Language of document : ECLI:EU:T:2009:163

Zaak T‑89/07

VIP Car Solutions SARL

tegen

Europees Parlement

„Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Communautaire aanbestedingsprocedure – Vervoer van leden van Europees Parlement in auto’s en minibussen met chauffeur gedurende zittingsperiodes in Straatsburg – Afwijzing van offerte van inschrijver – Motiveringsplicht – Weigering om door geselecteerde inschrijver voorgestelde prijs mee te delen – Beroep tot schadevergoeding”

Samenvatting van het arrest

1.      Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Gunning van opdracht na aanvraag van aanbiedingen – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit tot afwijzing van offerte in aanbestedingsprocedure voor overheidsopdracht voor dienstverlening

(Art. 253 EG; verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 100, lid 2; verordening nr. 2342/2002 van de Commissie, art. 149, lid 3)

3.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

4.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Voorwerp van geschil

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van gemeenschapsrechter – Conclusies strekkende tot bevel aan instelling – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230 EG en 233 EG)

1.      Het Parlement beschikt over een aanzienlijke beoordelingsmarge ten aanzien van de omstandigheden die in aanmerking worden genomen bij een besluit inzake de gunning van een opdracht. De rechterlijke toetsing van de uitoefening van die beoordelingsmarge blijft er dan toe beperkt, of de procedure- en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid.

(cf. punt 56)

2.      Uit artikel 100, lid 2, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, en artikel 149, lid 3, van verordening nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, volgt dat de gemeenschapsinstelling aan haar verplichting tot motivering van een besluit tot afwijzing van een offerte in het kader van een aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht heeft voldaan indien zij ten eerste iedere inschrijver onmiddellijk de redenen van afwijzing van zijn inschrijving meedeelt en vervolgens de inschrijvers die een geldige inschrijving hebben ingediend en nadrukkelijk hierom verzoeken, binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek de kenmerken en relatieve voordelen van de geselecteerde inschrijving verschaft.

Wanneer een gemeenschapsinstelling over een ruime beoordelingsmarge beschikt, is het van des te groter fundamenteel belang dat de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen worden nageleefd. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting voor de bevoegde instelling om haar besluiten toereikend te motiveren. Enkel dan is de gemeenschapsrechter in staat om te toetsen of voldaan is aan alle feitelijke en juridische vereisten waarvan de uitoefening van de beoordelingsmarge afhangt.

Wanneer de betrokken instelling in antwoord op verzoekers vraag om aanvullende toelichting inzake een besluit, een brief verstuurt vóórdat beroep wordt ingesteld, maar na de in artikel 149, lid 3, van verordening nr. 2342/2002 vastgestelde datum, kan deze brief ook in aanmerking kan worden genomen bij de toetsing van de toereikendheid van de motivering in casu. De motiveringsplicht moet namelijk worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover verzoeker beschikt op het moment dat beroep werd ingesteld. Hierbij zij evenwel aangetekend dat de instelling de oorspronkelijke motivering dan niet mag vervangen door een geheel nieuwe motivering.

Het feit dat de betrokken instelling de redenen van het besluit tot afwijzing van de offerte tijdens het geding heeft overgelegd, compenseert evenwel niet de ontoereikende oorspronkelijke motivering van dit besluit. Het is namelijk niet toegestaan het besluit pas tijdens de procedure voor de rechter voor het eerst toe te lichten, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden.

(cf. punten 59, 61, 73, 76)

3.      Ingevolge artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op de procedure bij het Gerecht, moet het verzoekschrift het voorwerp van het geschil aangeven en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht zijn rechterlijke controle kan uitoefenen. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het noodzakelijk, dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken.

In deze omstandigheden moet een verzoekschrift waarin vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade wordt gevorderd, de gegevens bevatten die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom hij meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade.

(cf. punten 96, 103)

4.      Ingevolge artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is de verzoeker verplicht in het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil te omschrijven en zijn conclusies voor te dragen. Hoewel artikel 48, lid 2, van dat Reglement onder bepaalde voorwaarden toestaat dat in de loop van het geding nieuwe middelen worden voorgedragen, kan die bepaling in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de verzoeker op grond daarvan bij de gemeenschapsrechter nieuwe conclusies mag indienen en aldus het voorwerp van het geschil kan wijzigen.

(cf. punt 110)

5.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 230 EG is de gemeenschapsrechter enkel bevoegd de wettigheid van de bestreden handeling te toetsen, en kan het Gerecht in de uitoefening van zijn bevoegdheden geen bevelen tot de gemeenschapsinstellingen richten. In geval van nietigverklaring van de bestreden handeling is het aan de betrokken instelling om overeenkomstig artikel 233 EG de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring.

(cf. punt 112)