Language of document : ECLI:EU:T:2006:395

Zaak T‑237/02

Technische Glaswerke Ilmenau GmbH

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Controleprocedure betreffende staatssteun – Uitzondering met betrekking tot bescherming van doel van onderzoeken – Stilzwijgende weigering – Verplichting om concreet en individueel onderzoek te verrichten – Interventie – Conclusies, middelen en argumenten van interveniënt”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Interventie – Andere argumenten dan die van ondersteunde partij

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 3)

2.      Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4)

1.      Artikel 40, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 ervan van toepassing is op het Gerecht, en artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzetten zich er niet tegen dat de interveniënt andere argumenten aanvoert dan de door hem ondersteunde partij, zolang die argumenten het kader van het geding niet wijzigen en de interventie strekt tot ondersteuning van de conclusies van deze laatste.

(cf. punt 40)

2.      De omstandigheid dat een document bedoeld in een verzoek om toegang op grond van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, een door een uitzondering beschermd belang betreft, is op zich niet voldoende om deze uitzonderingsgrond toe te passen. Een dergelijke toepassing is in beginsel slechts gerechtvaardigd indien de instelling vooraf heeft beoordeeld of de toegang tot het document concreet en daadwerkelijk afbreuk doet aan het beschermde belang en of in de gevallen bedoeld in artikel 4, leden 2 en 3, van die verordening, geen hoger openbaar belang openbaarmaking van het betrokken document gebiedt. Bovendien moet het gevaar van afbreuk aan een beschermd belang redelijkerwijze voorzienbaar zijn en mag het niet louter hypothetisch zijn. Bijgevolg moet de instelling voor de toepassing van een uitzondering in beginsel een concreet onderzoek verrichten dat in de motivering van het besluit tot uitdrukking komt. Uit voornoemde verordening volgt bovendien dat alle in artikel 4, leden 1 tot en met 3, genoemde uitzonderingen moeten worden toegepast „op een document”. Dit concrete onderzoek moet dus worden verricht voor elk document waarop het verzoek betrekking heeft.

Verder kan de instelling alleen op grond van een concreet en individueel onderzoek, in tegenstelling tot een abstract en globaal onderzoek, beoordelen of de verzoeker ten dele toegang kan worden verleend overeenkomstig artikel 4, lid 6, van de verordening, en bepaalt artikel 4, lid 7, van de verordening dat, wat de toepassing ratione temporis van de uitzonderingen op het recht van toegang betreft, de uitzonderingen van de leden 1 tot en met 3 slechts van toepassing zijn gedurende de periode waarin bescherming op grond van „de inhoud van het document” gerechtvaardigd is.

De verplichting voor een instelling om een concreet en individueel onderzoek te verrichten van de inhoud van de in het verzoek bedoelde documenten is dus een principieel uitgangspunt, dat van toepassing is op alle in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van die verordening genoemde uitzonderingen, ongeacht met welk gebied de verlangde documenten verband houden, of het met name gaat om het gebied van de kartels of om dat van de controle van overheidssteun. Toch is het mogelijk dat een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk is wanneer, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, het overduidelijk is dat de toegang moet worden geweigerd of juist wel moet worden verleend. Dit is met name het geval wanneer bepaalde documenten ofwel overduidelijk volledig onder een uitzondering op het recht van toegang vallen, ofwel, integendeel, overduidelijk volledig toegankelijk zijn, ofwel door de Commissie in soortgelijke omstandigheden reeds concreet en individueel zijn onderzocht. Een afwijking van deze onderzoeksplicht kan slechts worden aanvaard in uitzonderlijke gevallen en alleen wanneer de administratieve last van het concrete en individuele onderzoek van de documenten bijzonder groot blijkt te zijn en daardoor de grenzen overschrijdt van hetgeen redelijkerwijze kan worden verlangd.

(cf. punten 77‑79, 85‑86, 94)