Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 17 april 2024 – Granulines Invest Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-270/24, Granulines Invest)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Granulines Invest Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

Is een praktijk van de belastingdienst, waarbij de belastingplichtige het recht op btw-teruggave wordt geweigerd op grond van het feit dat, hoewel de levering van goederen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en er een factuur en andere boekhoudkundige bewijsstukken bestaan, de factuur fictief is omdat de daarin vermelde economische transacties niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en de transacties derhalve niet zijn verricht tussen de op de factuur vermelde partijen, omdat

de belastingplichtige diegene was die met de fabrikanten over alle kwesties heeft onderhandeld en pas nadat zij zich uit de transactie terugtrok, de op het nationale grondgebied gevestigde opsteller van de factuur tussenkwam, met als doel aan de kredietvoorwaarden te voldoen,

de machines rechtstreeks door de fabrikant aan de belastingplichtige werden geleverd,

de op de factuur vermelde uitvoeringsdatum onjuist is,

de prijs op de factuur is opgedreven,

de opsteller van de factuur slechts gedeeltelijk en laattijdig aan zijn verplichting tot betaling [van btw] heeft voldaan,

verenigbaar met artikel 167, artikel 168, onder a), artikel 178, onder a), en artikel 226 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde1 (hierna: „btw-richtlijn”) en met het recht op een onpartijdig gerecht dat als algemeen rechtsbeginsel is erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), wat betreft de beginselen van fiscale neutraliteit, evenredigheid, doeltreffendheid en rechtszekerheid?

Moet artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de nationale belastingdienst het recht op btw-teruggave kan weigeren op de enkele grond dat de belastingplichtige een factuur heeft die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 226, leden 6 en 7, van deze richtlijn, hoewel de belastingdienst over alle nodige documenten en informatie beschikt om aan de hand daarvan te kunnen nagaan of aan de materiële voorwaarden die de wet stelt voor de uitoefening van dit recht is voldaan?

Indien de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt de voorwaarde voor de belastingplichtige om de factuur te corrigeren dan een voorwaarde voor teruggave van btw?

Indien de tweede prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, is het, mede gelet op de beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid, in een dergelijk geval evenredig om de belastingplichtige een fiscale boete op te leggen van 200 %, namelijk de boete die kan worden opgelegd in geval van verzwijging van inkomsten of vervalsing en vernietiging van bewijsstukken, boekhoudkundige documenten en verslagen?

Is een praktijk van de belastingdienst, waarbij de belastingplichtige het recht op btw-teruggave wordt geweigerd om de in de eerste prejudiciële vraag genoemde en door de belastingdienst objectief geachte redenen, hoewel de in de factuur vermelde economische transactie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en op grond dat de factuur fictief van aard is; waarbij hij zonder enig ander onderzoek, ambtshalve vaststelt dat de handelingen van de belastingplichtige in strijd zijn met de vereisten van de rechtmatige uitoefening van het recht en, op basis van die handeling en zonder uitdrukkelijk het kenniselement te onderzoeken, dat de belastingplichtige de betaling van de btw opzettelijk heeft ontweken door middel van de in de factuur vermelde verzonnen transacties, verenigbaar met voornoemde bepalingen van de btw-richtlijn, met het in artikel 47 van het Handvest erkende recht op een onpartijdig gerecht en met de beginselen van doeltreffendheid, evenredigheid en fiscale neutraliteit?

____________

1 PB 2006. L 347, blz. 1.