Language of document : ECLI:EU:T:2005:211

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

8 juni 2005 (*)

„Gemeenschapsmerk – Woordmerk ROCKBASS – Absolute weigeringsgronden – Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 – Ambtshalve onderzoek van feiten door kamer van beroep – Niet-inaanmerkingneming van door verzoeker aangedragen elementen – Artikel 74, leden 1 en 2, van verordening nr. 40/94”

In zaak T‑315/03,

Hans-Peter Wilfer, wonende te Markneukirchen (Duitsland), vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat,

verzoeker,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door D. Schennen en G. Schneider als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juli 2003 (zaak R 266/2002-1) inzake de inschrijving van het woordteken ROCKBASS als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en V. Vadapalas, rechters,

griffier: I. Natsinas, administrateur,

gezien het op 15 september 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 16 december 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 9 december 2004,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 5 oktober 2001 heeft verzoeker bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het woordteken ROCKBASS.

3        De waren waarvoor de aanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 9, 15 en 18 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:

–        klasse 9: „Geluidstechniekapparaten, mengtafels, geluidseffectapparaten, versterkers, boxen, actieve luidsprekers (combo’s); aan de voornoemde goederen aangepaste houders, koffers en tassen”;

–        klasse 15: „Muziekinstrumenten, met name gitaren, elektrische gitaren, basgitaren, akoestische gitaren, accessoires voor gitaren, te weten snaren, gebundelde draad, halsstokjes en riemen; aan de voornoemde goederen aangepaste houders, koffers en tassen”;

–        klasse 18: „Houders, koffers en tassen”.

4        Bij beslissing van 11 maart 2002 heeft de onderzoeker de aanvraag afgewezen op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94.

5        Op 25 maart 2002 heeft verzoeker krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker. Op 3 juli 2002 heeft hij een uiteenzetting van de gronden van dit beroep ingediend.

6        Op 2 juli 2003 heeft verzoeker een aanvullende memorie ingediend. Deze bevatte een verklaring van de heer Roesberg, de uitgever van een muziektijdschrift, alsmede gegevens over de inschrijvingen van het merk ROCKBASS in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.

7        Bij beslissing van 11 juli 2003 (hierna: „bestreden beslissing”), die verzoeker op 16 juli 2003 is betekend, heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep op grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 verworpen. De kamer van beroep heeft in wezen geoordeeld dat het woord „rockbass” in de ogen van het relevante, uit muziekspecialisten bestaande publiek verwijst naar de basgitaar, die uitermate geschikt is voor het spelen van rockmuziek, en tevens wijst op een techniek die bij het spelen van basgitaar wordt gebruikt, te weten „rock bass”. Derhalve was zij van oordeel dat het woordteken ROCKBASS zonder meer beschrijvend is voor muziekinstrumenten en de accessoires ervan, alsmede voor andere in de aanvraag opgegeven waren, aangezien de beschrijvingen ervan waren omvatten die bij het spelen van basgitaar worden gebruikt.

 Conclusies van partijen

8        Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

9        Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 Het verzoek inzake de vertegenwoordiging van verzoeker

10      Ter terechtzitting heeft verzoeker gevraagd dat akte wordt genomen van het feit dat hij wordt vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat, en S. Zech, Patentanwalt, gezamenlijk, of subsidiair dat hij wordt vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat, bijgestaan door S. Zech, Patentanwalt.

11      Zech kreeg toestemming om ter terechtzitting in aanwezigheid en onder toezicht van de advocaat het woord te nemen. Het verzoek dat Zech als verzoekers vertegenwoordiger wordt erkend, kan daarentegen niet worden toegewezen. Ingevolge artikel 19 van het Statuut van het Hof kan immers alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), andere partijen dan de in de eerste en de tweede alinea van dit artikel bedoelde staten en instellingen vertegenwoordigen of bijstaan [zie beschikking Gerecht van 9 september 2004, Alto de Casablanca/BHIM – Bodegas Chivite (VERAMONTE), T‑14/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 9, en de aldaar aangehaalde rechtspraak].

 De ter terechtzitting overgelegde schriftelijke verklaring met betrekking tot de procedure van inschrijving van het merk ROCKBASS in de Verenigde Staten van Amerika

12      Ter terechtzitting heeft verzoeker een schriftelijke verklaring met betrekking tot de procedure van inschrijving van het merk ROCKBASS in de Verenigde Staten van Amerika overgelegd.

13      Dienaangaande moet om te beginnen eraan worden herinnerd dat uit artikel 63, lid 2, juncto artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 blijkt dat zowel de vernietiging als de herziening van een beslissing van een kamer van beroep slechts mogelijk is indien deze beslissing door een materiële of formele onwettigheid is aangetast. Voorts moet volgens vaste rechtspraak de rechtmatigheid van een gemeenschapshandeling worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld. Derhalve kan de rechtmatigheid van een beslissing van de kamer van beroep slechts in geding worden gebracht door het aanvoeren van nieuwe feiten voor het Gerecht, indien wordt aangetoond dat de kamer van beroep tijdens de administratieve procedure ambtshalve rekening had moeten houden met deze feiten alvorens ter zake een beslissing te nemen [zie arrest Gerecht van 26 november 2003, HERON Robotunits/BHIM (ROBOTUNITS), T‑222/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 50 en 51, en de aldaar aangehaalde rechtspraak].

14      In casu heeft verzoeker de schriftelijke verklaring overgelegd na de datum waarop de bestreden beslissing is genomen. Bovendien zijn de gegevens met betrekking tot de procedure van inschrijving van het merk ROCKBASS in de Verenigde Staten van Amerika geen feiten waarmee de kamer van beroep ambtshalve rekening had moeten houden alvorens de bestreden beslissing te nemen. Derhalve kan deze schriftelijke verklaring de rechtmatigheid van de bestreden beslissing niet in geding brengen en moet zij dus buiten beschouwing worden gelaten.

 De vordering tot vernietiging

15      Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan. In het eerste middel wordt aangevoerd dat de feiten niet ambtshalve werden onderzocht. In zijn tweede middel stelt verzoeker niet-nakoming van de motiveringsplicht, maar in wezen verwijt hij de kamer van beroep dat zij geen rekening heeft gehouden met de documenten die hij bij aanvullende memorie van 2 juli 2003 heeft overgelegd. Het derde en het vierde middel betreffen schending van artikel 7, lid 1, sub c, respectievelijk sub b, van verordening nr. 40/94.

 Eerste middel: schending van artikel 74, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 40/94 door de feiten niet ambtshalve te onderzoeken

 Argumenten van partijen

16      Verzoeker betoogt dat het BHIM in strijd met artikel 74, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 40/94 de feiten niet ambtshalve heeft onderzocht, aangezien het geen rekening heeft gehouden met de op internet gevonden informatie die voor de inschrijving van het teken pleit.

17      Volgens verzoeker heeft het BHIM met name geen rekening gehouden met het feit dat op internet het woord „rockbass” hoofdzakelijk wordt gebruikt hetzij als verwijzing naar verzoekers waren, hetzij als aanduiding van vissen, te weten „rotsbaars”. Met betrekking tot de andere voorbeelden van gebruik van dit woord is het BHIM voorbijgegaan aan het feit dat deze geen wezenlijke kenmerken van de in geding zijnde waren betreffen.

18      Het BHIM antwoordt daarop dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing naar elf internetsites verwijst en de inhoud daarvan onderzoekt. Verder is verzoekers grief in feite gericht tegen de inhoud van de beslissing. Ook merkt het BHIM op dat artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 een procedureel beginsel weergeeft, en niet een verplichting om de feiten in een bepaalde mate ambtshalve te onderzoeken.

 Beoordeling door het Gerecht

19      Artikel 74, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 40/94 luidt als volgt: „Tijdens de procedure onderzoekt het Bureau ambtshalve de feiten”.

20      Volgens de rechtspraak moet het door de bevoegde merkenautoriteit verrichte onderzoek streng en volledig zijn, teneinde te voorkomen dat merken ten onrechte worden ingeschreven [zie met betrekking tot de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), arrest Hof van 6 mei 2003, Libertel, C‑104/01, Jurispr. blz. I‑3793, punt 59]. Om redenen van rechtszekerheid en goed bestuur moet er dus voor worden gewaakt dat geen merken worden ingeschreven waarvan het gebruik met succes voor de rechter zou kunnen worden aangevochten (zie met betrekking tot richtlijn 89/104, arrest Hof van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 21).

21      In casu staat vast dat de kamer van beroep meerdere internetsites heeft onderzocht en dat zij deze informatie in aanmerking heeft genomen bij de toetsing van de aanvraag tot inschrijving van het merk aan artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94. Dienaangaande zij opgemerkt dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing niet hoefde te verwijzen naar alle informatie die zij op internet kon vinden. Dat deze informatie meerdere verwijzingen naar het gebruik van het aangevraagde merk voor de waren van de aanvrager bevat, doet overigens op zich niet af aan de conclusie van de kamer van beroep over het beschrijvend karakter van het teken in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.

22      Verder is verzoekers argument dat het BHIM de op internet gevonden informatie verkeerd heeft uitgelegd, in werkelijkheid gericht tegen de wijze waarop de kamer van beroep in de bestreden beslissing de feiten heeft beoordeeld. Derhalve dient dit argument in het kader van het onderzoek van het middel inzake schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te worden geanalyseerd.

23      Het eerste middel moet dus worden afgewezen.

 Tweede middel: niet-inaanmerkingneming van door verzoeker aangedragen elementen

 Argumenten van partijen

24      Verzoeker verwijt de kamer van beroep dat zij verzoekers aanvullende memorie van 2 juli 2003 en de bijlagen daarbij, te weten de verklaring van de heer Roesberg, uitgever van een muziektijdschrift, en de inlichtingen over de eerdere inschrijvingen van het merk ROCKBASS, niet heeft onderzocht. Volgens verzoeker was het BHIM verplicht, uit te leggen waarom deze aanvullende elementen niet in aanmerking hoefden te worden genomen.

25      Het BHIM antwoordt dat de memorie van 2 juli 2003 een jaar na de indiening van de uiteenzetting van de gronden van het beroep en slechts negen dagen voor de vaststelling van de bestreden beslissing werd ingediend. Aangezien enige tijd is verstreken alvorens de ingediende stukken aan de rapporteur van de zaak werden overgelegd, heeft de kamer van beroep inderdaad geen kennis genomen van de betrokken memorie.

26      Het BHIM voert tevens aan dat de kamer van beroep ingevolge artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 geen rekening hoefde te houden met deze memorie, en zelfs geen kennis van de inhoud van een na de opstelling van de ontwerpbeslissing ingediende memorie kon nemen zonder het beginsel van behoorlijke rechtsbedeling te schenden.

27      Bovendien vormde de door verzoeker overgelegde verklaring van de heer Roesberg slechts een herhaling van een argument dat verzoeker reeds voor het BHIM had aangevoerd en dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing had onderzocht. Aangezien het eerdere inschrijvingen in landen buiten de Gemeenschap betreft, kan in het kader van de onderhavige zaak slechts weinig gewicht worden gehecht aan dit argument.

 Beoordeling door het Gerecht

28      Volgens artikel 59, derde zin, van verordening nr. 40/94 moet in het kader van beroepen tegen de beslissingen van de onderzoekers een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep worden ingediend binnen vier maanden na de datum waarop deze beslissingen zijn meegedeeld.

29      Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen de inaanmerkingneming van nieuwe feiten of bewijselementen die in de loop van het onderzoek van een beroep inzake een absolute weigeringsgrond worden aangedragen na het verstrijken van de termijn voor indiening van de gronden van het beroep. Artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 bepaalt immers dat het BHIM geen rekening hoeft te houden met feiten en bewijsmiddelen die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd, zodat de kamer van beroep beschikt over beoordelingsvrijheid met betrekking tot de inaanmerkingneming van aanvullende elementen die na het verstrijken van deze termijn zijn aangedragen. Bovendien heeft het BHIM ter terechtzitting op een vraag van het Gerecht geantwoord dat de procedure betreffende het onderzoek van de absolute weigeringsgronden voor de kamers van beroep niet voorziet in een specifieke termijn waarna de partijen niet langer met succes nieuwe feiten kunnen aandragen of een aanvullend betoog kunnen voeren.

30      Daaruit volgt dat de kamer van beroep in casu de aanvullende memorie van 2 juli 2003 had moeten onderzoeken teneinde zich minstens ervan te vergewissen dat deze memorie, gelet op artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94, geen nieuwe feiten of bewijselementen bevatte die dienden te worden onderzocht.

31      Het BHIM heeft evenwel in zijn memorie en ter terechtzitting erkend dat de kamer van beroep verzoekers aanvullende memorie niet heeft onderzocht. In dit verband heeft het BHIM geenszins aangetoond dat de beslissing van de kamer van beroep op het tijdstip van ontvangst van verzoekers aanvullende memorie reeds was vastgesteld en dat het voor de kamer van beroep dus feitelijk onmogelijk was daarmee rekening te houden. Tevens zij opgemerkt dat het BHIM zich niet kan beperken tot het verweer dat het om redenen van administratieve organisatie niet mogelijk was de betrokken memorie ter kennis van de kamer van beroep te brengen.

32      Door deze memorie niet te onderzoeken heeft de kamer van beroep dus een procedurefout gemaakt.

33      Een onregelmatigheid in de procedure kan evenwel slechts tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een beslissing leiden, indien vaststaat dat de beslissing zonder die onregelmatigheid een andere inhoud zou hebben gehad (zie mutatis mutandis arresten Hof van 29 oktober 1980, Van Landewyck e.a./Commissie, 209/78–215/78 en 218/78, Jurispr. blz. 3125, punt 47, en 21 maart 1990, België/Commissie, C‑142/87, Jurispr. blz. I‑959, punt 48; zie ook in die zin arrest Hof van 21 oktober 2004, KWS Saat/BHIM, C‑447/02 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 47‑50). Vaststaat evenwel dat de aanvullende memorie die verzoeker bij de kamer van beroep heeft ingediend, geen nieuwe argumenten of nieuwe bewijsmiddelen bevatte die het wezen van de bestreden beslissing konden beïnvloeden.

34      De verklaring van de heer Roesberg werd immers slechts overgelegd ter ondersteuning van twee argumenten die verzoeker reeds voor de onderzoeker en voor de kamer van beroep had aangevoerd. Deze twee argumenten, die in de punten 19 tot en met 22 van de bestreden beslissing werden onderzocht, hadden respectievelijk betrekking op de vraag of het woord „rockbass” slechts een muziekstijl aanduidt, en of er basgitaren bestaan die specifiek zijn bestemd voor het spelen van dit soort muziek. Daaruit volgt dat de verklaring van de heer Roesberg het wezen van de bestreden beslissing niet had kunnen beïnvloeden.

35      Met betrekking tot de gegevens over de inschrijvingen van het merk ROCKBASS in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland zij eraan herinnerd dat het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, dat uit een samenstel van eigen voorschriften bestaat en eigen doelstellingen nastreeft, en waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [arrest Gerecht van 5 december 2000, Messe München/BHIM (electronica), T‑32/00, Jurispr. blz. II‑3829, punt 47]. Volgens de rechtspraak zijn de reeds in lidstaten verrichte inschrijvingen niet beslissend en kunnen zij slechts een factor vormen die een rol kan spelen bij de inschrijving van een gemeenschapsmerk, in het bijzonder door hulp te bieden bij het onderzoek van een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk [zie arrest Gerecht van 24 november 2004, Henkel/BHIM (Vorm van witte doorzichtige flacon), T‑393/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46, en de aldaar aangehaalde rechtspraak]. A fortiori kunnen de inschrijvingen die zijn verricht in derde landen, waarvan de regelgeving niet het voorwerp van communautaire harmonisatie is, geenszins dienen als bewijs dat identieke criteria als die van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 geacht werden te zijn vervuld.

36      Aangezien de aanvullende memorie van 2 juli 2003 geen nieuwe elementen bevatte die het wezen van de bestreden beslissing konden beïnvloeden, kan het feit dat deze memorie door de kamer van beroep niet werd onderzocht, in deze omstandigheden niet leiden tot de vernietiging van deze beslissing.

37      Gelet op een en ander, moet het tweede middel worden afgewezen.

 Derde middel: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94

 Argumenten van partijen

38      Verzoeker komt om te beginnen op tegen de door de kamer van beroep gehanteerde definitie van het relevante publiek, volgens welke de betrokken waren bestemd zijn voor muziekspecialisten. Volgens verzoeker moet de doelgroep worden opgevat als de goed geïnformeerde, gemiddelde consument.

39      Wat het teken ROCKBASS betreft, noemt verzoeker verschillende betekenissen van de bestanddelen ervan. Tevens voert hij aan dat de woordcombinatie „rock bass” in het Engels een specifieke betekenis heeft, te weten die van „rotsbaars”, die zeer ongebruikelijk is voor de geclaimde waren. Het betrokken teken, dat wordt gekenmerkt door een ongewone grammaticale structuur en een meerduidige betekenis, wordt derhalve door het relevante publiek opgevat als een zelfbedachte term.

40      Verder stelt verzoeker dat het teken ROCKBASS, ondanks de eventuele beschrijvende connotaties ervan, niet in staat is de betrokken waren aan te duiden op een duidelijke en heldere wijze die misvattingen uitsluit. Aangezien de basgitaar geen eigenschappen bezit die kenmerkend zijn voor rockmuziek, lijkt het met name niet vanzelfsprekend, de term „rockbass” op te vatten als de aanduiding van een bepaald type van basgitaren of als de benaming van een functie van de basgitaar.

41      Zelfs al wordt aangenomen dat de term „rockbass” wijst op een techniek die bij het spelen van basgitaar wordt gebruikt, dan nog is deze betekenis niet beschrijvend voor het gebruik van de waren, aangezien met elk instrument bijna elke muziekstijl kan worden gespeeld. Het verband tussen het teken en basgitaren zou derhalve niet rechtstreeks zijn, in het bijzonder omdat het geen wezenlijke kenmerken ervan betreft.

42      Met betrekking tot de accessoires voor gitaren betoogt verzoeker onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 27 februari 2002, Ellos/BHIM (ELLOS) (T‑219/00, Jurispr. blz. II‑753, punt 41), dat volgens de rechtspraak elke geclaimde waren‑ of dienstencategorie op zichzelf moet worden onderzocht. In casu bestaat er geen overduidelijk verband tussen het woord „rockbass” enerzijds en de wezenlijke kenmerken van de accessoires voor gitaren van klasse 15 of de opgegeven waren van de klassen 9 en 18 anderzijds.

43      Het BHIM repliceert dat de betekenis van het teken moet worden geanalyseerd uit het oogpunt van het publiek waarvoor de in de aanvraag vermelde waren zijn bestemd. Het technische aspect is daarbij van weinig belang. In casu bestaat het in aanmerking komende publiek uit musici of muziekliefhebbers die deze kunst beoefenen. Deze vormen een groep van consumenten die specifieke kennis bezitten of raad kunnen vragen in een gespecialiseerde winkel.

44      Wat de bestanddelen van het betrokken teken betreft, merkt het BHIM op dat het woord „bass” zowel de betekenis van een muziekinstrument als die van de lage tonen van een muziekstuk heeft. Het woord „rock” stemt in deze context overeen met rockmuziek. Dat het teken en de bestanddelen ervan in een andere context andere betekenissen kunnen hebben, speelt daarbij geen rol. Het betrokken teken, dat wordt gevormd door een syntactisch gebruikelijke nevenschikking van de twee woorden, wijst dus met een duidelijke en grammaticaal correcte vorm op een bas voor het spelen van rockmuziek.

45      Deze conclusie vloeit tevens voort uit de onderzoeken die werden verricht op meerdere internetsites, de door verzoeker opgegeven sites daaronder begrepen, waarop het woord „rockbass” als verwijzing naar een muziekinstrument wordt gebruikt.

46      Het BHIM voert aan dat verzoekers argument dat er geen basgitaren bestaan die speciaal voor het spelen van rockmuziek zijn vervaardigd, niet doorslaggevend is voor het in aanmerking komende publiek, dat het woord „rockbass” begrijpt zonder zich te verdiepen in de technische mogelijkheden. Voor de vaststelling van het beschrijvend karakter van het betrokken teken volstaat het dat de consument er duidelijk op wordt gewezen dat de gitaar ook geschikt is voor het spelen van rockmuziek.

47      Volgens het BHIM geldt de weigeringsgrond niet alleen voor de categorie van waren van klasse 15, waarvan de omschrijving basgitaren omvat, maar voor alle in de aanvraag opgegeven waren. Wat in het bijzonder de geluidsapparatuur van klasse 9 betreft, wordt opgemerkt dat dergelijke apparaten noodzakelijk zijn om rockmuziek te kunnen brengen met een elektrische basgitaar, die geen geluid kan produceren zonder het gebruik van versterkers en luidsprekers. Verder is het teken beschrijvend voor de houders, koffers en tassen van klasse 18 voorzover deze waren worden gebruikt voor het vervoer van gitaren en geluidsapparatuur, aangezien het betrokken teken dan als een verwijzing naar de inhoud van de koffers wordt opgevat.

48      Met betrekking tot accessoires zoals snaren, gebundelde draad, halsstokjes en riemen voert het BHIM aan dat er voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 geen accessoires als zodanig bestaan, omdat deze altijd bij een bepaald hoofdproduct horen en het lot daarvan delen. Deze conclusie vloeit duidelijk voort uit artikel 12, sub c, van verordening nr. 40/94. Ook al weet het BHIM dat het Gerecht een ander standpunt heeft ingenomen in het reeds aangehaalde arrest ELLOS (punt 41) en in het arrest van 3 oktober 2001, Zapf Creation/BHIM (New Born Baby) (T‑140/00, Jurispr. blz. II‑2927, punt 31), toch is het van mening dat een benaderingswijze die een afzonderlijk onderzoek voor elke in de inschrijvingaanvraag opgegeven waar vereist, zonder rekening te houden met het verband met de andere waren, niet passend is.

 Beoordeling door het Gerecht

49      Volgens artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 wordt de inschrijving geweigerd van „merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten”.

50      Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 streeft een doel van algemeen belang na, inhoudend dat tekens of benamingen die de kenmerken van waren of diensten beschrijven waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet derhalve dat die tekens of benamingen op grond van hun inschrijving als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden (arrest Hof van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, Jurispr. blz. I‑12447, punt 31, en arrest ELLOS, reeds aangehaald, punt 27).

51      Vanuit deze optiek zijn de tekens en aanduidingen waarop bovengenoemde bepaling doelt, die welke in het normale gebruik uit het oogpunt van het in aanmerking komende publiek kunnen dienen ter aanduiding, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de essentiële eigenschappen ervan, van de waar of dienst waarvoor de inschrijving is aangevraagd (arrest Hof van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, Jurispr. blz. I‑6251, punt 39). Het beschrijvend karakter van een teken kan derhalve slechts worden beoordeeld met betrekking tot de betrokken waren of diensten en uitgaande van de wijze waarop het door het relevante publiek wordt opgevat [arrest Gerecht van 20 maart 2002, DaimlerChrysler/BHIM (CARCARD), T‑356/00, Jurispr. blz. II‑1963, punt 25].

52      In casu heeft de kamer van beroep in punt 15 van de bestreden beslissing met betrekking tot het relevante publiek geoordeeld dat de betrokken waren zijn bestemd voor een gespecialiseerd publiek, bestaande uit musici en muziekliefhebbers. Zoals het BHIM in zijn betoog heeft gepreciseerd, bezitten de betrokken consumenten weliswaar niet noodzakelijkerwijs specifieke kennis, maar kunnen zij altijd raad vragen in een gespecialiseerde winkel.

53      Derhalve dient te worden aangenomen dat het relevante publiek in casu bestaat uit musici en muziekliefhebbers die muziek maken, maar niet noodzakelijkerwijs bijzondere technische kennis bezitten.

54      Aangezien het teken ROCKBASS bestaat uit twee Engelse zelfstandige naamwoorden, te weten „rock” en „bass”, is het relevante publiek in de eerste plaats een Engelstalig publiek. Opgemerkt zij evenwel dat de woorden die het teken vormen, in voorkomend geval met kleine verschillen in andere talen van de Gemeenschap bestaan.

55      Zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, wijst het woord „rock” in een van de betekenissen ervan op een muziekstijl en wijst het woord „bass” onder meer op de laagste tonen van een muziekstuk of op het muziekinstrument dat deze tonen produceert, bijvoorbeeld een basgitaar.

56      Op grond van de verschillende betekenissen van de bestanddelen van het teken ROCKBASS betoogt verzoeker dat dit teken geen duidelijke en vaststaande betekenis heeft. Daarop dient te worden geantwoord dat het beschrijvend karakter van een teken moet worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving werd aangevraagd (zie in die zin arrest ROBOTUNITS, reeds aangehaald, punt 41). In casu heeft de kamer van beroep terecht de betekenissen in aanmerking genomen die specifiek verband houden met de betrokken waren.

57      Zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, wijst het woord „rockbass” dus op een basgitaar die geschikt is om rockmuziek te spelen of, omgekeerd, op een muziekstijl die met een basgitaar wordt gebracht.

58      Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door het feit dat het betrokken woord als zodanig niet in de woordenboeken voorkomt.

59      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof een merk bestaande uit een nieuw woord dat is samengesteld uit bestanddelen die elk op zich een beschrijving vormen van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, zelf ook beschrijvend is, tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het nieuwe woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het is samengesteld, hetgeen veronderstelt dat het nieuwe woord, wegens het ongebruikelijke karakter van de combinatie met betrekking tot die waren of diensten, een indruk wekt die voldoende afwijkt van de indruk die wordt gewekt door de loutere samenvoeging van hetgeen wordt aangeduid door de bestanddelen ervan (zie, met betrekking tot richtlijn 89/104, arresten Hof van 12 februari 2004, Koninklijke KPN Nederland, C‑363/99, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 100, en Campina Melkunie, C‑265/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 43).

60      In casu wijkt het teken ROCKBASS niet af van de lexicale regels van de Engelse taal, aangezien het de syntactisch correcte nevenschikking is van de twee woorden die het teken vormen. Het teken is dus niet ongebruikelijk wat de structuur ervan betreft (zie in die zin arresten CARCARD, reeds aangehaald, punt 29, en ROBOTUNITS, reeds aangehaald, punt 39) en wekt geen indruk die afwijkt van de indruk die wordt gewekt door de loutere samenvoeging van hetgeen wordt aangeduid door de bestanddelen ervan.

61      Met betrekking tot verzoekers argument, dat er technisch gezien geen basgitaren bestaan die specifiek voor het spelen van rockmuziek zijn bestemd, zij eraan herinnerd dat het voor de toepassing van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 volstaat dat het teken beschrijvend is voor één van de mogelijke bestemmingen van de betrokken waren, die voor het relevante publiek een rol kan spelen bij het maken van een keuze, en dus een wezenlijk kenmerk ervan is [arrest ROBOTUNITS, reeds aangehaald, punt 44, en arrest Gerecht van 20 juli 2004, Lissotschenko en Hentze/BHIM (LIMO), T‑311/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41].

62      Vaststaat dat het spelen van rockmuziek een van de mogelijke bestemmingen van de betrokken waren is. Rock is een zeer bekende moderne muziekstijl, die wordt geassocieerd met elektrische gitaar. De verwijzing naar deze muziekstijl, gevolgd door de verwijzing naar de elektrische basgitaar, kan derhalve een rol spelen bij het kiezen van een gitaar, in het bijzonder wanneer de consument van plan is om rockmuziek te spelen. Zoals de kamer van beroep met haar verwijzing naar verschillende internetsites heeft aangetoond, is het voorts mogelijk dat het teken bestaande uit de woorden „rock” en „bass” gewoonlijk in de handel wordt gebruikt ter aanduiding van een elektrische basgitaar bestemd voor het spelen van rockmuziek. Of een dergelijke aanduiding technisch correct is, is niet relevant uit het oogpunt van de betrokken consument, die geen bijzondere technische kennis bezit.

63      Met betrekking tot basgitaren heeft de kamer van beroep dus terecht geoordeeld dat het teken ROCKBASS rechtstreeks betrekking heeft op deze waren alsmede op een van de bestemmingen ervan, die voor het relevante publiek een rol kan spelen bij het maken van een keuze, en bijgevolg dat het teken beschrijvend is.

64      Met betrekking tot de andere in de inschrijvingsaanvraag opgegeven muziekinstrumenten van klasse 15 moet erop worden gewezen dat verzoeker inschrijving van het betrokken teken heeft aangevraagd voor deze categorie van waren in haar geheel, zonder onderscheid te maken. Derhalve moet het oordeel van de kamer van beroep, voorzover betrekking hebbend op deze categorie in haar geheel, worden bevestigd [zie in die zin arresten Gerecht van 7 juni 2001, DKV/BHIM (EuroHealth), T‑359/99, Jurispr. blz. II‑1645, punt 33; 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T‑106/00, Jurispr. blz. II‑723, punt 46, en 20 maart 2002, DaimlerChrysler/BHIM (TELE AID), T‑355/00, Jurispr. blz. II‑1939, punt 34; arrest CARCARD, reeds aangehaald, punten 33 en 36, en arrest Gerecht van 20 maart 2002, DaimlerChrysler/BHIM (TRUCKCARD), T‑358/00, Jurispr. blz. II‑1993, punten 34 en 37].

65      Met betrekking tot de waren die in de aanvraag worden beschreven als accessoires voor gitaren, te weten snaren, gebundelde draad, halsstokjes en riemen, alsmede de aan de gitaren aangepaste houders, koffers en tassen van klasse 15, zij eraan herinnerd dat de aanduiding van een waar als „accessoire” slechts een indicatieve waarde heeft (arrest New Born Baby, reeds aangehaald, punt 31).

66      Bovendien moet het beschrijvend karakter van een teken voor elke in de inschrijvingsaanvraag opgegeven categorie waren en/of diensten afzonderlijk worden beoordeeld. Bij de beoordeling van het beschrijvend karakter van een woordteken voor een bepaalde categorie waren en/of diensten is met name van geen belang of de aanvrager van het betrokken merk een bepaalde verkoopformule overweegt of toepast, die naast de waren en/of diensten van deze categorie ook waren en/of diensten van andere categorieën omvat (arresten TELE AID, reeds aangehaald, punt 42; CARCARD, reeds aangehaald, punt 46, en TRUCKCARD, reeds aangehaald, punt 47).

67      Het is niettemin mogelijk dat de waren en diensten waarop de merkaanvraag betrekking heeft, onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, omdat het voorwerp van deze diensten uitsluitend de installatie van deze waren is, zodat een gemeenschappelijke oplossing voor deze waren en diensten dient te worden gekozen [zie in die zin arrest Gerecht van 31 maart 2004, Fieldturf/BHIM (LOOKS LIKE GRASS... FEELS LIKE GRASS... PLAYS LIKE GRASS), T‑216/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33].

68      In casu zijn de waren die in de inschrijvingsaanvraag als accessoires voor gitaren zijn omschreven, alsmede de aan gitaren aangepaste houders, koffers en tassen uitsluitend bestemd voor een gebruik dat verband houdt met gitaren. Met betrekking tot deze waren van klasse 15 dient dus hetzelfde standpunt te worden ingenomen als met betrekking tot basgitaren.

69      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de individuele analyse van bovengenoemde waren, die geen enkele andere bestemming hebben dan degene die verband houdt met het gebruik van gitaren. Indien de inschrijving van het teken ROCKBASS louter voor de aan gitaren aangepaste houders, koffers en tassen, en niet voor de gitaren zelf was aangevraagd, zou immers moeten worden aangenomen dat dit teken de enige bestemming van deze waren oproept.

70      Wat voorts de houders, koffers en tassen van klasse 18 betreft, zij vastgesteld dat verzoeker geen onderscheid heeft gemaakt binnen deze algemene categorie, zodat het oordeel van de kamer van beroep voorzover betrekking hebbend op deze categorie in haar geheel, moet worden bevestigd.

71      Met betrekking tot de apparaten van klasse 9 blijkt uit de argumenten van partijen dat dezelfde apparaten kunnen worden gebruikt voor verschillende instrumenten. Derhalve is het gebruik ervan met basgitaren slechts een van de mogelijke bestemmingen ervan.

72      Dienaangaande zij opgemerkt dat er volgens de rechtspraak een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen het teken en de betrokken waren, wanneer de door het teken opgeroepen techniek het gebruik van deze waren veronderstelt of vereist. Deze techniek vormt in dat geval namelijk niet alleen een toepassingsgebied van deze waren of diensten, doch is ook een van de specifieke functies daarvan (zie in die zin arrest STREAMSERVE, reeds aangehaald, punt 44). In deze omstandigheden kan het feit dat de betrokken waren ook kunnen worden gebruikt in een andere context, die niet door het betrokken teken wordt opgeroepen, deze vaststelling niet ontkrachten (arrest ROBOTUNITS, reeds aangehaald, punt 47).

73      In casu zijn de betrokken apparaten weliswaar niet uitsluitend voor gebruik met basgitaren bestemd, maar kunnen zij niet worden gebruikt zonder elektrische instrumenten. Voorts is het gebruik van deze apparaten noodzakelijk voor het spelen van elektrische gitaar, die op zich geen muzikale klanken kan produceren. De mogelijkheid om elektrische basgitaar te spelen, is dus een functie van de in de aanvraag opgegeven apparaten, en niet louter een van de vele toepassingsgebieden ervan. In het bijzonder vereisen de intrinsieke kenmerken van deze twee categorieën van waren – of brengen deze minstens mee – dat deze gezamenlijk worden gebruikt.

74      Met betrekking tot de aan deze apparaten aangepaste houders, koffers en tassen geldt om de in de punten 69 en 70 supra genoemde redenen dezelfde oplossing als voor de waren waaraan zij zijn aangepast.

75      Uit deze overwegingen volgt dat de band tussen het teken ROCKBASS en de kenmerken van alle in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren voldoende nauw is om onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te vallen.

76      Derhalve moet het derde middel worden afgewezen.

77      In deze omstandigheden behoeft het vierde middel, betreffende schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, niet te worden onderzocht. Zoals uit artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 blijkt, is het bestaan van een van de absolute weigeringsgronden immers voldoende om het teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven (arrest Hof van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr. blz. I‑7561, punt 29).

78      Gelet op een en ander, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

79      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Ingevolge artikel 87, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht evenwel de proceskosten over de partijen verdelen wegens bijzondere redenen.

80      Verzoeker is weliswaar in het ongelijk gesteld, maar de kamer van beroep heeft nagelaten verzoekers aanvullende memorie van 2 juli 2003 te onderzoeken en heeft daardoor een procedurefout gemaakt. Derhalve dient te worden beslist dat verzoeker drie vierde van zijn eigen kosten, alsmede drie vierde van de kosten van het BHIM zal dragen, en dat het BHIM een vierde van zijn eigen kosten alsmede een vierde van de kosten van verzoeker zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoeker zal drie vierde van zijn eigen kosten alsmede drie vierde van de kosten van het BHIM dragen.

3)      Het BHIM zal een vierde van zijn eigen kosten alsmede een vierde van de kosten van verzoeker dragen.

Legal

Lindh

Vadapalas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 juni 2005.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

H. Jung

 

      H. Legal


* Procestaal: Duits.