Language of document : ECLI:EU:C:2011:865

Gevoegde zaken C‑411/10 en C‑493/10

N. S.

tegen

Secretary of State for the Home Department

en

M. E. e.a.

tegen

Refugee Applications Commissioner

en

Minister for Justice, Equality and Law Reform

[verzoeken van de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) en van de High Court (Ierland) om een prejudiciële beslissing]

„Recht van Unie – Beginselen – Grondrechten – Uitvoering van recht van Unie – Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen – Gemeenschappelijk Europees asielstelsel – Verordening (EG) nr. 343/2003 – Begrip ‚veilige landen’ – Overdracht van asielzoeker aan verantwoordelijke lidstaat – Verplichting – Weerlegbaar vermoeden dat die lidstaat grondrechten eerbiedigt”

Samenvatting van het arrest

1.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek – Beoordelingsvrijheid van lidstaten

(Art. 6 VEU; Handvast van grondrechten van Europese Unie, art. 51; verordening nr. 343/2003 van de Raad, art. 3, lid 2)

2.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek – Overdracht van asielzoeker aan lidstaat die verantwoordelijk is voor behandeling van zijn verzoek

(Handvest van grondrechten van Europese Unie, art. 1, 18 en 47; verordening nr. 343/2003 van de Raad, art. 3, lid 1)

3.        Grondrechten – Verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen – Draagwijdte

(Handvest van grondrechten van Europese Unie, art. 1, 4, 18 en 47; verordening nr. 343/2003 van de Raad, art. 3, leden 1 en 2)

4.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek – Bescherming van asielzoekers – Omvang

(Protocol nr. 30 bij VWEU; Handvest van grondrechten van Europese Unie, art. 1; verordening nr. 343/2003 van Raad)

1.        Artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, verleent de lidstaten een beoordelingsbevoegdheid die integrerend deel uitmaakt van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat in het VWEU is neergelegd en door de wetgever van de Unie is uitgewerkt. De lidstaten dienen bij de uitoefening van deze beoordelingsbevoegdheid de andere bepalingen van die verordening in acht nemen. Een lidstaat die deze beoordelingsbevoegdheid uitoefent, brengt dan ook het recht van de Unie ten uitvoer in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Bijgevolg voert de op basis van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 genomen beslissing van een lidstaat om een asielverzoek waarvoor hij volgens de criteria van hoofdstuk III van deze verordening niet verantwoordelijk is, al dan niet te behandelen, het recht van de Unie uit in de zin van artikel 6 VEU en/of artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(cf. punten 65‑66, 68‑69, dictum 1)

2.        Het recht van de Unie staat in de weg aan de toepassing van een onweerlegbaar vermoeden dat de lidstaat die verantwoordelijk is op basis van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigt.

De artikelen 1, 18 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie leiden niet tot een ander antwoord dan het hierboven vermelde antwoord.

(cf. punten 105, 115, dictum 2‑3)

3.        Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten, daaronder begrepen de nationale rechterlijke instanties, een asielzoeker niet mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat in de zin van verordening nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de fundamentele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling.

Onder voorbehoud van de door artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 geboden mogelijkheid om het verzoek zelf te behandelen moet, wanneer een asielzoeker niet kan worden overgedragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie en wanneer blijkt dat deze staat op basis van de criteria van hoofdstuk III van deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is, de lidstaat die de asielzoeker diende over te dragen het onderzoek van de criteria van dit hoofdstuk voortzetten, teneinde na te gaan of aan de hand van een van de verdere criteria kan worden vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.

Van belang is echter dat de lidstaat waar de asielzoeker zich bevindt, erop toeziet dat hij een situatie waarin de grondrechten van de asielzoeker zijn geschonden, niet erger maakt door de procedure om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, onredelijk lang te laten duren. Zo nodig, dient hij het verzoek zelf te behandelen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003.

De artikelen 1, 18 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie leiden niet tot een ander antwoord dan het hierboven vermelde antwoord.

(cf. punten 106‑108, 115, dictum 2‑3)

4.        Uit artikel 1 van Protocol (nr. 30) betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk blijkt dat de gelding van het Handvest voor het Verenigd Koninkrijk of Polen door dit protocol niet wordt aangetast, wat door de considerans van dit protocol wordt bevestigd. Zo heet het in de derde overweging van de considerans van het Protocol dat het Handvest door de rechtbanken van de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk moet worden toegepast en uitgelegd in strikte overeenstemming met de in dit artikel 1 bedoelde toelichtingen. In de zesde overweging van de considerans van dat protocol staat bovendien dat het Handvest de in de Unie erkende rechten, vrijheden en beginselen herbevestigt en deze zichtbaarder maakt, maar geen nieuwe rechten of beginselen schept.

Artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 30 licht dan ook artikel 51 van het Handvest, dat het toepassingsgebied van dit laatste betreft, toe en heeft niet tot doel de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk vrij te stellen van de verplichting om de bepalingen van het Handvest na te leven en evenmin om een rechtbank van een van deze lidstaten te verhinderen toe te zien op de naleving van deze bepalingen.

Bijgevolg is de omvang van de verplichtingen die op het Verenigd Koninkrijk rusten wat betreft de bescherming die wordt geboden aan een persoon op wie verordening nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, van toepassing is, niet anders wanneer rekening wordt gehouden met dat protocol.

(cf. punten 119‑120, 122, dictum 4)