Language of document : ECLI:EU:T:2008:186

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

10 juni 2008 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GABEL – Ouder gemeenschapsbeeldmerk GAREL – Gedeeltelijke weigering van inschrijving – Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek – Verplichting om op volledig beroep te beslissen – Artikel 62, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94”

In zaak T‑85/07,

Gabel Industria Tessile SpA, gevestigd te Rovellasca (Italië), vertegenwoordigd door A. Petruzzelli, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door O. Montalto en L. Rampini als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

Creaciones Garel, SA, gevestigd te Logroño (Spanje),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 januari 2007 (zaak R 960/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Creaciones Garel, SA en Gabel Industria Tessile SpA,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: B. Pastor, adjunct-griffier,

gezien het op 20 maart 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 4 juli 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gezien de schriftelijke vragen van het Gerecht aan partijen van 13 december 2007,

gezien de op 19 en 20 december 2007 ter griffie van het Gerecht ingediende opmerkingen van partijen,

na de terechtzitting op 30 januari 2008,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 2 april 2004 heeft verzoekster, Gabel Industria Tessile SpA, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het woordteken GABEL.

3        De waren waarvoor de inschrijving werd aangevraagd, behoren tot de klassen 24 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 24: „weefsels, dekens en tafellakens, plaids, lakens, kussenslopen, handdoeken, badsponzen, bedspreien, dekbedden, donsdekens, badlinnen”;

–        klasse 25: „kledingstukken, waaronder laarzen, schoenen en pantoffels”.

4        Op 10 januari 2005 is de inschrijvingsaanvraag in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 2/05 gepubliceerd.

5        Op 6 april 2005 heeft opposante, Creaciones Garel, SA krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk.

6        Tot staving van de oppositie werd verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 aangevoerd tussen het aangevraagde merk en verschillende oudere merken, te weten negen Spaanse merken, zes internationale merken en twee gemeenschapsmerken. Laatstgenoemde merken hadden met name betrekking op het oudere gemeenschapsbeeldmerk nr. 1806199 (hierna: „oudere gemeenschapsbeeldmerk”), dat op 5 januari 2005 werd ingeschreven en hieronder wordt afgebeeld:

Image not found

7        De waren waarvoor het oudere gemeenschapsbeeldmerk werd ingeschreven, behoren tot de klassen 24, 25 en 26 in de zin van de Overeenkomst van Nice. Zij zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 24: „weefsels en textielproducten voor zover niet begrepen in andere klassen, dekens en tafellakens”;

–        klasse 25: „korsetten, bustehouders, onderbroeken, onderjurken en lijfjes”;

–        klasse 26: „kant, borduurwerk, band en veters”.

8        Bij beslissing van 22 juni 2006 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen, de inschrijvingsaanvraag volledig afgewezen en verzoekster verwezen in de kosten. De oppositieafdeling was van oordeel dat er bij het publiek in de Europese Unie verwarring kon ontstaan doordat het aangevraagde merk overeenstemt met het oudere gemeenschapsbeeldmerk en de door deze merken aangeduide waren dezelfde zijn. Verder heeft de oppositieafdeling het niet nodig geacht, te onderzoeken of de door opposante ingeroepen oudere merken in de Gemeenschap normaal waren gebruikt in de zin van de artikelen 15 en 50 van verordening nr. 40/94, aangezien haar beslissing uitsluitend was gebaseerd op het oudere gemeenschapsbeeldmerk, dat sinds minder dan vijf jaar was ingeschreven zodat deze voorwaarde niet gold.

9        Met betrekking tot haar inschrijvingsaanvraag heeft verzoekster het BHIM bij brief van 12 juli 2006 op de hoogte gebracht van haar beslissing om de opgave van de waren van klasse 25 te beperken als volgt:

„[...] in plaats van ‚kledingstukken, waaronder laarzen, schoenen en pantoffels’, [...] deze waren te beperken tot ‚kamerjassen’, die zelf behoren tot klasse 25.”

10      Op 17 juli 2006 heeft verzoekster krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

11      Bij beslissing van 25 januari 2007 (hierna: „bestreden beslissing”), die verzoekster op 29 januari 2007 is betekend, heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd, de inschrijving van het aangevraagde merk toegestaan voor kamerjassen van klasse 25 en elke partij verwezen in de eigen kosten.

 Conclusies van partijen

12      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing gedeeltelijk te vernietigen, voor zover daarbij impliciet de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 wordt geweigerd;

–        de bestreden beslissing te bevestigen voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk wordt toegestaan voor kamerjassen van klasse 25;

–        het BHIM te gelasten, het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24 en voor kamerjassen van klasse 25;

–        te verklaren dat de oudere merken van opposante, met uitzondering van het oudere gemeenschapsbeeldmerk, niet werden gebruikt voor de waren van klasse 24 en dit een misbruik van inschrijving van deze merken vormt gelet op de artikelen 15 en 50 van verordening nr. 40/94;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

13      Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

14      In haar opmerkingen in antwoord op de vragen van het Gerecht, die op 19 december 2007 ter griffie werden ingediend, heeft verzoekster verklaard dat zij afstand wilde doen van haar derde vordering. Het Gerecht heeft daarvan akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

 Ontvankelijkheid

15      Daar de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een beroep van openbare orde zijn, kan het Gerecht deze ambtshalve onderzoeken en is zijn controle ter zake niet beperkt tot door partijen aangevoerde middelen van niet-ontvankelijkheid [arrest Hof van 23 april 1986, Les Verts/Parlement, 294/83, Jurispr. blz. 1339, punt 19; arresten Gerecht van 12 december 1996, Stott/Commissie, T‑99/95, Jurispr. blz. II‑2227, punt 22, en 27 september 2006, Telefónica/BHIM – Branch (emergia), T‑172/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22].

16      Met haar tweede vordering verzoekt verzoekster het Gerecht, de bestreden beslissing te bevestigen voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk wordt toegestaan voor kamerjassen van klasse 25. Met haar vierde vordering verzoekt zij voorts het Gerecht, te verklaren dat de oudere merken van opposante, met uitzondering van het oudere gemeenschapsbeeldmerk, niet werden gebruikt voor de waren van klasse 24 en dit een misbruik van inschrijving van deze merken vormt gelet op de artikelen 15 en 50 van verordening nr. 40/94.

17      Er dient te worden vastgesteld dat verzoekster met haar tweede en vierde vordering beoogt een bevestigende of declaratoire uitspraak van het Gerecht te verkrijgen. Uit artikel 63, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 blijkt evenwel dat het beroep voor het Gerecht beoogt de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep te toetsen en, in voorkomend geval, deze beslissingen te doen vernietigen of herzien [arrest Hof van 12 oktober 2004, Vedial/BHIM, C‑106/03 P, Jurispr. blz. I‑9573, punt 28; zie ook in die zin arresten Gerecht van 12 december 2002, eCopy/BHIM (ECOPY), T‑247/01, Jurispr. blz. II‑5301, punt 46, en 6 november 2007, SAEME/BHIM – Racke (REVIAN’s), T‑407/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 65]. Het beroep mag dus niet als voorwerp hebben, uitspraken te verkrijgen die ten aanzien van dergelijke beslissingen bevestigend of declaratoir zijn.

18      Bijgevolg moeten de tweede en de vierde vordering van verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Ten gronde

19      Ter ondersteuning van haar eerste vordering, die strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 wordt geweigerd, voert verzoekster drie middelen aan. Volgens het eerste middel is de kamer van beroep de op haar rustende verplichting om zich uitdrukkelijk uit te spreken over de inschrijvingsaanvraag voor de waren van klasse 24, niet nagekomen. Het tweede middel betreft schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Het derde middel berust op een schending van de artikelen 15 en 50 van deze verordening, die wordt omschreven als een misbruik van inschrijving van de betrokken merken.

20      Om te beginnen zij herinnerd aan de bewoordingen van artikel 62, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94, dat bepaalt: „[n]adat onderzocht is of het beroep ontvankelijk is, beslist de kamer van beroep over het beroep”. Deze verplichting dient aldus te worden begrepen, dat de kamer van beroep dient te beslissen over elke bij haar ingestelde vordering in haar geheel door toewijzing, niet-ontvankelijkverklaring of afwijzing ervan (zie in die zin arrest Hof van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C‑29/05 P, Jurispr. blz. I‑2213, punten 56 en 57). Aangezien de niet-naleving van deze verplichting invloed kan hebben op de inhoud van de beslissing van de kamer van beroep, gaat het hier om een wezenlijk vormvoorschrift waarvan schending ambtshalve door het Gerecht kan worden opgeworpen.

21      In casu dient ambtshalve te worden onderzocht of de kamer van beroep in de bestreden beslissing heeft beslist over verzoeksters vordering die was gericht tegen de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24.

22      Partijen zijn het erover eens dat de kamer van beroep impliciet heeft beslist over deze vordering in de bestreden beslissing. Het BHIM voegt daaraan toe dat de kamer van beroep in feite de beslissing van de oppositieafdeling op dit punt heeft bevestigd. Partijen zijn het tevens erover eens dat deze weigering werd gemotiveerd door het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, doordat het oudere gemeenschapsbeeldmerk overeenstemt met het aangevraagde merk en de door deze twee merken aangeduide waren dezelfde of soortgelijk zijn. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht inzake een eventueel nalaten van de kamer van beroep om te beslissen over de weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24, hebben partijen louter hun eerdere betoog bevestigd.

23      Er dient evenwel allereerst te worden opgemerkt dat punt 1 van het dispositief van de bestreden beslissing, volgens hetwelk de kamer van beroep de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de inschrijvingsaanvraag heeft vernietigd, niet toelaat te oordelen, zoals het BHIM aanvoert, dat de kamer van beroep impliciet de beslissing van de oppositieafdeling heeft bevestigd voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 werd geweigerd.

24      Verder moet erop worden gewezen dat geen enkel ander punt van het dispositief van de bestreden beslissing de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 uitdrukkelijk toestaat of weigert. In punt 2 van het dispositief van de bestreden beslissing wordt immers enkel de inschrijving van het aangevraagde merk voor kamerjassen van klasse 25 toegestaan. Aangezien het dispositief van een beslissing van de kamer van beroep evenwel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de feitelijke en juridische overwegingen die de noodzakelijke steun eraan bieden, dient in casu te worden onderzocht of punt 2 van het dispositief van de bestreden beslissing, gelezen tegen de achtergrond van de motivering van deze beslissing, aldus kan worden uitgelegd dat het ook een impliciete afwijzing of weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren van klasse 24 bevat.

25      Verzoekster heeft geen enkel element aangedragen dat haar bewering staaft dat de kamer van beroep haar weigering om het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 in te schrijven, kort ter sprake heeft gebracht in de motivering van de bestreden beslissing. Daarentegen blijkt uit punt 16 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat na de vaststelling van de beslissing van de oppositieafdeling de merkaanvraagster de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren had beperkt tot kamerjassen van klasse 25. Verder blijkt uit de twee volgende punten van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep derhalve van mening was dat de enige waren die voor haar ter discussie stonden, de kamerjassen van klasse 25 waren.

26      Bijgevolg dient te worden onderzocht of, gelet op de concrete omstandigheden, de kamer van beroep op goede gronden kon concluderen tot het bestaan van een dergelijke beperking van de inschrijvingsaanvraag en dus haar onderzoek mocht beperken tot de kamerjassen van klasse 25 alleen. Zoals het BHIM in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft bevestigd, is punt 16 van de bestreden beslissing gebaseerd op de in punt 9 supra aangehaalde brief van verzoekster van 12 juli 2006. Deze brief, waarin niet wordt gesproken over de waren van klasse 24 waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, kon evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij verzoeksters wil te kennen gaf om af te zien van haar inschrijvingsaanvraag voor deze waren. Er dient dus te worden geconcludeerd dat verzoeksters beroep voor de kamer van beroep was gericht tegen de beslissing van de oppositieafdeling in haar geheel, de weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 daaronder begrepen, en niet enkel tegen een deel van deze beslissing.

27      Gelet op het dispositief en de motivering van de bestreden beslissing dient dus te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over het voor haar ingestelde beroep voor zover dit betrekking had op de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24, en dat zij aldus artikel 62, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden, aangezien verzoekster niet voordien heeft afgezien van de inschrijving van het aangevraagde merk voor deze waren.

28      Hoewel het Gerecht op grond van artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 de beslissingen van de kamers van beroep kan herzien, is deze mogelijkheid in beginsel beperkt tot situaties waarin de zaak in staat van wijzen is. Het feit dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over een van de vorderingen, sluit in casu uit dat de zaak in staat van wijzen is. De herziening van de bestreden beslissing zou immers betekenen dat het Gerecht voor het eerst ten gronde de vordering beoordeelt waarover de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen. Een dergelijke beoordeling valt niet onder de bevoegdheid van het Gerecht overeenkomstig artikel 63, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (zie punt 17 supra).

29      Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat bij de vaststelling van de bestreden beslissing een wezenlijk vormvoorschrift is geschonden, op grond waarvan de kamer van beroep in casu verplicht was te beslissen over de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24, zodat de beslissing in haar geheel moet worden vernietigd, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere middelen die verzoekster ter ondersteuning van haar eerste vordering heeft aangevoerd.

 Kosten

30      Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

31      In casu is verzoekster in het ongelijk gesteld. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met de procedurefout die de bestreden beslissing aantast. Aangezien de bestreden beslissing op deze grond door het Gerecht wordt vernietigd, moet het BHIM worden geacht eveneens in het ongelijk te zijn gesteld. In deze omstandigheden dient te worden beslist dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 25 januari 2007 (zaak R 960/2006-2) wordt vernietigd.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Gabel Industria Tessile SpA en het BHIM zullen elk hun eigen kosten dragen.

Pelikánová

Jürimäe

Soldevila Fragoso

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juni 2008.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

E. Coulon

 

      I. Pelikánová


* Procestaal: Italiaans.