid 2, VWEU en besluit 2011/273, uitvoeringsverordening (EU) nr. 755/2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 99, blz. 33) vastgesteld. De naam van verzoeker staat in regel 4 van de tabel in de bijlage bij die uitvoeringsverordening, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

7        Op 2 augustus 2011 heeft de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, die zijn genoemd in besluit 2011/273, dat bij uitvoeringsbesluit 2011/488 is uitgevoerd, en in verordening nr. 442/2011, die bij uitvoeringsverordening nr. 755/2011 is uitgevoerd (PB C 227, blz. 3).

8        Besluit 2011/273 en verordening nr. 442/2011 zijn tevens uitgevoerd of gewijzigd bij met name de hiernavolgende handelingen, die verzoekers naam niet vermelden op de lijsten in de bijlage erbij:

–        uitvoeringsbesluit 2011/302/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 136, blz. 91) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 504/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 136, blz. 45);

–        uitvoeringsbesluit 2011/367/GBVB van de Raad van 23 juni 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 164, blz. 14) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 611/2011 van de Raad van 23 juni 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 164, blz. 1);

–        uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 218, blz. 20), uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 218, blz. 1);

–        besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 228, blz. 16) en verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 228, blz. 1);

–        besluit 2011/628/GBVB van de Raad van 23 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 247, blz. 17) en verordening (EU) nr. 950/2011 van de Raad van 23 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 247, blz. 3);

–        besluit 2011/684/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 269, blz. 33) en verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 269, blz. 18);

–        besluit 2011/735/GBVB van de Raad van 14 november 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273 (PB L 296, blz. 53) en verordening (EU) nr. 1150/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011 (PB L 296, blz. 1);

–        uitvoeringsbesluit 2011/736/GBVB van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273 (PB L 296, blz. 55) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1151/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 296, blz. 3);

–        uitvoeringsverordening (EU) nr. 1244/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011 (PB L 319, blz. 8).

 Besluit 2011/782 en verordening nr. 36/2012

9        Bij besluit 2011/782/GBVB van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273 (PB L 319, blz. 56) heeft de Raad geoordeeld dat het, gelet op de ernst van de situatie in Syrië, noodzakelijk was bijkomende beperkende maatregelen vast te stellen. Duidelijkheidshalve zijn de bij besluit 2011/273 opgelegde maatregelen en de aanvullende maatregelen in één rechtsinstrument opgenomen. Besluit 2011/782 voorziet, in artikel 18, in beperkingen van de toegang tot het grondgebied van de Unie en, in artikel 19, in de bevriezing van de tegoeden en economische middelen van de personen en entiteiten die vermeld staan in bijlage I. Verzoekers naam staat in regel 34 van de tabel waarin de betrokken lijst is opgenomen, onder het opschrift „A. Personen”, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

10      Op 2 december 2011 heeft de Raad in het Publicatieblad een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn die zijn genoemd in besluit 2011/782 en in verordening nr. 442/2011, die bij uitvoeringsverordening nr. 1244/2011 is uitgevoerd (PB C 351, blz. 14).

11      Verordening nr. 442/2011 is vervangen door verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1). Verzoekers naam staat in regel 34 van de tabel in bijlage II bij laatstgenoemde verordening, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

12      Op 24 januari 2012 heeft de Raad in het Publicatieblad een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn die zijn genoemd in besluit 2011/782, dat bij uitvoeringsbesluit 2012/37/GBVB van de Raad is uitgevoerd, en in verordening nr. 36/2012, die bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 55/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië is uitgevoerd (PB C 19, blz. 5).

13      Besluit 2011/782 en verordening nr. 36/2012 zijn tevens uitgevoerd of gewijzigd bij met name de hiernavolgende handelingen, die op de lijsten in de bijlage erbij verzoekers naam niet vermelden:

–        besluit 2012/122/GBVB van de Raad van 27 februari 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782 (PB L 54, blz. 14) en verordening (EU) nr. 168/2012 van de Raad van 27 februari 2012 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 54, blz. 1);

–        uitvoeringsbesluit 2012/172/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 87, blz. 103) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2012 van de Raad van 23 maart 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 87, blz. 45);

–        besluit 2012/206/GBVB van de Raad van 23 april 2012 tot wijziging van besluit 2011/782 (PB L 110, blz. 36);

–        uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 126, blz. 9) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad van 14 mei 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 126, blz. 3);

–        verordening (EU) nr. 509/2012 van de Raad van 15 juni 2012 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 156, blz. 10);

–        besluit 2012/322/GBVB van de Raad van 20 juni 2012 tot wijziging van besluit 2011/782 (PB L 165, blz. 45);

–        uitvoeringsbesluit 2012/335/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 165, blz. 80), uitvoeringsverordening (EU) nr. 544/2012 van de Raad van 25 juni 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 165, blz. 20) en verordening (EU) nr. 545/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 165, blz. 23);

–        besluit 2012/420/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782 (PB L 196, blz. 59), uitvoeringsbesluit 2012/424/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 196, blz. 81) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 673/2012 van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 196, blz. 8).

 Besluit 2012/739

14      Bij besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782 (PB L 330, blz. 21) zijn de betrokken beperkende maatregelen in één rechtsinstrument opgenomen. Verzoekers naam staat in regel 33 van de tabel in bijlage I bij besluit 2012/739, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

15      Op 30 november 2012 heeft de Raad in het Publicatieblad een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, die zijn genoemd in besluit 2012/739 en in verordening nr. 36/2012, die is uitgevoerd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1117/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB C 370, blz. 6).

16      Uitvoeringsbesluit 2013/185/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van besluit 2012/739 (PB L 111, blz. 77) heeft tot doel de in bijlage I bij besluit 2012/739 opgenomen lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, te actualiseren. Verzoekers naam staat in regel 33 van de tabel in bijlage I, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

17      Uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB L 111, blz. 1) bevat dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

18      Op 23 april 2013 heeft de Raad in het Publicatieblad een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, die zijn genoemd in besluit 2012/739, dat bij uitvoeringsbesluit 2013/185 is uitgevoerd, en in verordening nr. 36/2012, die bij uitvoeringsverordening nr. 363/2013 is uitgevoerd (PB C 115, blz. 5).

 Besluit 2013/255

19      Op 31 mei 2013 heeft de Raad besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14) vastgesteld. Verzoekers naam staat in regel 33 van de tabel in bijlage I bij dat besluit, met dezelfde informatie en motivering als die welke in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/488 waren opgenomen.

20      Op 1 juni 2013 heeft de Raad in het Publicatieblad een kennisgeving gepubliceerd ten behoeve van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, die in besluit 2013/255 en in verordening nr. 36/2012 zijn genoemd (PB C 155, blz. 1).

 Procesverloop en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 december 2011, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van besluit 2011/273, zoals uitgevoerd of gewijzigd tot op de datum van indiening van genoemd verzoekschrift, met inbegrip van alle besluiten tot wijziging of tot uitvoering, verordening nr. 442/2011, zoals uitgevoerd of gewijzigd tot op de datum van indiening van dit verzoekschrift, met inbegrip van alle verordeningen tot wijziging of tot uitvoering, en besluit 2011/782, zoals uitgevoerd of gewijzigd tot op de datum van indiening van het betrokken verzoekschrift, voor zover die handelingen verzoeker betreffen.

22      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 december 2011, heeft verzoeker verzocht om toepassing van de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

23      Bij beslissing van 29 maart 2012 heeft het Gerecht (Zesde kamer) het verzoek om behandeling volgens de versnelde procedure afgewezen.

24      Op 20 februari 2012 heeft de Raad ter griffie van het Gerecht het verweerschrift neergelegd.

25      Bij op 13 februari 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen met betrekking tot uitvoeringsbesluit 2012/37/GBVB van de Raad van 23 januari 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 19, blz. 33), uitvoeringsverordening (EU) nr. 55/2012 van de Raad van 23 januari 2012 houdende uitvoering van artikel 33, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 19, blz. 6) en verordening nr. 36/2012. Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 maart 2012 heeft de Raad zijn opmerkingen over verzoekers verzoek ingediend en met name aangevoerd dat, ten eerste, in de eerste twee in het verzoek genoemde handelingen verzoeker niet was vermeld en, ten tweede, het beroep tegen verordening nr. 36/2012 te laat was ingesteld. Bij beslissing van 4 april 2012 heeft het Gerecht verzoeker toestemming verleend om een memorie tot aanpassing van zijn conclusies neer te leggen, doch slechts wat verordening nr. 36/2012 betreft. Verzoeker heeft de memorie tot aanpassing van de conclusies op 15 juni 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegd. Bij op 29 juni 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Raad zijn opmerkingen over die memorie tot aanpassing van de conclusies ingediend.

26      Bij op 30 maart 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen wat verordening nr. 168/2012, besluit 2012/122, uitvoeringsverordening nr. 266/2012 en uitvoeringsbesluit 2012/172 betreft. Bij op 24 april 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Raad zijn opmerkingen over verzoekers verzoek ingediend en aangevoerd dat verzoeker in de in het verzoek genoemde handelingen niet was vermeld. Bij beslissing van 1 juni 2012 heeft het Gerecht beslist geen toestemming te verlenen voor het indienen van een memorie tot aanpassing van de conclusies.

27      Bij op 24 mei 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen wat besluit 2012/206 betreft. De memorie tot aanpassing van de conclusies is op 22 juni 2012 door verzoeker ter griffie neergelegd. Bij op 3 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Raad zich tegen de aanpassing van de conclusies verzet omdat verzoeker niet in genoemd besluit was vermeld.

28      Bij op 22 juni 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen wat uitvoeringsbesluit 2012/256 en uitvoeringsverordening nr. 410/2012 betreft. De memorie tot aanpassing van de conclusies is op 23 juli 2012 door verzoeker ter griffie neergelegd. Bij op 9 augustus 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Raad zich verzet tegen de aanpassing van de conclusies op grond dat die handelingen verzoeker niet vermeldden.

29      Bij op 31 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker zijn conclusies aangepast en tevens verzocht om nietigverklaring van verordening nr. 509/2012, besluit 2012/322, uitvoeringsbesluit 2012/335, uitvoeringsverordening nr. 2012/544, verordening nr. 545/2012, uitvoeringsverordening nr. 673/2012, besluit 2012/420 en uitvoeringsbesluit 2012/424. Bij op 9 augustus 2012 ter griffie neergelegde brief heeft de Raad zich tegen de aanpassing van de conclusies verzet op grond dat die handelingen verzoeker niet vermeldden.

30      Bij op 7 december 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen wat besluit 2012/739 betreft. De memorie tot aanpassing van de conclusies is op 7 januari 2013 door verzoeker ter griffie neergelegd. Bij op 21 januari 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Raad meegedeeld geen bezwaar te maken tegen die aanpassing van de conclusies.

31      Bij op 24 mei 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker verzocht om zijn conclusies te mogen aanpassen met betrekking tot besluit 2013/109/GBVB van de Raad van 28 februari 2013 houdende wijziging van besluit 2012/739 (PB L 58, blz. 8), verordening (EU) nr. 325/2013 van de Raad van 10 april 2013 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB L 102, blz. 1), uitvoeringsbesluit 2013/185, besluit 2013/186/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende wijziging van besluit 2012/739 (PB L 111, blz. 101) en uitvoeringsverordening nr. 363/2013. Bij op 24 juni 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft verzoeker zijn conclusies aangepast en verzocht om nietigverklaring van uitsluitend laatstgenoemde verordening, uitvoeringsbesluit 2013/185 en besluit 2013/255. Bij op 17 juli 2013 ter griffie neergelegde brief heeft de Raad meegedeeld geen bezwaar te maken tegen die aanpassing van de conclusies.

32      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zevende kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

33      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en in het kader van de in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het partijen verzocht te antwoorden op bepaalde schriftelijke vragen en om bepaalde documenten over te leggen. De Raad heeft aan dit verzoek voldaan. Verzoekers vertegenwoordiger heeft het Gerecht daarentegen meegedeeld dat hij niet op de schriftelijke vragen zou antwoorden.

34      Partijen zijn ter terechtzitting van 11 juni 2014 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

35      Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        besluit 2011/273, verordening nr. 442/2011, uitvoeringsbesluit 2011/302, uitvoeringsverordening nr. 504/2011, uitvoeringsbesluit 2011/367, uitvoeringsverordening nr. 611/2011, uitvoeringsbesluit 2011/488, uitvoeringsverordening nr. 755/2011, uitvoeringsbesluit 2011/515, uitvoeringsverordening nr. 843/2011, besluit 2011/522, verordening nr. 878/2011, besluit 2011/628, verordening nr. 950/2011, besluit 2011/684, verordening nr. 1011/2011, besluit 2011/735, uitvoeringsbesluit 2011/736, verordening nr. 1150/2011, uitvoeringsverordening nr. 1151/2011, besluit 2011/782, uitvoeringsverordening nr. 1244/2011, verordening nr. 36/2012, besluit 2012/206, uitvoeringsbesluit 2012/256, uitvoeringsverordening nr. 410/2012, verordening nr. 509/2012, besluit 2012/322, uitvoeringsbesluit 2012/335, uitvoeringsverordening nr. 544/2012, verordening nr. 545/2012, besluit 2012/420, uitvoeringsbesluit 2012/424, uitvoeringsverordening nr. 673/2012, besluit 2012/739, uitvoeringsbesluit 2013/185, uitvoeringsverordening nr. 363/2013 en besluit 2013/255, nietig te verklaren, voor zover die handelingen hem betreffen;

–        de Raad te verwijzen in de kosten.

36      De Raad verzoekt het Gerecht:

–        de aanpassing van de conclusies niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot verordening nr. 36/2012, besluit 2012/206, uitvoeringsverordening nr. 410/2012, uitvoeringsbesluit 2012/256, verordening nr. 509/2012, besluit 2012/322, uitvoeringsbesluit 2012/335, uitvoeringsverordening nr. 2012/544, verordening nr. 545/2012, uitvoeringsverordening nr. 673/2012, besluit 2012/420 en uitvoeringsbesluit 2012/424;

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

37      Zonder een exceptie op grond van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering op te werpen, voert de Raad aan dat het onderhavige beroep ten dele niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingesteld en omdat verzoeker geen procesbelang heeft.

 Tardiviteit van het beroep

38      Volgens artikel 263, zesde alinea, VWEU moet het beroep tot nietigverklaring worden ingesteld binnen twee maanden, te rekenen, al naargelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen. Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat wanneer een termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een instelling begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, hij ingaat vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt. Overeenkomstig artikel 102, lid 2, van dit Reglement wordt die termijn voorts verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

39      Bovendien gaat inzake beperkende maatregelen de termijn voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring van een handeling waarbij die maatregelen aan een persoon of een entiteit worden opgelegd, pas in vanaf de datum van de individuele mededeling van die handeling aan betrokkene, indien het adres bekend is, hetzij vanaf de bekendmaking van een kennisgeving in het Publicatieblad, wanneer die handeling niet rechtstreeks aan betrokkene kon worden meegedeeld (arrest Hof van 23 april 2013, Gbagbo e.a./Raad, C‑478/11 P–C‑482/11 P, punten 59‑62).

40      Aangezien het Reglement voor de procesvoering in artikel 102, lid 1, voorziet in een aanvullende termijn van veertien dagen om beroep in te stellen tegen in het Publicatieblad bekendgemaakte handelingen, moet die bepaling naar analogie worden toegepast wanneer de gebeurtenis die de beroepstermijn doet ingaan, een kennisgeving betreffende deze handelingen is die zelf eveneens is bekendgemaakt in het Publicatieblad. Anders dan voor individuele kennisgevingen gelden voor bekendgemaakte kennisgevingen immers dezelfde redenen die voor bekendgemaakte handelingen de toekenning van een extra termijn van veertien dagen hebben gerechtvaardigd (arrest Gerecht van 4 februari 2014, Syrian Lebanese Commercial Bank/Raad, T‑174/12 en T‑80/13, punten 64 en 65).

41      Wat in de eerste plaats het inleidend verzoekschrift betreft, moet worden opgemerkt dat dit op 26 december 2011 ter griffie van het Gerecht is neergelegd.

42      Enerzijds dient erop te worden gewezen dat, voor zover verzoeker in het verzoekschrift verzoekt om nietigverklaring van besluit 2011/273, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsbesluit 2011/488, en van verordening nr. 442/2011, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening nr. 755/2011, het beroep te laat is ingesteld.

43      De Raad heeft verzoeker immers geen individuele kennisgeving gestuurd. Hij heeft evenwel de personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn die zijn genoemd in besluit 2011/273, dat bij uitvoeringsbesluit 2011/488 is uitgevoerd, en in verordening nr. 442/2011, die bij uitvoeringsverordening nr. 755/2011 is uitgevoerd, daarop attent gemaakt door middel van een op 2 augustus 2011 in het Publicatieblad gepubliceerde kennisgeving (zie punt 7 hierboven). Bijgevolg is de termijn voor het instellen van het beroep verstreken op 26 oktober 2011, dus ruim voor de datum van indiening van het verzoekschrift.

44      Verzoeker verwijt de Raad niettemin dat hij hem niet individueel in kennis heeft gesteld van besluit 2011/273, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsbesluit 2011/488, en van verordening nr. 442/2011, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening nr. 755/2011. In dat verband voert hij aan dat de stelling dat de Raad zijn adres niet kende, niet spoort met het feit dat hij een zakenman is – hetgeen algemeen bekend is – en een bekende persoon van de Syrische economische elite is. Voorts betoogt verzoeker dat de termijn voor het instellen van een beroep pas ingaat na afloop van de heroverwegingsprocedure voor de Raad, die in de onderhavige zaak pas is afgesloten op 5 januari 2012, op welke datum de Raad voor het eerst op verzoekers verzoek tot heroverweging heeft geantwoord.

45      Met betrekking tot verzoekers betoog dat de besluiten hem individueel ter kennis hadden moeten worden gebracht omdat zijn adres bekend was, moet om te beginnen worden opgemerkt dat volgens artikel 5, lid 2, van besluit 2011/273 de Raad de betrokken persoon of entiteit in kennis stelt van zijn besluit en van de motivering voor plaatsing van zijn naam op de lijst van personen en entiteiten op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, hetzij rechtstreeks, indien het adres bekend is, hetzij door middel van de publicatie van een kennisgeving, zodat de persoon of entiteit daarover opmerkingen kan indienen.

46      Voorts moet in herinnering worden gebracht dat volgens de rechtspraak de Raad niet de vrijheid heeft naar eigen goeddunken te kiezen op welke wijze hij zijn besluiten aan de belanghebbenden meedeelt. Uit punt 61 van het reeds aangehaalde arrest Gbagbo e.a./Raad volgt immers dat het Hof een niet-rechtstreekse mededeling – door middel van publicatie van een kennisgeving in het Publicatieblad – van de handelingen waarvan om nietigverklaring wordt verzocht, uitsluitend heeft willen toestaan wanneer de Raad niet de mogelijkheid heeft over te gaan tot kennisgeving aan de betrokkene.

47      In de onderhavige zaak kan de Raad niet worden verweten dat hij verzoeker geen individuele kennisgeving heeft gestuurd. De instellingen van de Unie beschikken namelijk in Syrië niet over onbeperkte middelen om de privéadressen op te sporen van alle natuurlijke personen aan wie beperkende maatregelen zijn opgelegd, in het bijzonder in tijden van opstand. Bovendien is de praktijk van de Raad om een kennisgeving aan natuurlijke persoon alleen naar het privéadres en niet naar het kantooradres van de betrokkene te sturen, gerechtvaardigd, omdat de kennisgeving anders door derden zou kunnen worden geopend en gelezen, terwijl beperkende maatregelen een gevoelig onderwerp betreffen. De Raad kon dus in de omstandigheden van het onderhavige geval verzoeker enkel door middel van bekendmaking van een kennisgeving in het Publicatieblad meedelen dat zijn naam op de lijst was geplaatst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing waren.

48      Verzoekers stelling dat de termijn voor het instellen van een beroep pas ingaat na afloop van de heroverwegingsprocedure voor de Raad, moet worden afgewezen. In dat verband volstaat het in herinnering te brengen dat volgens artikel 263, zesde alinea, VWEU het beroep tegen een handeling van de instellingen van de Unie moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen vanaf de dag van bekendmaking van de bestreden handeling, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen. Dat bij de Raad een verzoek tot heroverweging kan worden ingediend, doet dus niet af aan een dergelijke regel. In dat verband zij erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht, overeenkomstig artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de procestermijnen kan worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van die regels vereist is ter wille van de rechtszekerheid en van de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden (zie in die zin arrest Hof van 26 november 1985, Cockerill-Sambre/Commissie, 42/85, Jurispr. blz. 3749, punt 10, en beschikkingen Hof van 5 februari 1992, Frankrijk/Commissie, C‑59/91, Jurispr. blz. I‑525, punt 8, en 7 mei 1998, Ierland/Commissie, C‑239/97, Jurispr. blz. I‑2655, punt 7).

49      Anderzijds is het beroep, voor zover verzoekers verzoekschrift strekt tot nietigverklaring van besluit 2011/782, ingesteld binnen de termijn die is voorgeschreven door artikel 263, zesde alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering. In dat verband moet worden opgemerkt dat het beroep, wat dat besluit betreft, tijdig is ingesteld, aangezien de Raad de personen en entiteiten waarop dat besluit betrekking heeft, daarop attent heeft gemaakt door middel van een op 2 december in het Publicatieblad gepubliceerde kennisgeving (zie punt 10 hierboven) en het verzoekschrift op 26 december 2011 is ingediend. Bijgevolg hoeft geen rekening te worden gehouden met andere gegevens, zoals de datum van publicatie in het Publicatieblad of de datum van individuele kennisgeving aan verzoeker.

50      Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat het verzoekschrift tijdig is ingediend, voor zover het strekt tot de nietigverklaring van besluit 2011/273, zoals uitgevoerd door uitvoeringsbesluit 2011/488, en van verordening nr. 442/2011, zoals uitgevoerd door uitvoeringsverordening nr. 755/2011. Het beroep is daarentegen wel tijdig ingesteld wat besluit 2011/782 betreft.

51      Wat in de tweede plaats de verzoeken tot aanpassing van de conclusies betreft, staat vast dat deze tijdig zijn ingediend overeenkomstig artikel 263, zesde alinea, VWEU (zie in die zin arrest Gerecht van 6 september 2013, Iranian Offshore Engineering & Construction/Raad, T‑110/12, punten 16 en 17). Al die verzoeken zijn immers binnen twee maanden na de vaststelling van de handeling ingediend (zie punten 25‑31 hierboven). Bijgevolg hoeft geen rekening te worden gehouden met andere gegevens, zoals de datum van publicatie in het Publicatieblad of de datum van individuele kennisgeving aan verzoeker.

52      Gelet op een en ander moeten alle verzoeken tot aanpassing van de conclusies als ratione temporis ontvankelijk worden beschouwd.

 Procesbelang

53      Volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU „[kan] [i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

54      Volgens vaste rechtspraak is een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk indien deze een bestaand en actueel belang bij de nietigverklaring van de bestreden handeling kan aantonen (arrest Hof van 13 juli 2000, Parlement/Richard, C‑174/99 P, Jurispr. blz. I‑6189, punt 33, en arrest Gerecht van 28 september 2004, MCI/Commissie, T‑310/00, Jurispr. blz. II‑3253, punt 44).

55      Het procesbelang moet blijven bestaan tot aan de rechterlijke beslissing, hetgeen veronderstelt dat de uitkomst van het beroep, gelet op het doel ervan en het te verwachten resultaat, in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld (arrest Hof van 7 juni 2007, Wunenburger/Commissie, C‑362/05 P, Jurispr. blz. I‑4333, punt 42, en beschikking Gerecht van 7 december 2011, Fellah/Raad, T‑255/11, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 12).

56      Dat voordeel kan betrekking hebben op materiële belangen of op immateriële belangen en toekomstverwachtingen van de belanghebbende (zie in die zin arrest Hof van 27 juni 1973, Kley/Commissie, 35/72, Jurispr. blz. 679, punt 4, en arrest Gerecht van 28 mei 1998, W/Commissie, T‑78/96 en T‑170/96, JurAmbt. blz. I‑A 239 en II‑745, punt 47).

57      In casu voert de Raad aan dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de handelingen waarin verzoeker niet is vermeld, en met betrekking tot dewelke deze dan ook geen procesbelang heeft. Tevens voert de Raad aan dat het verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/273 wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk is, aangezien die handeling is ingetrokken en is vervangen door besluit 2011/782.

–       Handelingen waarin verzoekers naam niet is vermeld

58      Aangaande in de eerste plaats de handelingen met betrekking tot dewelke verzoeker geen procesbelang heeft omdat zijn naam er niet in is vermeld, staat vast dat van alle handelingen die in het inleidend verzoekschrift zijn bestreden, alleen besluit 2011/782 houdende intrekking van besluit 2011/273 verzoeker uitdrukkelijk vermeldt in de bijlagen erbij. Verzoeker had er ten tijde van de indiening van dat verzoekschrift dus belang bij het Gerecht om nietigverklaring van die handeling te verzoeken aangezien die nietigverklaring tot gevolg kan hebben dat zijn naam wordt geschrapt van de lijsten van personen en entiteiten op wie de tegen Syrië vastgestelde maatregelen van toepassing zijn.

59      Wat in de tweede plaats de handelingen betreft waartegen in het kader van de memories tot aanpassing van de conclusies is opgekomen, verzoekt verzoeker om nietigverklaring van verschillende door de Raad vastgestelde handelingen tot uitvoering of tot wijziging van zowel besluit 2011/782 als verordening nr. 36/2012 en de besluiten 2012/739 en 2013/255.

60      In dat verband staat vast dat alleen verordening nr. 36/2012, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening nr. 363/2013, besluit 2012/739, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsbesluit 2013/185, en besluit 2013/255 verzoeker uitdrukkelijk vermelden. Wat die handelingen betreft, is het namelijk zo dat ofwel verzoekers naam staat opgenomen op de lijsten betreffende de beperkende maatregelen die in bijlage bij de basishandelingen zijn gevoegd, ofwel de gegevens betreffende die opnames op een lijst zijn vervangen. Daarom behoudt verzoeker met betrekking tot die handelingen procesbelang, aangezien zijn naam van de betrokken lijsten zal worden geschrapt indien die handelingen nietig worden verklaard. Dat geldt echter niet voor de andere in de memories tot aanpassing van de conclusies genoemde handelingen, waarin verzoeker niet is vermeld.

61      Gelet op de in de punten 50, 52, 58 en 60 hierboven geformuleerde overwegingen, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het is gericht tegen de volgende handelingen:

–        besluit 2011/273, zoals uitgevoerd of gewijzigd bij de uitvoeringsbesluiten 2011/302, 2011/367, 2011/515 en 2011/736 en bij de besluiten 2011/522, 2011/628, 2011/684 en 2011/735;

–        verordening nr. 442/2011, zoals uitgevoerd of gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen nr. 504/2011, nr. 611/2011, nr. 843/2011, nr. 1151/2011 en nr. 1244/2011 en bij verordeningen nr. 878/2011, nr. 950/2011, nr. 1011/2011 en nr. 1150/2011;

–        uitvoeringsbesluiten 2012/256, 2012/335 en 2012/424 en besluiten 2012/206, 2012/322 en 2012/420 tot uitvoering of tot wijziging van besluit 2011/782;

–        uitvoeringsverordeningen nr. 410/2012, nr. 2012/544 en nr. 673/2012 en verordeningen nr. 509/2012, nr. 545/2012 en nr. 325/2013 tot uitvoering of tot wijziging van verordening nr. 36/2012.

–       Ingetrokken en vervangen handelingen

62      Wat de handelingen betreft met betrekking tot dewelke verzoeker geen procesbelang heeft omdat zij niet meer van kracht zijn, moet met de Raad worden opgemerkt dat besluit 2011/782 is ingetrokken en vervangen door besluit 2012/739 en laatstgenoemd besluit niet meer van kracht is sinds 1 juni 2013, zoals in artikel 31, lid 1, ervan is bepaald.

63      Vaststaat dus dat de besluiten 2011/782 en 2012/739 sinds de datum van intrekking respectievelijk de vervaldatum ervan geen rechtsgevolgen meer hebben.

64      Volgens vaste rechtspraak kan de verzoeker in het kader van een beroep tot nietigverklaring een belang bij de nietigverklaring van een in de loop van het geding ingetrokken handeling behouden, indien de nietigverklaring van die handeling op zichzelf rechtsgevolgen kan hebben (zie beschikking Gerecht van 14 januari 2013, Divandari/Raad, T‑497/10, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65      Het voortbestaan van het procesbelang van een verzoeker moet in concreto worden beoordeeld, en daarbij moet met name rekening worden gehouden met de gevolgen van de gestelde onrechtmatigheid en met de aard van de schade die wordt gesteld te zijn geleden (arrest Hof van 6 juni 2013, Ayadi/Commissie, C‑183/12 P, punt 63).

66      De verzoekende partij moet zelf aantonen dat zij procesbelang heeft om tegen ingetrokken handelingen op te komen (beschikking Gerecht van 15 mei 2013, Post Invest Europe/Commissie, T‑413/12, punt 22).

67      In de onderhavige zaak blijkt noch uit het dossier, noch uit de antwoorden van verzoeker ter terechtzitting dat de nietigverklaring van de bestreden handelingen die niet meer van kracht zijn, hem nog steeds voordeel kan verschaffen. In dat verband moet in het bijzonder worden opgemerkt dat verzoeker in repliek niet heeft gereageerd op de argumenten die de Raad in zijn verweerschrift heeft aangevoerd en volgens welke verzoeker geen procesbelang meer had om tegen ingetrokken handelingen op te komen. In dat verband heeft hij niet aangetoond dat hij procesbelang heeft, zoals de in punt 66 hierboven aangehaalde rechtspraak vereist (zie in die zin arresten Gerecht van 12 juni 2013, HTTS/Raad, T‑128/12 en T‑182/12, punten 34 en 35, en 6 september 2013, Bateni/Raad, T‑42/12 en T‑181/12, punten 31 en 32).

68      Verzoeker heeft dus niet verduidelijkt dat hij procesbelang heeft om op te komen tegen de besluiten 2011/782, 2012/739 en 2013/185. Derhalve is het Gerecht van oordeel dat op het onderhavige beroep niet meer hoeft te worden beslist, voor zover het tegen die handelingen is gericht.

 Conclusie betreffende de ontvankelijkheid

69      Gezien de beoordeling in de punten 37 tot en met 68 hierboven, is het onderhavige beroep slechts ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op verordening nr. 36/2012, uitvoeringsverordening nr. 363/2013 en besluit 2013/255, voor zover die handelingen verzoeker betreffen (hierna: „bestreden handelingen”).

 Ten gronde

70      Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het recht om te worden gehoord en van het recht op effectieve rechterlijke bescherming. Het tweede middel is ontleend aan schending van het eigendomsrecht en van de economische vrijheid.

71      Met zijn eerste middel voert verzoeker aan dat de Raad zijn recht van verdediging, zijn recht om te worden gehoord en zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming heeft geschonden en de motiveringsplicht niet is nagekomen. In dat verband merkt hij op dat volgens de rechtspraak de fundamentele rechten integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen van het recht van de Unie en de eerbiediging van die rechten dus een vereiste is voor de rechtmatigheid van de door de Unie vastgestelde handelingen.

72      In dat verband voert verzoeker in wezen drie grieven aan.

73      In de eerste plaats verwijt verzoeker de Raad dat deze hem geen enkele formele kennisgeving heeft gestuurd op grond waarvan hij kennis kon nemen van de redenen voor de plaatsing van zijn naam op de lijsten van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn die in de bestreden handelingen zijn genoemd. Hij betoogt dat het recht op effectieve rechterlijke bescherming met name inhoudt dat de Raad de persoon of entiteit waarop de beperkende maatregelen betrekking hebben, de redenen meedeelt die tot plaatsing op die lijsten hebben geleid. Voorts benadrukt hij dat de Raad niet heeft geantwoord op zijn verzoeken en alleen heeft bevestigd dat zijn naam op de lijsten werd gehandhaafd.

74      In de tweede plaats betoogt verzoeker dat de Raad ter rechtvaardiging van de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten slechts onduidelijke en algemene overwegingen heeft geformuleerd. Dienaangaande brengt verzoeker in herinnering dat volgens de rechtspraak de nakoming van de motiveringsplicht des te belangrijker is omdat personen en entiteiten waaraan beperkende maatregelen zijn opgelegd, niet het recht hebben om vooraf te worden gehoord. Die motivering zou niet alleen betrekking moeten hebben op de juridische grondslagen voor de toepassing van de betrokken handeling, maar ook op de specifieke en concrete redenen waarom de Raad in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid meent dat beperkende maatregelen tegen de betrokken personen of entiteiten moeten worden genomen. Ten slotte voert hij aan dat de ontoereikende motivering van handelingen van de Unie niet kan worden hersteld door toelichtingen te geven in het kader van de procedure voor de Unierechter.

75      In de derde plaats betwist verzoeker de redenen voor de plaatsing van zijn naam op de betrokken lijsten en voert hij aan dat de Raad dienaangaande niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.

76      De Raad bestrijdt verzoekers argumenten.

77      Volgens het Gerecht moet eerst de derde grief worden onderzocht.

78      Ter ondersteuning van zijn derde grief voert verzoeker aan dat de Raad de redenen die de plaatsing van zijn naam op de betrokken lijsten rechtvaardigen, niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond. Hij verwijt de Raad dat hij geen bewijzen heeft aangedragen waaruit blijkt dat hij banden met Maher Al-Assad en met de Shabiha-militie heeft. Hij wijst erop dat de bewijslast bij de Raad ligt en dat deze zich niet op vermoedens mag baseren.

79      De Raad brengt om te beginnen in herinnering dat het Gerecht op het gebied van beperkende maatregelen slechts een beperkt toezicht moet uitoefenen op de rechtmatigheid van de besluiten die door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld. Vervolgens voert hij aan dat de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten gerechtvaardigd is, omdat hij met name een van de personen is die banden met het regime hebben en zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen. In dat verband wijst de Raad erop dat verzoekers tegoeden zijn bevroren op grond van door een lidstaat verstrekte gegevens die als „CONFIDENTIEL EU/EU CONFIDENTIAL” zijn ingedeeld. De Raad verwijst tevens naar gegevens die afkomstig zijn van zogeheten „open” bronnen. Volgens de Raad betwist verzoeker weliswaar de juistheid van de motivering, doch draagt hij geen gegevens aan waaruit blijkt dat zij onjuist is.

80      Volgens de rechtspraak vereist de doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie met name dat de Unierechter bij de toetsing van de rechtmatigheid van de redenen voor het besluit tot plaatsing of handhaving van de naam van een bepaalde persoon op de lijsten van personen ten aanzien van wie sancties gelden, zich ervan vergewist dat dit besluit berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dat betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit berust, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste één daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd (zie arrest Hof van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P; hierna: „arrest Kadi II”, punt 119).

81      Het staat aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen gegrond zijn, en niet aan laatstgenoemde om het negatieve bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn. Het is van belang dat de door de betrokken autoriteit overgelegde informatie of bewijzen de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen staven. Indien de Unierechter op basis van die elementen niet kan vaststellen of een reden gegrond is, moet hij deze afwijzen als grondslag voor het besluit tot plaatsing of handhaving van de betrokken plaatsing op de lijst (arrest Kadi II, punten 121‑123).

82      In de onderhavige zaak staat allereerst vast dat het enige bewijs dat de Raad heeft overgelegd om de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten te rechtvaardigen, bestaat uit uittreksels uit een document van 25 juli 2011 met de referentie „Coreu GBVB/0317/11” (document 5044/12 van de Raad). In dat document is dezelfde beknopte motivering opgenomen als in de bestreden handelingen, te weten met name dat verzoeker banden had met Maher Al-Assad als lid van de Shabiha-militie en dat hij door zijn steun aan de Shabiha-militie rechtstreeks betrokken was bij de onderdrukking. De Raad legt dus geen aanvullende bewijzen over die het bestaan van een band tussen verzoeker en Maher Al-Assad kunnen staven of zelfs maar suggereren.

83      Vervolgens heeft de Raad, om aan te tonen dat verzoeker banden met die militie had, als bijlage bij zijn schriftelijke stukken artikels overgelegd die op verschillende websites betreffende de Shabiha-militie zijn gepubliceerd, met name de website Wikipedia, de officiële website van de Moslimbroederschap en de website „Saada Syria Forums”. Los van de vraag of die informatie betrouwbaar is en of de Raad die informatie ten tijde van de vaststelling van de bestreden handelingen daadwerkelijk in aanmerking heeft genomen, staat vast dat slechts twee van die stukken kort verzoekers naam vermelden en geen van die stukken voldoende onderbouwde preciseringen bevat over verzoeker en zijn betrokkenheid bij de Shabiha-militie.

84      De Raad was niet in staat om op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag enig aanvullend bewijs over te leggen waaruit zou blijken dat verzoeker banden met Maher Al-Assad en met de Shabiha-militie had.

85      De door de Raad overgelegde stukken bevatten dus geen enkele aanwijzing die zijn stellingen zouden kunnen staven dat verzoeker enerzijds verbonden is met Maher Al-Assad als lid van de Shabiha-militie en anderzijds rechtstreeks betrokken is bij het harde en gewelddadige optreden tegen de burgerbevolking en bij de coördinatie van die militie.

86      Hieruit volgt dat de Raad niet heeft voldaan aan de bewijslast die op hem rust krachtens artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, zoals uitgelegd door het Hof in het arrest Kadi II.

87      De derde grief die verzoeker ter ondersteuning van het eerste middel heeft ingeroepen, dient dan ook te worden aanvaard en de bestreden handelingen dienen nietig te worden verklaard voor zover zij verzoeker betreffen, zonder dat het noodzakelijk is de andere ter ondersteuning van dit beroep aangevoerde middelen te beoordelen.

 Werking in de tijd van de nietigverklaring van de bestreden handelingen

88      Volgens artikel 264, tweede alinea, VWEU kan het Gerecht, zo het dit nodig acht, bepalen welke gevolgen van de nietig verklaarde handeling als definitief moeten worden beschouwd. Uit de rechtspraak volgt dat de Unierechter op grond van die bepaling kan beslissen op welke datum zijn arresten tot nietigverklaring effect sorteren (zie arrest Gerecht van 12 december 2013, Nabipour e.a./Raad, T‑58/12, punten 250 en 251 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

89      In casu is het Gerecht om de hierna uiteengezette redenen van oordeel dat het noodzakelijk is de werking in de tijd van de bestreden handelingen te handhaven tot aan het verstrijken van de termijn voor hogere voorziening bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof of, wanneer binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld, totdat die hogere voorziening is afgewezen.

90      Er dient immers aan te worden herinnerd dat de Unie beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië heeft vastgesteld wegens de onderdrukking van de burgerbevolking in dat land en dat die maatregelen dus humanitaire en vreedzame doeleinden nastreven.

91      Het belang dat verzoeker heeft bij een onmiddellijke werking van het onderhavige nietigverklaringsarrest dient bijgevolg te worden afgewogen tegen de doelstelling van algemeen belang die met het beleid van de Unie op het gebied van beperkende maatregelen tegen Syrië wordt nagestreefd. De aanpassing van de werking in de tijd van de nietigverklaring van een beperkende maatregel kan aldus worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de doeltreffendheid van de beperkende maatregelen te waarborgen en uiteindelijk door dwingende overwegingen in verband met de internationale betrekkingen van de Unie en haar lidstaten.

92      Indien de bestreden handelingen ten aanzien van verzoeker met onmiddellijke ingang nietig zouden worden verklaard, zou verzoeker al zijn tegoeden of een deel ervan buiten de Unie kunnen brengen, zonder dat de Raad in voorkomend geval tijdig toepassing kan geven aan artikel 266 VWEU om de in het onderhavige arrest vastgestelde onregelmatigheden te verhelpen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de doeltreffendheid van besluiten tot bevriezing van tegoeden die de Raad in de toekomst eventueel jegens verzoeker zou vaststellen, op ernstige en onomkeerbare wijze wordt aangetast.

93      Aangaande de toepassing van artikel 266 VWEU in de onderhavige zaak moet immers worden opgemerkt dat de nietigverklaring, door dit arrest, van de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten voortvloeit uit het feit dat de redenen voor deze plaatsing onvoldoende zijn onderbouwd (zie punten 82‑86 hierboven). Hoewel het aan de Raad staat te beslissen over de wijze van uitvoering van dit arrest, kan een nieuwe plaatsing van verzoeker op die lijsten dan ook niet meteen worden uitgesloten. In het kader van een nieuw onderzoek heeft de Raad immers de mogelijkheid verzoekers naam opnieuw op de lijsten te plaatsen op basis van rechtens genoegzaam onderbouwde redenen.

94      Hieruit volgt dat de gevolgen van de nietig verklaarde besluiten en verordeningen jegens verzoeker moeten worden gehandhaafd tot aan het verstrijken van de termijn voor het instellen van hogere voorziening of, wanneer binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld, totdat die hogere voorziening eventueel is afgewezen.

 Kosten

95      Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 87, lid 3, van dat Reglement kan het Gerecht evenwel de kosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

96      Aangezien partijen in casu onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld, vereist een juiste toepassing van die bepaling dat de Raad zijn eigen kosten en een derde van de kosten van verzoeker draagt.

HET GERECHT (Zevende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt wegens tardiviteit niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot de nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2011/488/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 755/2011 van de Raad van 1 augustus 2011 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië.

2)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit 2011/273/GBVB van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, verordening (EU) nr. 442/2011 van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsbesluit 2011/302/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273, uitvoeringsbesluit 2011/367/GBVB van de Raad van 23 juni 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273, uitvoeringsverordening (EU) nr. 504/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011, uitvoeringsverordening (EU) nr. 611/2011 van de Raad van 23 juni 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 442/2011, uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273, uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011, besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273, verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011, besluit 2011/628/GBVB van de Raad van 23 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273, verordening (EU) nr. 950/2011 van de Raad van 23 september 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011, besluit 2011/684/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273, verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011, besluit 2011/735/GBVB van de Raad van 14 november 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273, uitvoeringsbesluit 2011/736/GBVB van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273, verordening (EU) nr. 1150/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot wijziging van verordening nr. 442/2011, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1151/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1244/2011 van de Raad van 1 december 2011 tot uitvoering van verordening nr. 442/2011, besluit 2012/206/GBVB van de Raad van 23 april 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad van 14 mei 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, verordening (EU) nr. 509/2012 van de Raad van 15 juni 2012 tot wijziging van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit 2012/322/GBVB van de Raad van 20 juni 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsbesluit 2012/335/GBVB van de Raad van 25 juni 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) nr. 544/2012 van de Raad van 25 juni 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, verordening (EU) nr. 545/2012 van de Raad van 25 juni 2012 tot wijziging van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, uitvoeringsverordening (EU) nr. 673/2012 van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit 2012/420/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 houdende wijziging van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsbesluit 2012/424/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, aangezien die handelingen geen betrekking hebben op Aiman Jaber.

3)      Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273, besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782 en uitvoeringsbesluit 2013/185/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van besluit 2012/739, aangezien die handelingen zijn ingetrokken en vervangen.

4)      Volgende handelingen worden nietig verklaard voor zover zij Jaber betreffen:

–        verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening nr. 442/2011;

–        uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012;

–        besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië.

5)      De gevolgen van de nietig verklaarde besluiten en verordeningen worden ten aanzien van Jaber gehandhaafd tot aan het verstrijken van de termijn voor het instellen van hogere voorziening of, indien binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld, totdat die hogere voorziening eventueel is afgewezen.

6)      De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede een derde van de kosten van Jaber.

7)      Jaber zal twee derde van zijn eigen kosten dragen.


Van der Woude

Wiszniewska-Białecka

Ulloa Rubio

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 november 2014.


* Procestaal: Frans.