Language of document :

Zaak C‑480/09 P

AceaElectrabel Produzione SpA

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Staatssteun – Steun die verenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard – Voorwaarde van voorafgaande terugbetaling door begunstigde van onrechtmatig verklaarde eerdere steun – Begrip ‚economische eenheid’ – Gezamenlijke zeggenschap door twee onderscheiden moedermaatschappijen – Onjuiste opvatting van middelen van beroep – Motiveringsfouten en -gebreken”

Samenvatting van het arrest

1.        Steunmaatregelen van de staten – Beschikking van Commissie – Vaststelling van begunstigde van steun na aantal reorganisaties – Begrip economische eenheid

(Art. 87 EG en 88 EG)

2.        Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Beschikking van Commissie waarbij toestemming tot uitkering van steun afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande terugbetaling van onrechtmatige eerdere steun door betrokken onderneming – Noodzaak om cumulatief effect van niet-terugbetaalde en voorgenomen steun te vermijden

(Art. 87, lid 3, sub c, EG en 88, lid 2, EG)

1.        Op het gebied van staatssteun overschrijdt de Commissie haar beoordelingsmarge niet wanneer zij voor de vaststelling van de begunstigde van de steun oordeelt dat, na een herstructurering die gepaard gaat met een overdracht van productie-installaties van een vennootschap aan nieuw opgerichte industriële vennootschappen waarin de oude vennootschap een deelneming behoudt, al deze vennootschappen, wat de betrokken steun betreft, samen een groep kunnen vormen, ondanks het feit dat elk van de nieuw opgerichte industriële vennootschappen een juridische identiteit heeft, onafhankelijk van de oude vennootschap.

De oude vennootschap en de nieuwe exploitatievennootschappen kunnen met name een economische eenheid vormen wanneer de verwezenlijkte herstructurering uit industrieel en economisch oogpunt als een samenhangend geheel moet worden beschouwd. Wanneer een entiteit met zeggenschapsdeelnemingen in een vennootschap die zeggenschap daadwerkelijk uitoefent door zich rechtstreeks of indirect met het bestuur van die vennootschap bezig te houden, moet zij worden geacht deel te nemen aan de economische activiteit van de onderneming waarover zij zeggenschap uitoefent. In deze omstandigheden staat het feit dat die zeggenschap slechts gezamenlijk met een andere vennootschap wordt uitgeoefend en dat deze laatste een groter aandeel heeft in het kapitaal van de vennootschap waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, dan de oude vennootschap, niet in de weg aan de vaststelling door de Commissie van een economische eenheid tussen de oude vennootschap en de vennootschap waarover zeggenschap wordt uitgeoefend.

In het tegenovergestelde geval zou een gewone splitsing van een onderneming in twee afzonderlijke entiteiten, waarvan de eerste de vroegere economische activiteit rechtstreeks voortzet en de tweede zeggenschap over de eerste uitoefent en zich met het bestuur ervan bezighoudt, immers op zich al volstaan om de regels van de Unie inzake staatssteun elke nuttige werking te ontnemen. Door de splitsing zou de tweede entiteit in aanmerking kunnen komen voor door de staat toegekende of met staatsmiddelen bekostigde subsidies of andere voordelen en zou zij deze geheel of gedeeltelijk ook in het belang van de door de twee entiteiten gevormde economische eenheid ten gunste van de eerste entiteit kunnen aanwenden.

De inaanmerkingneming door de Commissie van een risico op omzeiling van het bevel tot terugvordering van de onrechtmatige steun, is overigens niet afhankelijk van het bewijs van het bestaan van een dergelijk doel in de feitelijke omstandigheden van het concrete geval, want indien zulks geval zou zijn, zouden de ondernemingen ertoe worden aangespoord, vennootschapsstructuren te ontwerpen om de terugvordering van de onrechtmatige steun te omzeilen, door voordeel te trekken uit het feit dat de bewijslast voor het nastreven van een dergelijk doel op de Commissie zou rusten.

Het feit dat leden van het beheerscomité en van het toezichthoudende orgaan van een entiteit die zeggenschapsdeelnemingen in een vennootschap heeft, worden benoemd in de overeenkomstige organen van de vennootschap waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, kan enerzijds erop wijzen dat het mogelijk is om, naast het enkele beleggen van middelen door een investeerder, zeggenschap uit te oefenen, impulsen te geven en financiële hulp te verlenen, en anderzijds dat er organieke en functionele banden bestaan tussen een entiteit die zeggenschapsdeelnemingen in een vennootschap heeft, en deze laatste vennootschap.

(cf. punten 47‑51, 55, 59, 63‑64)

2.        De Commissie kan de verenigbaarheid van steun afhankelijk stellen van de voorafgaande terugbetaling van onrechtmatige eerdere steun. De noodzaak om het cumulatieve effect van de niet-terugbetaalde en de voorgenomen steun te vermijden, is dezelfde of het nu gaat om individuele steun dan wel om steun die uit een steunregeling voortvloeit. De Commissie moet immers enerzijds in voorkomend geval het eventuele cumulatieve effect van de niet-terugbetaalde onrechtmatige eerdere steun en de nieuwe steun in aanmerking nemen, en kan anderzijds de verenigbaarheid van de nieuwe steun met de gemeenschappelijke markt slechts vaststellen wanneer de elementen waarover zij beschikt die conclusie wettigen.

In dit verband staat het, wanneer de Commissie besluit een formele onderzoeksprocedure te openen, aan de lidstaat en de potentiële begunstigde van een nieuwe steun, de Commissie elementen te bezorgen ten bewijze dat die steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en die verplichting strekt zich ook uit tot de noodzaak aan te tonen dat er geen cumulatief effect bestaat tussen de nieuwe steun en onrechtmatige, met de gemeenschappelijke markt onverenigbare en niet-terugbetaalde eerdere steun.

(cf. punten 96‑97, 99)