Language of document : ECLI:EU:F:2014:233

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

15 oktober 2014

Zaak F‑86/13

Robert van de Water

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Rechten en verplichtingen van de ambtenaar – Verklaring van de intentie om na de beëindiging van de dienst een beroepsbezigheid uit te oefenen – Artikel 16 van het Statuut – Verenigbaarheid met de legitieme belangen van de instelling – Verbod”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Van de Water, gepensioneerd tijdelijk functionaris bij het Europees Parlement, in wezen verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 3 januari 2013 waarbij hem is verboden om binnen een periode van twee jaar na de beëindiging van zijn functie het ambt van adviseur van de minister-president van Oekraïne uit te oefenen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Van de Water draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Rechten en verplichtingen – Verklaring van de intentie om na de beëindiging van de dienst een beroepsbezigheid uit te oefenen – Datum van indiening – Ontvangst door de administratie – Door het stempel van inschrijving of ontvangst in het leven geroepen vermoeden

(Ambtenarenstatuut, art. 16)

2.      Ambtenaren – Rechten en verplichtingen – Uitoefening van een beroepsactiviteit na de beëindiging van de functie – Grenzen – Verenigbaarheid met de legitieme belangen van de instelling – Beoordelingsmarge van de administratie

(Ambtenarenstatuut, art. 16)

1.      Hoewel de datum van inschrijving of van bevestiging van ontvangst door de betrokken administratie van een document, zoals een verklaring van de intentie om na de beëindiging van de dienst een beroepsbezigheid uit te oefenen, niet betekent dat zij de datum van indiening van dat document met zekerheid kan vaststellen, leveren deze inschrijving of bevestiging desalniettemin, en wel op grond van het beginsel van behoorlijk bestuur, een vermoeden op dat het document, tot het tegendeel is bewezen, op de aangegeven datum bij haar is aangekomen.

Bovendien is het niet de taak van de geadresseerde van een niet-aangetekende brief om de redenen van eventuele vertraging bij de verzending ervan vast te stellen.

(cf. punten 30 en 31)

Referentie:

Hof: arrest Michel/Parlement, 195/80, EU:C:1981:284, punt 11

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking Schmit/Commissie, F‑3/05, EU:F:2006:31, punt 29

2.      Aangaande de uitoefening van al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden binnen twee jaar na beëindiging van de dienst van de ambtenaar, hangt de bevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag om die uitoefening door deze ambtenaar te verbieden of aan voorwaarden te onderwerpen, af van twee verschillende voorwaarden, te weten, ten eerste, dat de voorgenomen bezigheden verband houden met de werkzaamheden van de ambtenaar gedurende zijn laatste drie dienstjaren en, ten tweede, dat de voorgenomen bezigheden mogelijk onverenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling.

Wat de eerste voorwaarde betreft, volgt uit de tekst van artikel 16 van het Statuut dat het voldoende is dat er enigerlei band bestaat tussen de voorgenomen bezigheden en de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen.

Aangaande de tweede in artikel 16 van het Statuut gestelde voorwaarde, volgt uit de tekst zelf van deze bepaling dat indien de voorgenomen bezigheden mogelijk onverenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, deze beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

(cf. punten 46, 48 en 51)