Language of document : ECLI:EU:T:2011:45

Zaak T‑10/09

Formula One Licensing BV

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk F1-LIVE – Ouder gemeenschapsbeeldmerk, oudere nationale woordmerken en ouder internationaal woordmerk F 1 en F 1 Formula 1 – Afwijzing van oppositie door kamer van beroep – Relatieve weigeringsgronden – Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]”

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met ouder merk

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

Bij de gemiddelde consument in de Europese Unie bestaat geen gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk tussen enerzijds het beeldteken F1-LIVE, waarvan de inschrijving als gemeenschapsmerk is aangevraagd voor „Tijdschriften, brochures, boeken; al deze producten hebben betrekking op de formule 1”, „Communicatie en verspreiding van boeken, tijdschriften en dagbladen via computerterminals; al deze diensten hebben betrekking op de formule 1” en „Elektronische publicatie van boeken, tijdschriften en periodieken; inlichtingen op het gebied van ontspanning; organisatie van competities op internet; plaatsreservering voor voorstellingen; onlinespellen; al deze diensten hebben betrekking op de formule 1” van de klassen 16, 38 en 41 in de zin van de Overeenkomst van Nice, en anderzijds de woordmerken F1, die eerder zijn ingeschreven in Duitsland voor diensten van klasse 41, in het Verenigd Koninkrijk voor waren en diensten van de klassen 16 en 38, en als internationaal merk met werking in Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Hongarije voor waren en diensten van de klassen 16, 38 en 41, en het gemeenschapsbeeldmerk F1 Formula 1 dat eerder is ingeschreven voor waren en diensten van dezelfde klassen.

Het relevante publiek vat de combinatie van de letter „f” en het cijfer „1” op als de afkorting van formule 1, die in het algemeen een categorie van racewagens, en bij uitbreiding, races met dergelijke wagens aanduidt. Verder is het relevante publiek in staat om het logo „f 1” in het gemeenschapsbeeldmerk F1 Formula 1 op te vatten als het merk dat de houder van de oudere merken voor zijn commerciële activiteiten op het gebied van races met formule 1-wagens gebruikt. Aldus vat het relevante publiek het element „f 1” in het aangevraagde merk niet op als een onderscheidend element, maar als een element dat voor beschrijvende doeleinden wordt gebruikt. Derhalve bezit het element „f 1” in een gewone typografie slechts een zwak onderscheidend vermogen voor de betrokken waren en diensten en is de eventuele bekendheid van het in de Unie gebruikte gemeenschapsbeeldmerk hoofdzakelijk verbonden aan het logo zelf.

Wat meer in het bijzonder de woordmerken F1 betreft, zal de consument het element „f 1” in het aangevraagde merk niet met de houder van de oudere merken in verbinding brengen doordat het enige teken dat hij heeft leren associëren met die houder, het logo van het merk F 1 Formula 1 is, en niet het teken in een standaardtypografie. Hij zal het teken F 1 in een gewone typografie als de afkorting van „formule 1” beschouwen, dit wil zeggen als een beschrijvende aanduiding.

Wat het beeldmerk F1 Formula 1 betreft, zal het relevante publiek gelet op het ontbreken van visuele overeenstemming en de beperkte fonetische en begripsmatige overeenstemming het aangevraagde merk niet verwarren met voornoemd merk. Op dit punt verzekert de generieke betekenis die door het publiek aan het teken F 1 wordt toegeschreven, dat dit publiek zal begrijpen dat het aangevraagde merk op de formule 1 betrekking heeft, maar wegens de volledig andere opbouw geen verband zal leggen met de activiteiten van de verzoekende partij.

(cf. punten 27, 38, 49‑50, 57, 61)