Language of document : ECLI:EU:T:2014:932

Zaak T‑53/13

(gedeeltelijke publicatie)

Vans, Inc.

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een golvende lijn weergeeft – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 – Artikel 76 van verordening nr. 207/2009 – Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 6 november 2014

Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Ambtshalve onderzoek van de feiten – Inschrijving van een nieuw merk – Oppervlakkig onderzoek van de bewijzen of geen inaanmerkingneming van bepaalde bewijzen door het Bureau – Geen schending van artikel 76 van verordening nr. 207/2009

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 76, lid 1)

Volgens artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk moeten de onderzoekers en de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) de feiten ambtshalve onderzoeken. Hieruit volgt dat de bevoegde instanties van het Bureau hun beslissingen kunnen baseren op feiten die niet zijn aangevoerd door diegene die de gemeenschapsmerkaanvraag heeft ingediend. Bovendien schendt het Bureau artikel 76 van verordening nr. 207/2009 indien het weigert om door partijen tijdig aangedragen argumenten of overgelegde bewijzen in aanmerking te nemen.

Een oppervlakkig onderzoek van de bewijzen door de kamer van beroep kan geen schending van het procedurevoorschrift van artikel 76 van verordening nr. 207/2009 vormen. In voorkomend geval kan een onjuiste beoordeling van de door een partij overgelegde bewijzen aanleiding geven tot een schending van het in casu toepasselijke materiële voorschrift.

De omstandigheid dat de kamer van beroep niet alle argumenten van een partij en alle door haar overgelegde bewijzen heeft vermeld, of niet op elk van deze argumenten en bewijzen heeft geantwoord, volstaat op zich niet voor de vaststelling dat de kamer van beroep heeft geweigerd deze in aanmerking te nemen.

Het enkele feit dat de inhoud van bepaalde documenten mogelijk aan de aandacht van de kamer van beroep is ontsnapt, kan dus geen schending van het procedurevoorschrift van artikel 76 van de verordening opleveren. Het vormt een onjuiste beoordeling van de door de aanvrager overgelegde bewijzen, die in voorkomend geval aanleiding kan geven tot schending van een materieel voorschrift. De eventuele gevolgen van deze onjuiste beoordeling door de kamer van beroep moeten worden onderzocht in het kader van de gegrondheid van haar beslissing.

(cf. punten 12, 17, 20‑22)