Language of document : ECLI:EU:F:2014:49

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

9 april 2014

Zaak F‑59/13

Thierry Rouffaud

tegen

Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

„Openbare dienst – Arbeidscontractant voor hulptaken – Herkwalificatie van de overeenkomst – Precontentieuze procedure – Regel van overeenstemming – Wijziging van de grond van de bezwaren”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Rouffaud met name vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 6 augustus 2012 tot afwijzing van zijn verzoek om zijn dienstperiode als arbeidscontractant voor hulptaken aan te merken als dienstperiode als arbeidscontractant en om zijn opeenvolgende aanstellingsovereenkomsten voor bepaalde tijd te herkwalificeren als overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Rouffaud draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Dienst voor extern optreden.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Overeenstemming tussen de klacht en het beroep – Gelijkheid van voorwerp en grond – Summiere uiteenzetting van de middelen en argumenten feitelijk en rechtens waaruit een wijziging van het doel van de ambtenaar blijkt – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1, en 91, lid 2)

De regel van overeenstemming tussen de voorafgaande administratieve klacht en het beroep vloeit voort uit artikel 91, lid 2, van het Statuut. Deze regel wordt gerechtvaardigd door het doel van de precontentieuze procedure, namelijk een minnelijke regeling mogelijk maken van de tussen de ambtenaren en de administratie gerezen geschillen. Hieruit volgt met name dat, onder voorbehoud van excepties van niet-ontvankelijkheid en middelen van openbare orde, de conclusies van het beroep enkel bezwaren kunnen bevatten die op dezelfde grond berusten als die waarop de in de klacht geformuleerde bezwaren berusten, met dien verstande dat deze bezwaren voor de Unierechter nader kunnen worden gepreciseerd door middelen en argumenten die niet noodzakelijkerwijs in de klacht voorkomen, doch er wel nauw bij aansluiten.

Ook al lijken de in het verzoekschrift uiteengezette middelen op de argumenten die in de klacht zijn genoemd, zij kunnen niet worden geacht daarbij nauw aan te sluiten, aangezien uit de aangebrachte verschillen een fundamentele wijziging van het doel van de ambtenaar blijkt.

De wijziging van het in de klacht van de ambtenaar uiteengezette standpunt kan overigens eveneens tot gevolg hebben dat die klacht wordt geherkwalificeerd als een nieuw verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut. In dat geval is na de afwijzing van het tweede verzoek voorafgaande aan het beroep echter geen nieuwe klacht ingediend.

(cf. punten 12, 15 en 16)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 25 oktober 2013, Commissie/Moschonaki, T‑476/11 P, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak