Language of document : ECLI:EU:C:2007:229

Zaak C‑356/05

Elaine Farrell

tegen

Alan Whitty e.a.

[verzoek van High Court (Ierland) om een prejudiciële beslissing]

„Verplichte motorrijtuigenverzekering – Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG en 90/232/EEG – Schade veroorzaakt aan inzittenden van motorvoertuig – Gedeelte van voertuig dat niet voor vervoer van passagiers op zitplaatsen is uitgerust”

Samenvatting van het arrest

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijn 90/232

(Richtlijn 90/232 van de Raad, art. 1)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijnen 72/166, 84/5 en 90/232

(Richtlijnen 72/166, 84/5 en 90/232 van de Raad, art. 1)

3.        Handelingen van de instellingen – Richtlijnen – Rechtstreekse werking

(Art. 249, derde alinea, EG; richtlijn 90/232 van de Raad, art. 1)

1.        Artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de verplichte motorrijtuigenverzekering niet de aansprakelijkheid dekt voor lichamelijk letsel dat is veroorzaakt aan personen die worden vervoerd in een gedeelte van een motorrijtuig dat niet is ontworpen en uitgerust met zitplaatsen voor passagiers.

Gelet op het feit dat de mogelijkheid om af te wijken van de verplichting om de slachtoffers van ongevallen te beschermen in het gemeenschapsrecht is gedefinieerd en afgebakend, en dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschapsregeling noopt tot een uniforme benadering van de dekking door de verzekering van inzittenden op gemeenschapsniveau, kunnen de lidstaten voor de passagiers geen extra beperkingen van de verplichte verzekering invoeren.

(cf. punten 29, 36, dictum 1)

2.        De richtlijnen 72/166, 84/5 en 90/232 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, strekken niet tot harmonisatie van de wettelijke aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten, en bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht blijven de lidstaten bevoegd om te bepalen, welke wettelijke aansprakelijkheidsregeling geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen. De lidstaten zijn echter verplicht te garanderen dat de naar hun nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid wordt gedekt door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen.

Bovendien moeten de lidstaten hun bevoegdheden op dit gebied uitoefenen met inachtneming van het gemeenschapsrecht en met name van artikel 1 van de Derde richtlijn, en mogen de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van voertuigen aan het verkeer, dit artikel niet van zijn nuttig effect mogen beroven.

Bijgevolg mag een nationale regeling niet aan de hand van algemene en abstracte criteria de schadeloosstelling van een passagier weigeren of op onevenredige wijze beperken, louter op grond van het feit dat hij tot de schade heeft bijgedragen. De omvang van een dergelijke schadeloosstelling kan immers slechts in uitzonderlijke omstandigheden op basis van een individuele beoordeling en met inachtneming van het gemeenschapsrecht, worden verminderd.

(cf. punten 33‑35)

3.        Artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, voldoet aan alle voorwaarden voor rechtstreekse werking en verleent bijgevolg rechten waarop particulieren zich rechtstreeks kunnen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties. Het staat echter aan de nationale rechter om na te gaan of deze bepaling kan worden ingeroepen jegens een orgaan als het Motor Insurers Bureau of Ireland.

Men kan zich immers niet jegens particulieren op een richtlijn beroepen, terwijl dat wel kan jegens de staat, ongeacht of deze laatste handelt als werkgever dan wel als overheid. Tot de rechtssubjecten jegens welke de bepalingen van een richtlijn die rechtstreekse werking kunnen hebben, kunnen worden ingeroepen, behoort, ongeacht zijn juridische vorm, een orgaan dat krachtens een overheidsmaatregel is belast met de uitvoering van een dienst van openbaar belang onder toezicht van de overheid en dat hiertoe over verdergaande bevoegdheden beschikt dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden.

(cf. punten 40, 44, dictum 2)