Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 2 februari 2022 – AB / Land Hessen

(Zaak C-64/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wiesbaden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AB

Verwerende partij: Land Hessen

in tegenwoordigheid van: SCHUFA Holding AG

Prejudiciële vragen

1.    Moet artikel 77, lid 1, juncto artikel 78, lid 1, van verordening (EU) 2016/6791 (AVG) aldus worden uitgelegd dat de mededeling door de toezichthoudende autoriteit van het resultaat [van haar onderzoek] aan de betrokkene

a)    het karakter heeft van een besluit op een verzoekschrift, zodat de rechterlijke toetsing van een besluit van de toezichthoudende autoriteit op een klacht uit hoofde van artikel 78, lid 1, AVG in beginsel beperkt blijft tot de vraag of de toezichthoudende autoriteit de klacht in behandeling heeft genomen, het voorwerp ervan naar behoren heeft onderzocht en de klager over het resultaat van het onderzoek in kennis heeft gesteld?

dan wel

b)    moet worden opgevat als een door een overheidsinstantie genomen besluit ten gronde, zodat de rechterlijke toetsing van een besluit van de toezichthoudende autoriteit op een klacht overeenkomstig artikel 78, lid 1, AVG ertoe leidt dat dit besluit ten gronde inhoudelijk in zijn geheel door de rechter moet worden getoetst, waarbij die autoriteit in individuele gevallen — bijvoorbeeld wanneer van enige beoordelingsruimte geen sprake meer is — door de rechter ook kan worden verplicht een concrete maatregel in de zin van artikel 58 AVG te nemen?

2.    Is de bewaring van gegevens bij een particulier kredietregistratiebureau, waarbij persoonsgegevens uit openbare registers, zoals „nationale databanken”, in de zin van artikel 79, leden 4 en 5, van verordening (EU) 2015/8481 , zonder concrete aanleiding worden bewaard, om in geval van een informatieverzoek te kunnen worden verstrekt, verenigbaar met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

3.    a) Zijn particuliere parallelle databanken (met name databanken van een kredietregistratiebureau), die naast de databanken van de overheid worden opgericht en waarin gegevens uit de databanken van de overheid (in casu bekendmakingen inzake insolventie) langer worden bewaard dan in het strikte kader van verordening (EU) 2015/848 juncto het nationale recht is geregeld, in beginsel toelaatbaar?

    b) Indien vraag 3, onder a), bevestigend wordt beantwoord, blijkt dan uit het recht op vergetelheid krachtens artikel 17, lid 1, onder d), AVG, dat deze gegevens moeten worden gewist wanneer de in het openbare register vastgestelde verwerkingsperiode is verstreken?

4.    Voor zover artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG moet worden beschouwd als de enige rechtsgrondslag voor de bewaring bij particuliere kredietregistratiebureaus van gegevens die eveneens in openbare registers worden bewaard, heeft het kredietregistratiebureau dan reeds een gerechtvaardigd belang wanneer het, zonder concrete aanleiding, gegevens uit het openbare register overneemt teneinde deze op verzoek beschikbaar te kunnen stellen?

5.    Mogen gedragscodes die door de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 40 AVG zijn goedgekeurd en voorzien in onderzoekstermijnen en termijnen voor gegevenswissing die langer zijn dan de bewaartermijnen van openbare registers, de krachtens artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG vereiste belangenafweging opschorten?

____________

1     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).

1     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB 2015, L 141, blz. 19).