Language of document : ECLI:EU:T:2014:1061

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

11 december 2014 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk F1-LIVE – Ouder gemeenschapsbeeldmerk F1 en nationale woordmerken en internationaal woordmerk F1 Formula 1 – Relatieve weigeringsgronden – Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]”

In zaak T‑10/09 RENV,

Formula One Licensing BV, gevestigd te Rotterdam (Nederland), vertegenwoordigd door B. Klingberg en K. Sandberg, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

ESPN Sports Media Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door T. de Haan, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 oktober 2008 (zaak R 7/2008‑1) inzake een oppositieprocedure tussen Racing-Live en Formula One Licensing BV,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva en C. Wetter (rapporteur), rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2014,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 13 april 2004 heeft Racing-Live SAS bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        De inschrijvingsaanvraag betrof het volgende beeldmerk:

Image not found

3        De waren en diensten waarvoor de merkaanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 16, 38 en 41 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:

–        klasse 16: „Tijdschriften, brochures, boeken; al deze producten hebben betrekking op de formule 1”;

–        klasse 38: „Communicatie en verspreiding van boeken, tijdschriften en dagbladen via computerterminals; al deze diensten hebben betrekking op de formule 1”;

–        klasse 41: „Elektronische publicatie van boeken, tijdschriften en periodieken; inlichtingen op het gebied van ontspanning; organisatie van competities op internet; plaatsreservering voor voorstellingen; onlinespellen; al deze diensten hebben betrekking op de formule 1”.

4        Deze inschrijvingsaanvraag is op 31 januari 2005 in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 5/2005 gepubliceerd.

5        Op 2 mei 2005 heeft verzoekster, Formula One Licensing BV, krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde merk ingesteld op grond van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009).

6        De oppositie was gebaseerd op met name de volgende oudere inschrijvingen:

–        drie inschrijvingen van het woordteken F1: ten eerste, internationale inschrijving nr. 732134 van 20 december 1999 met werking in Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Hongarije voor met name de in de merkaanvraag bedoelde waren en diensten van de klassen 16, 38 en 41; ten tweede, Duitse inschrijving nr. 30007412 van 10 mei 2000 voor „het organiseren van sportevenementen” van klasse 41, en, ten derde, inschrijving nr. 2277746D van 13 augustus 2001 in het Verenigd Koninkrijk voor „papier, kaarten, karton, drukkers‑, schilder- en tekendozen; catalogussen” van klasse 16 en „telecommunicatiediensten; elektronische verzending van gegevens, beelden en geluid via computerterminals en ‑netwerken” van klasse 38;

–        inschrijving van het hierna weergegeven gemeenschapsbeeldmerk nr. 631531 van 19 mei 2003 voor met name de in de merkaanvraag bedoelde waren en diensten van de klassen 16, 38 en 41:

Image not found

7        De oppositie was gebaseerd op alle waren en diensten waarop de oudere merken betrekking hadden en was gericht tegen alle in de merkaanvraag opgegeven waren en diensten.

8        Verzoekster claimde een groot onderscheidend vermogen voor alle merken waarvan zij houdster was, wegens het gebruik ervan sinds vele jaren voor onderscheiden waren en diensten.

9        Bij beslissing van 17 oktober 2007 heeft de oppositieafdeling van het BHIM louter op grond van de oudere internationale inschrijving nr. 732134 de gemeenschapsmerkaanvraag afgewezen. Zij heeft vastgesteld dat de door de conflicterende merken aangeduide waren en diensten soortgelijk of dezelfde waren en dat de conflicterende tekens in gemiddelde mate overeenstemden, zodat er sprake was van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

10      Op 14 december 2007 heeft Global Sports Media Ltd, rechtsopvolgster van Racing-Live SAS, die de merkaanvraag heeft ingediend, krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009) bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

11      Bij beslissing van 16 oktober 2008 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd. Zij heeft geoordeeld dat er, ook al waren de betrokken waren en diensten dezelfde of soortgelijk, geen gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestond tussen het aangevraagde merk en de merken waarvan verzoekster houdster is, aangezien de conflicterende tekens duidelijke verschillen vertoonden. De kamer van beroep was verder van oordeel dat het relevante publiek, bestaande uit gewone consumenten en professionele gebruikers, de combinatie van de letter „f” en het cijfer „1” als de soortnaam van een categorie van racewagens, en, bij uitbreiding, van races met deze racewagens opvatte. Zij is bovendien tot de slotsom gekomen dat de bekendheid van de oudere merken enkel betrekking had op het element „f1” van het onder nr. 631531 ingeschreven merk.

12      Met betrekking tot artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het oudere beeldmerk een beeld van spitstechnologie, exclusiviteit en luxe kan overbrengen, dit beeld uitsluitend door het element „f1” als het logo F1 werd overgebracht. Daarentegen kennen weinig consumenten onderscheidend vermogen toe aan de afkorting F1, behalve bij combinatie met dat logo. Op dit punt heeft de kamer van beroep vastgesteld dat geen enkel element van het aangevraagde merk dit logo in herinnering brengt bij het publiek, zodat het aangevraagde merk niet parasiteert op de oudere merken, de reputatie van deze merken niet schaadt en evenmin de houdster ervan in staat stelt om ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit het positieve imago van deze merken.

 Procesverloop voor het Gerecht en het Hof van Justitie

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 januari 2009, heeft verzoekster beroep tot vernietiging van de bestreden beslissing ingesteld wegens schending van artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

14      Ter terechtzitting van 10 juni 2010 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

15      Bij arrest van 17 februari 2011, Formula One Licensing/BHIM – Global Sports Media (F1‑LIVE) (T‑10/09, Jurispr.; hierna: „arrest van het Gerecht”, EU:T:2011:45), heeft het Gerecht het beroep verworpen en verzoekster verwezen in de kosten.

16      In zijn arrest heeft het Gerecht de twee door verzoekster aangevoerde middelen afgewezen.

17      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 29 april 2011, heeft verzoekster hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht ingesteld en het Hof verzocht om vernietiging van dat arrest.

18      Bij arrest van 24 mei 2012, Formula One Licensing/BHIM (C‑196/11 P, Jurispr.; hierna: „arrest in hogere voorziening”, EU:C:2012:314), heeft het Hof het arrest van het Gerecht vernietigd.

19      Het Hof heeft vastgesteld dat het Gerecht de geldigheid van de oudere merken ter discussie had gesteld in het kader van een inschrijvingsprocedure voor een gemeenschapsmerk en aldus artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 had geschonden. In deze omstandigheden kon Formula One Licensing terecht stellen dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting (arrest in hogere voorziening, punt 18 supra, EU:C:2012:314, punten 51‑53).

20      Het Hof heeft de zaak naar het Gerecht terugverwezen voor een onderzoek van de vraag of, zonder vast te stellen dat het element „f1” in de oudere merken geen onderscheidend vermogen heeft, kan worden geoordeeld dat artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet van toepassing is.

21      Na het arrest in hogere voorziening is de zaak, overeenkomstig artikel 118, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, toegewezen aan de Zesde Kamer. Vervolgens is bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Achtste kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

22      Bij brief van 11 juni 2014 heeft ESPN Sports Media Ltd verzocht in de plaats te treden van Global Sports Media als interveniënte in de procedure voor het Gerecht omdat de rechten betreffende het aangevraagde merk aan haar waren overgedragen.

23      Bij brief van 17 juni 2014 is partijen in de procedure verzocht om hun opmerkingen over interveniëntes verzoek tot substitutie in te dienen. Bij brief van 20 juni 2014 heeft het BHIM geen bezwaar ertegen gemaakt dat ESPN Sports Media in de onderhavige procedure in de plaats treedt van Global Sports Media.

24      Bij beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 juni 2014 is de substitutie toegestaan.

 Conclusies van partijen na verwijzing

25      Partijen is verzocht hun opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 119, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Verzoekster en het BHIM hebben hun memories met opmerkingen binnen de gestelde termijn ingediend, namelijk op 9 augustus respectievelijk 28 september 2012. Interveniënte heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ingediend.

26      In haar opmerkingen concludeert verzoekster tot:

–        vernietiging van de bestreden beslissing;

–        verwijzing van het BHIM en interveniënte in de kosten van de procedure voor het BHIM, het Gerecht en het Hof van Justitie.

27      In zijn opmerkingen concludeert het BHIM tot:

–        verwerping van het beroep in zijn geheel;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

28      Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

 Eerste middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94

29      Om te beginnen moet ervan worden uitgegaan, net als de kamer van beroep, dat het relevante publiek bestaat uit de gemiddelde consumenten in de Europese Unie.

30      Ook heeft de kamer van beroep in de punten 25 tot en met 27 van de bestreden beslissing terecht besloten dat de door de conflicterende merken aangeduide waren en diensten dezelfde of zeer soortgelijk waren.

31      Bovendien is in confesso dat de combinatie van de letter „f” en het cijfer „1” de afkorting vormt van „formule 1”, een uitdrukking die in het algemeen doelt op een categorie racewagens en, bij uitbreiding, op races met deze racewagens.

32      Verzoekster stelt in wezen dat er gevaar voor verwarring bestaat tussen het woordmerk F1, dat als internationaal merk is beschermd in Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Hongarije, enerzijds, en het aangevraagde merk F1-LIVE, anderzijds. Hetzelfde geldt voor het gemeenschapsbeeldmerk en het aangevraagde merk.

33      Zoals blijkt uit het arrest in hogere voorziening (punt 18 supra, EU:C:2012:314, punt 47), moet, teneinde artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet te schenden, een zekere mate van onderscheidend vermogen worden toegekend aan een nationaal merk waarop een oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk is gebaseerd.

34      Bijgevolg kan niet ermee worden ingestemd dat het teken F1 generiek is, beschrijvend is of elk onderscheidend vermogen mist, want anders zou de geldigheid van het oudere merk in het kader van een procedure tot inschrijving van een gemeenschapsmerk ter discussie worden gesteld, hetgeen schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 zou opleveren (arrest in hogere voorziening, punt 18 supra, EU:C:2012:314, punten 51 en 52).

35      Wanneer oppositie op grond van het bestaan van een ouder nationaal merk wordt ingesteld tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk, moeten het BHIM en derhalve het Gerecht weliswaar nagaan op welke wijze het relevante publiek het aan dat nationale merk gelijke teken in het merk waarvan om inschrijving is verzocht, waarneemt en, in voorkomend geval, de mate van onderscheidend vermogen van dat teken beoordelen (arrest in hogere voorziening, punt 18 supra, EU:C:2012:314, punt 42).

36      Evenwel kan een dergelijk onderzoek niet leiden tot de vaststelling dat een teken dat gelijk is aan een ingeschreven en beschermd nationaal merk, geen onderscheidend vermogen heeft, aangezien een dergelijke vaststelling onverenigbaar is zowel met het feit dat gemeenschapsmerken en nationale merken naast elkaar bestaan, als met artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, zoals uitgelegd in samenhang met artikel 8, lid 2, sub a‑ii (arrest in hogere voorziening, punt 18 supra, EU:C:2012:314, punt 44).

37      Zoals blijkt uit het arrest in hogere voorziening (punt 18 supra, EU:C:2012:314, punt 45), zou een dergelijke vaststelling immers afbreuk doen aan nationale merken die gelijk zijn aan een teken met betrekking tot hetwelk wordt geoordeeld dat het geen onderscheidend vermogen heeft, daar de inschrijving van een dergelijk gemeenschapsmerk een situatie creëert die de nationale bescherming van deze merken kan tenietdoen. Aldus eerbiedigt die vaststelling niet het door verordening nr. 40/94 ingevoerde systeem waarin gemeenschapsmerken en nationale merken naast elkaar bestaan zoals in de vijfde overweging van de considerans van deze verordening wordt gesteld, aangezien de geldigheid van een internationaal of nationaal merk op grond van het ontbreken van onderscheidend vermogen alleen kan worden betwist in een nietigheidsprocedure die in de betrokken lidstaat wordt ingeleid krachtens artikel 3, lid 1, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) en richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299, blz. 25).

38      Derhalve dient te worden vastgesteld dat uit de door partijen voor het BHIM overgelegde schriftelijke bewijzen blijkt dat aangezien het woordelement „f1” – zoals in punt 31 supra is opgemerkt – de gebruikelijke afkorting vormt van de uitdrukking „formule 1”, dat element een zwak onderscheidend vermogen bezit. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat de waren en diensten waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, meer bepaald de formule 1 betreffen.

39      Bovendien kan verzoeksters stelling dat het woordelement „f1” het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk vormt, niet slagen. Het aangevraagde merk is immers in zekere mate samengesteld, want het bestaat uit twee woordelementen „f1” en „LIVE”, die worden gescheiden door een koppelteken en in een originele grafische voorstelling worden opgenomen om zo een specifiek logo te creëren. Daardoor worden zij visueel als één geheel waargenomen.

40      Aangaande de vermeende bekendheid blijkt uit het dossier dat de kamer van beroep terecht tot de slotsom is gekomen dat de bekendheid uitsluitend te danken was aan het feit dat het kenmerk van het woordelement „f1” een logo is.

41      Derhalve is een vergelijking van de conflicterende tekens noodzakelijk, te weten een vergelijking van het oudere woordmerk F1 en het aangevraagde merk alsmede, in voorkomend geval, van het oudere beeldmerk F1 Formula 1 en het aangevraagde merk.

42      Vooraf dient te worden benadrukt dat de kamer van beroep in de punten 59 en volgende van de bestreden beslissing terecht heeft geoordeeld dat de conflicterende tekens in zekere mate overeenstemmen omdat zij het element „f1” gemeen hebben. Tussen deze tekens bestaat echter een visueel verschil wegens de lengte ervan, de aanwezigheid van het woord „LIVE” en het feit dat het aangevraagde merk een beeldelement bevat.

43      Op fonetisch vlak dient te worden vastgesteld dat het aangevraagde merk twee woorden bevat en de oudere merken slechts één. De toevoeging van een woord in het aangevraagde merk, dat wordt uitgesproken, weegt in zekere mate op tegen het gemeenschappelijke element „f1”. Doordat evenwel de conflicterende tekens beide het element „f1” bevatten, dat in het aangevraagde merk als eerste wordt uitgesproken, bestaat een zekere mate van overeenstemming op fonetisch vlak.

44      Op begripsmatig vlak duidt het oudere merk een bepaald type van racewagens aan, te weten formule 1-wagens, en het kan tevens worden opgevat als een impliciete verwijzing naar formule 1-races. Het aangevraagde merk brengt dezelfde boodschap over, maar door de toevoeging van het woord „LIVE”, dat doet denken aan een rechtstreeks verslag of een rechtstreekse uitzending van een evenement, is dit merk conceptueel rijker dan het oudere merk.

45      Uit al het voorgaande volgt dat hoewel tussen de conflicterende merken visuele, fonetische en begripsmatige verschillen bestaan, er ook in zekere mate een globale overeenstemming bestaat omdat het woordelement van het oudere merk is opgenomen in het beeldmerk waarvan om inschrijving is verzocht.

46      Bijgevolg dient nog globaal te worden beoordeeld of er sprake is van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken.

47      Met betrekking tot het verwarringsgevaar dient eraan te worden herinnerd dat bij de globale beoordeling van dat gevaar rekening moet worden gehouden met een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de aangeduide waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arresten van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr., EU:C:1998:442, punt 17, en 14 december 2006, Mast-Jägermeister/BHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO met kader e.a.), T‑81/03, T‑82/03 en T‑103/03, Jurispr., EU:T:2006:397, punt 74].

48      In dit verband zij eraan herinnerd dat het element „f1”, in een gewone typografie, slechts een zwak onderscheidend vermogen heeft met betrekking tot de betrokken waren en diensten en dat de eventuele bekendheid van het in de Unie gebruikte gemeenschapsbeeldmerk hoofzakelijk verbonden is met het logo zelf.

49      Ook al is het onderscheidend vermogen van het oudere merk zwak, dit staat er evenwel niet aan in de weg dat in de onderhavige zaak verwarringsgevaar wordt vastgesteld. Het onderscheidend vermogen van het oudere merk moet weliswaar in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het verwarringsgevaar (zie naar analogie arrest Canon, punt 47 supra, EU:C:1998:442, punt 24), maar het is slechts één van de factoren die een rol spelen bij deze beoordeling. Zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen kan er dus sprake zijn van verwarringsgevaar, in het bijzonder wegens overeenstemming van de tekens en soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten [zie arrest van 13 december 2007, Xentral/BHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, Jurispr., EU:T:2007:387, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

50      Dienaangaande zij opgemerkt dat de door het aangevraagde merk aangeduide waren en diensten en de waren en diensten waarop de oudere merken betrekking hebben, dezelfde of zeer soortgelijk zijn.

51      Zoals in de punten 42 en 45 supra is opgemerkt, is het woordelement „f1” van het oudere merk bovendien opgenomen in het merk waarvan om inschrijving is verzocht. Ook al kan het woordelement „f1” niet als het dominerende bestanddeel van het aangevraagde teken worden beschouwd, het is daarom nog niet verwaarloosbaar. Meer bepaald dient te worden vastgesteld dat de andere twee elementen waaruit het aangevraagde merk bestaat, zijnde het woordelement „LIVE” en het beeldelement dat bestaat uit een cirkel tegen een donkergrijze achtergrond, kunnen worden waargenomen als elementen die de live-uitzending van sportevenementen (eerste element) en een racebaan (tweede element) suggereren. Aangezien deze elementen de algemene idee van autosportevenementen kunnen oproepen, draagt hun combinatie met het woordelement „f1” dus ertoe bij dat het door dat woordelement overgebrachte beeld van formule 1-autoraces bij het relevante publiek blijft hangen.

52      Uit het voorgaande en inzonderheid het feit dat het relevante publiek slechts een onvolkomen beeld van de betrokken merken bijblijft zodat het gemeenschappelijke element („f1”) een zekere mate van overeenstemming tussen deze merken creëert, alsmede uit de onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, volgt dat, daar de betrokken waren dezelfde of zeer soortgelijk zijn, niet kan worden uitgesloten dat bij de consumenten verwarringsgevaar bestaat. Met andere woorden, het gevaar bestaat dat de consument de twee merken in verband brengt, waarbij de consument het aangevraagde merk waarneemt als een variant op het oudere merk F1 doordat laatstgenoemd merk op identieke wijze wordt overgenomen, en dus aanneemt dat beide merken dezelfde commerciële herkomst hebben.

53      Derhalve dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep blijkt van een verkeerde opvatting heeft gegeven door te besluiten dat geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk en het oudere woordmerk bestond.

54      Uit al het voorgaande volgt dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd, zonder dat het nodig is het oudere beeldmerk met het aangevraagde merk te vergelijken en het tweede middel te onderzoeken.

 Kosten

55      In zijn arrest in hogere voorziening heeft het Hof de beslissing omtrent de kosten aangehouden. Derhalve moet het Gerecht in dit arrest overeenkomstig artikel 121 van het Reglement voor de procesvoering beslissen over alle kosten betreffende de verschillende procedures.

56      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.

57      Aangezien het BHIM en interveniënte in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van verzoekster worden verwezen in de kosten.

58      Bovendien concludeert verzoekster tot verwijzing van het BHIM en interveniënte in de kosten die haar zijn opgekomen in de procedure voor het BHIM. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 136, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering de door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten als invorderbare kosten worden aangemerkt. Dat ligt evenwel anders voor de kosten in verband met de procedure voor de oppositieafdeling van het BHIM [arrest van 25 juni 2010, MIP Metro/BHIM – CBT Comunicación Multimedia (Metromeet), T‑407/08, Jurispr., EU:T:2010:256, punt 51]. Bijgevolg kan verzoeksters vordering tot verwijzing van het BHIM en interveniënte, die in het ongelijk zijn gesteld, in de kosten, daaronder begrepen de kosten in verband met de procedure voor het BHIM, slechts worden toegewezen voor de noodzakelijke kosten die verzoekster in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM heeft gemaakt.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 oktober 2008 (zaak R 7/2008‑1) wordt vernietigd.

2)      Het BHIM en ESPN Sports Media Ltd worden verwezen in de kosten die Formula One Licensing BV zijn opgekomen in de procedures voor het Gerecht en het Hof, alsmede in de kosten die haar zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM.

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 december 2014.

ondertekeningen


** Procestaal: Engels.