Language of document : ECLI:EU:T:2016:8

Zaak T‑397/13

(Gedeeltelijke publicatie)

Tilly-Sabco

tegen

Europese Commissie

„Landbouw – Uitvoerrestitutie – Vlees van pluimvee – Uitvoeringsverordening waarbij de restitutie op 0 EUR wordt vastgesteld – Beroep tot nietigverklaring – Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt – Rechtstreekse geraaktheid – Ontvankelijkheid – Artikel 3, lid 3, van verordening (EU) nr. 182/2011 – Motiveringsplicht – Artikel 164, lid 3, van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Gewettigd vertrouwen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 14 januari 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Begrip regelgevingshandeling – Elke handeling van algemene strekking met uitzondering van wetgevingshandelingen – Verordening van de Commissie tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee – Daaronder begrepen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Regelgevingshandelingen – Handelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen en de verzoekende partij rechtstreeks raken – Begrip rechtstreekse geraaktheid – Criteria – Verordening van de Commissie tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee – Beroep van een onderneming die actief is in de uitvoer van gehele bevroren kippen – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Regelgevingshandelingen – Handelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen en de verzoekende partij rechtstreeks raken – Begrip uitvoeringsmaatregelen– Rechtswegen die tegen die handelingen openstaan

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Regelgevingshandelingen – Handelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen en de verzoekende partij rechtstreeks raken – Begrip uitvoeringsmaatregelen – Criteria – Verordening van de Commissie waarbij het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee op nihil wordt vastgesteld – Handeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

5.      Instellingen van de Europese Unie – Uitoefening van de bevoegdheden – Aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheid voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen – Controle door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten –Raadplegingsprocedure – Termijn voor de indiening van een ontwerpuitvoeringshandeling –Afwijkingsmogelijkheid – Indiening van een ontwerp tijdens een vergadering van dat comité – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Verordening nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 3, tweede alinea; verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 195)

6.      Instellingen van de Europese Unie – Uitoefening van de bevoegdheden – Aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheid voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen – Controle door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten – Raadplegingsprocedure – Termijn voor convocatie – Spoedeisendheid – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Verordening nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 3, tweede alinea; verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 195)

7.      Instellingen van de Europese Unie – Uitoefening van de bevoegdheden – Delegatie – Machtiging of subdelegatie verleend aan een persoon in een specifieke functie binnen de instellingen – Wisseling van de persoon in die functie – Geen invloed op de geldigheid van de machtiging of subdelegatie

(Reglement van orde van de Commissie, art. 13 en 14)

8.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Vaststelling van de bedragen – Eerste keer dat het bedrag voor de betrokken producten op nihil wordt vastgesteld – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 164, lid 3; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 30‑32)

2.      Er is geen reden om aan het begrip „rechtstreekse geraaktheid” een andere uitlegging te geven wanneer het gaat om regelgevingshandelingen in het kader van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU, dan wanneer het gaat om het tweede in artikel 263, vierde alinea, VWEU bedoelde geval, te weten om handelingen die een natuurlijke of rechtspersoon rechtstreeks en individueel raken. In dit verband is aan de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid voldaan indien de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokkene en voorts aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat die uitvoering zuiver automatisch is en alleen uit de bestreden regeling voortvloeit, zonder dat andere intermediaire regels hoeven te worden toegepast.

Wat betreft een beroep tegen verordening nr. 689/2013 tot vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee op 0 EUR, geldt dat deze verordening rechtstreeks rechtsgevolgen heeft voor een onderneming die actief is in de uitvoer van gehele bevroren kippen, in die zin dat zij niet meer in aanmerking komt voor uitvoerrestituties van een positief bedrag. Het bedrag van de uitvoerrestituties is bij de bestreden verordening op 0 EUR vastgesteld, en deze verordening laat op dit punt geen beoordelingsruimte aan de nationale autoriteiten die met het toekennen van de restitutie zijn belast. Zelfs indien een nationale autoriteit een uitvoerrestitutie zou toekennen, dan zou deze automatisch op 0 EUR worden gesteld aangezien de bestreden verordening de nationale autoriteiten geen beoordelingsruimte laat op grond waarvan zij een uitvoerrestitutie van een positief bedrag zouden kunnen vaststellen. Die onderneming wordt dus rechtstreeks geraakt door de bestreden verordening.

(cf. punten 34‑37)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 39‑41)

4.      Gelet op de bewoordingen van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU, kunnen uitsluitend maatregelen die de organen of instanties van de Unie en nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken vaststellen, uitvoeringsmaatregelen in de zin van die bepaling vormen. Indien de organen en instanties van de Unie of de nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken geen maatregelen vaststellen om de regelgevingshandeling ten uitvoer te leggen of de gevolgen ervan voor elk van de betrokken marktdeelnemers te concretiseren, dan brengt deze regelgevingshandeling geen uitvoeringsmaatregelen met zich mee. Dienaangaande geldt dat het volgens de bewoordingen van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU niet volstaat dat de regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich kan meebrengen, maar dat het nodig is dat zij uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt. Het volstaat aldus niet dat een marktdeelnemer de administratieve autoriteiten op kunstmatige wijze kan dwingen om een voor beroep vatbare maatregel vast te stellen, aangezien een dergelijke maatregel geen maatregel vormt die de regelgevingshandeling met zich meebrengt.

Wat betreft een beroep tegen verordening nr. 689/2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee, is de vraag die van belang is om te bepalen of die verordening uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt niet of niets eraan in de weg staat dat de betrokken marktdeelnemers een aanvraag indienen voor een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie, maar of marktdeelnemers bij een normale gang van zaken dergelijke aanvragen zullen indienen. In dit verband geldt dat de betrokken marktdeelnemers de nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken niet zullen verzoeken om uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie, aangezien het niet verplicht is om een uitvoercertificaat te verkrijgen en het bedrag van de vast te stellen uitvoerrestitutie hoe dan ook 0 EUR zal zijn. Bij gebreke van dergelijke aanvragen zullen de nationale autoriteiten geen maatregelen vaststellen om verordening nr. 689/2013 ten uitvoer te leggen. Bij een normale gang van zaken zullen deze autoriteiten zodanige maatregelen dus niet vaststellen. Derhalve zullen er geen maatregelen komen die de gevolgen van die verordening voor de verschillende betrokken marktdeelnemers concretiseren. In dit verband betekent het feit dat bij een nationale autoriteit een aanvraag wordt ingediend louter om toegang tot een rechter te krijgen, dat deze aanvraag bij een normale gang van zaken niet zal worden ingediend. Aangezien de nationale autoriteit geen andere mogelijkheid heeft dan het restitutiebedrag op 0 EUR te stellen, kan de exporteur er in deze omstandigheden geen belang bij hebben om de nationale autoriteit de restitutie te laten vaststellen, behalve om op kunstmatige wijze te bereiken dat er een voor beroep vatbare handeling wordt vastgesteld. Hieruit volgt dat verordening nr. 689/2013 geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt.

Hieraan wordt niet afgedaan door het argument dat het paradoxaal zou zijn om de ontvankelijkheid van een beroep afhankelijk te stellen van de hoogte van de restitutie en te oordelen dat de verordening geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt bij vaststelling van de restitutie op 0 EUR, terwijl indien de restitutie op een bedrag van meer dan 0 EUR wordt vastgesteld, de nationale uitvoeringshandeling de voor beroep vatbare handeling is. De vraag of een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt dient immers te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dienaangaande geldt dat de vraag of een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, moet worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van de persoon die aanspraak maakt op het recht om beroep in te stellen. Het is dus mogelijk dat tegen een en dezelfde verordening door bepaalde marktdeelnemers bij de Unierechter beroep kan worden ingesteld omdat die verordening hen rechtstreeks raakt en ten opzichte van hen geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, terwijl deze verordening wel uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt ten opzichte van andere marktdeelnemers. Het is dan ook des te minder uitgesloten dat een verordening waarbij de restitutie op 0 EUR wordt vastgesteld, geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt terwijl een vergelijkbare verordening waarbij voor de restitutie een positief bedrag wordt vastgesteld dergelijke uitvoeringsmaatregelen wel met zich meebrengt.

(cf. punten 43‑45, 53, 54, 58, 62‑65)

5.      Artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, staat er in beginsel niet aan in de weg dat een ontwerpverordening wordt ingediend tijdens een vergadering van het Beheerscomité als bedoeld in artikel 195 van verordening nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten. Artikel 3, lid 3, tweede alinea, eerste volzin, van verordening nr. 182/2011 voorziet in een termijn van ten minste 14 dagen tussen de datum waarop een ontwerpuitvoeringshandeling wordt voorgelegd en de datum waarop het Beheerscomité vergadert. Deze termijn dient, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, te worden nageleefd. Het is dus mogelijk om af te wijken van de regel dat ontwerpverordeningen veertien dagen vóór de datum waarop het Beheerscomité vergadert, worden ingediend, waarbij verordening nr. 182/2011 niet voorziet in een minimumtermijn die in acht moet worden genomen. Gelet op de woorden „[b]ehalve in naar behoren gemotiveerde gevallen”, die aan het begin van de eerste volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 staan, verzet deze eerste volzin zich er niet tegen dat een ontwerpverordening tijdens de vergadering wordt ingediend.

De formulering in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 dat de leden van het Beheerscomité het ontwerp snel moeten kunnen onderzoeken, moet worden begrepen tegen de achtergrond van het feit dat de termijn volgens dezelfde bepaling in verhouding moet staan. De formulering „snel” houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de ontwerpverordening vóór de datum van de vergadering aan het Beheerscomité moet worden voorgelegd. Wanneer een termijn van enkele minuten of, afhankelijk van het geval, een paar kwartier, gelet op de omstandigheden, in verhouding staat, moet deze indiening worden beschouwd als een indiening die snel is geweest in de zin van de derde volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011.

(cf. punten 85, 86, 90, 91)

6.      Uit de bewoordingen van de tweede volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, blijkt dat het aan de voorzitter van het Beheerscomité als bedoeld in artikel 195 van verordening nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, en dus aan een vertegenwoordiger van de Commissie, is om te beslissen over de urgentie. De beoordeling van de Unierechter beperkt zich tot de beoordeling of er sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid.

(cf. punt 114)

7.      Een machtiging of een subdelegatie wordt niet aan een fysieke persoon verleend, maar aan een persoon in een bepaalde functie, te weten het Commissielid met een specifieke portefeuille, of de directeur-generaal van een bepaald directoraat-generaal. De machtiging of de subdelegatie blijft dus geldig in geval van een wisseling van de personen in een functie. Daaruit volgt dat het niet nodig is dat het reglement van orde van de Commissie er uitdrukkelijk in voorziet dat een verleende subdelegatie geldig blijft na wisseling van de personen die als delegataris of delegatiegever zijn opgetreden. De mogelijkheid om machtigingen of subdelegaties te verlenen is immers bedoeld om het college van commissarissen of het betrokken Commissielid te ontlasten van beslissingen waarvoor de tussenkomst van het college of het betrokken Commissielid niet is vereist. De beslissing om een machtiging of subdelegatie te verlenen is gericht op een verdeling van bevoegdheden binnen de Commissie en het gaat niet om een blijk van vertrouwen in een specifieke fysieke persoon. Behoudens een bijzondere afwijkende beslissing, wordt geen enkele bevoegdheid ad personam toebedeeld.

(cf. punten 202, 203)

8.      In het kader van de vaststelling door de Commissie van het bedrag van de uitvoerrestituties betekent het enkele feit dat dit bedrag voor de betrokken producten voor het eerst op 0 EUR is vastgesteld, niet zonder meer dat de Commissie heeft gebroken met haar gebruikelijke praktijk. In dit verband geldt dat aan het systeem van periodieke vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestitutie inherent is dat het bedrag van deze restituties kan worden gewijzigd, zodat een en dezelfde motivering betrekking kan hebben op zeer verschillende uitvoerrestitutiebedragen.

(cf. punt 245)