Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wien (Oostenrijk) op 1 februari 2021 – FK

(Zaak C-58/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FK

Verwerende partij: Rechtsanwaltskammer Wien

Prejudiciële vragen

Welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 13, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels1 wanneer het centrum van belangen van de werkzaamheden van een persoon zich vanuit kwantitatief oogpunt in een derde land bevindt, waar deze persoon ook zijn woonplaats heeft, en die persoon daarnaast in twee lidstaten (Bondsrepubliek Duitsland en Oostenrijk) werkzaamheden verricht, die dusdanig over beide lidstaten zijn verdeeld dat het overgrote gedeelte ervan duidelijk in één lidstaat (in casu in de Bondsrepubliek Duitsland) plaatsvindt?

Voor het geval dat uit de uitlegging van deze bepaling blijkt dat Oostenrijk bevoegd is, wordt volgende vraag gesteld:

Zijn de regeling in § 50, lid 2, punt 2, onder c), aa), van de Rechtsanwaltsordnung2 (Oostenrijks reglement betreffende het beroep van advocaat) en de daarop gebaseerde regeling in § 26, lid 1, punt 8, van de statuten van 2018 betreffende deel A van de socialezekerheidsregelingen volgens het Unierecht geoorloofd of zijn zij in strijd met zowel het Unierecht als de door het Unierecht gewaarborgde rechten, voor zover daarbij de toekenning van een ouderdomspensioen afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene heeft afgezien van de uitoefening van het beroep van advocaat in binnen- en buitenland [§ 50, lid 2, onder c), aa), Rechtsanwaltsordnung] of om het even waar (§ 26, lid 1, punt 8, van de statuten van 2018 betreffende deel A van de socialezekerheidsregelingen)?

____________

1 PB 2004, L 166, blz. 1.

2 RGBl. nr. 96/1868 in de versie van BGBl I nr. 10/2017.