Language of document : ECLI:EU:T:2003:251

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

30 september 2003 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Spelconsole - Indeling in gecombineerde nomenclatuur”

In zaak T-243/01,

Sony Computer Entertainment Europe Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door P. De Baere, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1400/2001 van de Commissie van 10 juli 2001 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 189, blz. 5), corrigendum gepubliceerd voor de Duitse, de Engelse, de Finse, de Portugese en de Zweedse versie (PB 2001, L 191, blz. 49),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 februari 2003,

het navolgende

Arrest

    Toepasselijke bepalingen

Algemene opmerkingen

1.
    Met het oog op de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en om het opstellen te vergemakkelijken van de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en van andere gemeenschappelijke beleidsterreinen inzake de invoer of uitvoer van goederen, heeft de Raad, met de vaststelling van verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1; verordening inzake de gecombineerde nomenclatuur, hierna: „GN-verordening”), een volledige nomenclatuur vastgelegd van de goederen die in de Gemeenschap worden in- of uitgevoerd (gecombineerde nomenclatuur, hierna: „GN”). Deze nomenclatuur is opgenomen in bijlage I bij genoemde verordening.

2.
    De GN is gebaseerd op het wereldwijd geldende geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (geharmoniseerd systeem, hierna: „GS”), waarmee het volledig overeenstemt wat de posten en de uit zes cijfers bestaande subposten betreft; enkel de onderverdelingen met een zevende en achtste cijfer zijn specifiek voor de GN. Het GS is ingevoerd onder auspiciën van de Werelddouaneorganisatie (WDO), de vroegere Internationale Douaneraad.

3.
    Ter waarborging van de uniforme toepassing van de GN in de Gemeenschap, kan de Commissie een bepaald aantal maatregelen vaststellen, welke in artikel 9 van de GN-verordening zijn opgesomd. De Commissie kan onder andere bij verordening specifieke goederen in de GN indelen (artikel 9, lid 1, sub a, eerste streepje; hierna: „tariefindelingsverordening”).

4.
    Om de toepassing van het geharmoniseerde systeem te preciseren, publiceert de WDO geregeld toelichtingen bij het GS (hierna: „GS-toelichtingen”). Zo werkt ook de Commissie toelichtingen uit bij de GN om de toepassing daarvan te verzekeren (artikel 9, lid 1, sub a, tweede streepje; hierna: „GN-toelichtingen”). Deze toelichtingen, die geregeld in het Publicatieblad worden gepubliceerd, vervangen de GS-toelichtingen niet, maar moeten als een aanvulling daarvan worden beschouwd, die samen moeten worden geraadpleegd.

Algemene interpretatieregels voor de GN

5.
    De algemene interpretatieregels uit hoofdstuk A van de eerste titel van de GN, preciseren de beginselen aan de hand waarvan goederen in de GN moeten worden ingedeeld. De eerste algemene regel bepaalt dat „de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken slechts als aanwijzing wordt geacht te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en - voorzover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen - de navolgende regels”.

6.
    Een van deze „navolgende regels”, met name regel 3, bepaalt als volgt:

„Indien goederen met toepassing van [regel] 2 b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

[...]

b)    mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van [regel] 3 a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

[...]”

7.
    Regel 6 luidt:

„Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede .mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voorzover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

Opschriften van posten en onderverdelingen en van de aantekeningen op de hoofdstukken en de afdelingen

Onderverdeling 8471 50 90

8.
    Toen verordening (EG) nr. 1400/2001 van de Commissie van 10 juli 2001 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 189, blz. 5; hierna: „bestreden verordening”) werd vastgesteld, luidden de posten en onderverdelingen van GN-code 8471 50 90 als volgt:

„8471        Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen:

8471 50    Digitale verwerkingseenheden, andere dan die bedoeld bij de onderverdeling 8471 41 en 8471 49, die in dezelfde behuizing een of twee van de volgende soorten eenheden mogen bevatten: geheugeneenheden, invoereenheden en uitvoereenheden.

8471 50 10    bestemd voor de burgerluchtvaart

8471 50 90    andere.”

9.
    Post 8471 maakt deel uit van hoofdstuk 84, met als opschrift „Kernreactoren, stoomketels, machines, toestellen en mechanische werktuigen, alsmede delen daarvan”. Dit hoofdstuk maakt op zijn beurt deel uit van afdeling XVI van de GN, met als opschrift „Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”. Overeenkomstig aantekening 1, sub p, van afdeling XVI „omvat deze afdeling niet [de] artikelen bedoeld bij hoofdstuk 95”.

10.
    De inleiding van hoofdstuk 84 omvat verschillende aantekeningen, aantekeningen op onderverdelingen en aanvullende aantekeningen. Aantekening 5 luidt:

„A. Voor de toepassing van post 8471 wordt onder .automatische gegevensverwerkende machines’ verstaan:

a)    digitale machines, die:

    1.    het verwerkingsprogramma of de verwerkingsprogramma's en ten minste de gegevens die voor de uitvoering van dit programma of deze programma's onmiddellijk noodzakelijk zijn, kunnen opslaan;

    2.    vrij kunnen worden geprogrammeerd overeenkomstig de behoeften van de gebruiker;

    3.    door de gebruiker te bepalen rekenkundige bewerkingen kunnen uitvoeren;

    4.    zonder menselijke tussenkomst een verwerkingsprogramma kunnen uitvoeren, waarbij zij in staat moeten zijn de uitvoering van het programma gedurende het verwerkingsverloop door logische beslissing te wijzigen;

    [...]

E. Machines die een eigen functie, andere dan automatische gegevensverwerking, vervullen en die een automatische gegevensverwerkende machine bevatten of daarmede in samenhang worden gebruikt, worden ingedeeld onder de post die overeenkomstig hun functie in aanmerking komt of, bij ontbreken daarvan, onder een sluitpost.”

Onderverdelingen 8524 39 10 en 8524 39 90

11.
    Bij de vaststelling van de bestreden verordening, luidde de formulering van de posten en onderverdelingen die overeenstemmen met GN-codes 8524 39 10 en 8524 39 90 als volgt:

„8524        Grammofoonplaten, banden en andere dragers voor het opnemen van geluid of voor dergelijke doeleinden, waarop is opgenomen, galvanische vormen en matrijzen voor het maken van platen daaronder begrepen, andere dan de goederen bedoeld bij hoofdstuk 37:

8524 31    platen voor afleessystemen door middel van een laserstraal:

[...]

8524 39    andere:

8524 39 10    voor het weergeven van vormen van instructies, gegevens, geluid en beeld, opgenomen op een machinaal leesbare binaire wijze, geschikt om te worden bewerkt of om een gebruiker interactiviteit te bieden door middel van een automatische gegevensverwerkende machine

8524 39 90    andere.”

12.
    Hoofdstuk 85 heeft als titel „Elektrische machines, apparaten, uitrustingsstukken, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, toestellen voor het opnemen of weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”. Hoofdstuk 85 vormt samen met hoofdstuk 84 afdeling XVI.

Onderverdeling 9504 10 00

13.
    Toen de bestreden verordening werd vastgesteld, luidde de formulering van de post en de onderverdelingen die overeenstemmen met GN-code 9504 10 00 als volgt:

„9504        Artikelen voor gezelschapsspellen, daaronder begrepen spellen met motor of met drijfwerk, biljarten, speciale tafels voor casinospellen en automatische bowlinginstallaties:

9504 10 00    Videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger.”

14.
    Post 9504 maakt deel uit van hoofdstuk 95 van afdeling XX van de GN. Afdeling XX is getiteld „Diverse goederen en producten”. Hoofdstuk 95 heeft als titel „Speelgoed, spellen, artikelen voor ontspanning en sportartikelen; delen en toebehoren daarvan”.

15.
    Volgens de GS-toelichting bij post 9504 zijn daarvan uitgesloten:

„[...]

b)    Machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen (nr. 84.71) [...]”

De bindende tariefinlichtingen

16.
    Op grond van artikel 11, lid 1, en 12 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”) kunnen de marktdeelnemers bindende tariefinlichtingen (hierna: „BTI”) verkrijgen van de douaneautoriteiten. Dit zijn inlichtingen over de tariefindeling van bepaalde goederen, die deze autoriteiten verbinden tegenover de persoon die de BTI aanvraagt en/of verkrijgt.

17.
    Artikel 12 van het douanewetboek bepaalt:

„[...]

5. Een [BTI] verliest haar geldigheid:

a) indien zij ten gevolge van de vaststelling van een verordening met het aldus geldende recht niet meer in overeenstemming is;

[...]

6. Een [BTI] die overeenkomstig lid 5, sub b of c, haar geldigheid verliest, mag door de verkrijger van de inlichting nog gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip van de desbetreffende bekendmaking of kennisgeving worden gebruikt, indien de verkrijger van de inlichting vóór de aanneming van de tariefmaatregel in kwestie vaste en definitieve overeenkomsten voor de aankoop of de verkoop van de betrokken goederen heeft gesloten. Indien het echter gaat om producten waarvoor bij de vervulling van de douaneformaliteiten een invoer-, uitvoer- of prefixatiecertificaat wordt overgelegd, wordt de periode van zes maanden vervangen door de resterende geldigheidsduur van het betrokken certificaat.

In het in lid 5, sub a, bedoelde geval kan in de verordening een termijn worden vastgesteld gedurende welke de vorige alinea van toepassing is.”

Feiten

De procedure in het Verenigd Koninkrijk

18.
    Sony Computer Entertainment Europe Ltd (hierna: „verzoekster”) is de enige importeur van de PlayStation®2 console in de Gemeenschap, hetzij rechtstreeks, hetzij via haar zusteronderneming, de vennootschap Sony Logistics Europe NV.

19.
    Op 28 augustus 2000 verzocht zij de Customs and Excise (douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk) om een BTI voor de modellen SCPH-30003 en SCPH-30004 van de PlayStation®2 console. Hierbij stelde zij voor het product in te delen onder GN-postonderverdeling 8471 50 90, omdat de PlayStation®2 console voldeed aan alle criteria van aantekening 5 A op hoofdstuk 84 van de GN, alsook omdat, gelet op de GS-toelichting bij GS-post 9504, een indeling onder postonderverdeling 9504 10 uitgesloten was.

20.
    Op 19 oktober 2000 leverden de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verzoekster BTI nr. GB 105614503 af, waarbij de PlayStation®2 console werd ingedeeld onder GN-postonderverdeling 9504 10 00. Hun beslissing was gebaseerd op de vaststelling dat de PlayStation®2 console niet vrij kon worden geprogrammeerd en dus niet voldeed aan alle criteria van aantekening 5 op GN-hoofdstuk 84.

21.
    Op 22 november 2000 diende verzoekster bij de bevoegde autoriteiten een formeel verzoek in tot heronderzoek van deze beslissing.

22.
    Bij brief van 5 januari 2001 lichtte de met dit heronderzoek belaste ambtenaar verzoekster in dat hij had besloten de indeling van het betrokken product onder GN-postonderverdeling 9504 10 00 te handhaven. Hij baseerde dit besluit op de vaststelling dat de PlayStation®2 console niet vrij kon worden geprogrammeerd. Voorts liet hij verzoekster weten dat de Commissie kennis had genomen van de voor de PlayStation®2 console afgeleverde BTI, en dat het dossier was besproken tijdens de 236e zitting van het comité douanewetboek, afdeling „nomenclatuur en statistiek” (hierna: „comité .nomenclatuur’”), op 4 en 5 december 2000.

23.
    Op 31 januari 2001 stelde verzoekster bij het VAT and Duties Tribunal (Londen) beroep in tegen het besluit dat na heronderzoek was genomen. Tijdens de terechtzitting van 30 mei 2001 verzochten de douaneautoriteiten de behandeling van de zaak te schorsen omdat toen discussies over de indeling van de PlayStation®2 console werden gevoerd binnen het comité „nomenclatuur” en op korte termijn een beslissing werd verwacht. Terwijl het VAT and Duties Tribunal dit verzoek onderzocht, lichtten de douaneautoriteiten deze rechterlijke instantie in dat zij pas per fax een kopie van het besluit van het comité „nomenclatuur” hadden ontvangen. Dit besluit kwam volledig overeen met het besluit dat in bijlage bij de bestreden verordening was opgenomen. Hoewel het comité „nomenclatuur” de PlayStation®2 console had ingedeeld onder GN-postonderverdeling 9504 10 00, beslisten de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zich niet langer te verzetten tegen verzoeksters beroep, aangezien volgens het besluit van het comité „nomenclatuur” de PlayStation®2 console vrij kon worden geprogrammeerd, waardoor de vaststelling die aan het bestreden besluit ten grondslag lag, namelijk dat de PlayStation®2 console niet vrij kon worden geprogrammeerd, ongeldig was. Op 5 juni 2001 stelde het Vat and Duties Tribunal vast dat de partijen het eens waren, en wees het de vordering toe.

24.
    Na deze uitspraak wijzigden de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bij besluit van 12 juni 2001 de BTI nr. GB 105614503. Zij deelden de PlayStation®2 console in onder GN-postonderverdeling 8471 49 90 met ingang van 19 oktober 2000.

De procedure voor het comité „nomenclatuur”

25.
    Naar aanleiding van de door de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in november 2000 meegedeelde informatie, nam verzoekster in januari 2001 contact op met de voorzitter van het comité „nomenclatuur”. Deze bevestigde dat er binnen het comité discussie bestond over de tariefindeling van de PlayStation®2 console. Voorts liet hij verzoekster bij e-mail van 9 februari 2001 weten dat de indeling van de PlayStation®2 console op de agenda stond van de volgende zitting van het comité „nomenclatuur” en dat verzoekster zou worden uitgenodigd hieraan deel te nemen om haar product voor te stellen.

26.
    Tijdens deze 243e zitting van het comité „nomenclatuur” te Brussel op 26 en 27 februari 2001, stelde verzoekster de PlayStation®2 console voor en antwoordde zij op de vragen van de leden van het comité. Zij diende eveneens een aanvullende kopie in van haar conclusies inzake de tariefindeling van de PlayStation®2 console.

27.
    Nadien hebben verzoekster en de diensten van de Commissie nog diverse contacten gehad ter voorbereiding van het besluit inzake de tariefindeling van de PlayStation®2 console en de erbij horende cd-rom.

De bestreden verordening

28.
    Op 10 juli 2001 stelde de Commissie de bestreden verordening vast. De dag daarop werd zij in het Publicatieblad gepubliceerd.

29.
    Het eerste artikel van de bestreden verordening bepaalt dat „de goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel in de GN worden ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel”. Volgens artikel 2 van deze verordening kan op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting „die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, gedurende drie maanden een beroep worden gedaan”. Artikel 3 ten slotte bepaalt dat deze verordening in werking treedt op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad.

30.
    De bijlage bij de bestreden verordening bestaat uit drie kolommen. In kolom 1 zijn de goederen beschreven. Kolom 2 vermeldt de tariefcode van de in de eerste kolom beschreven goederen. In kolom 3 ten slotte wordt deze indeling gemotiveerd.

31.
    Naast de omschrijving van een dispenser voor vloeibare zeep, bevat kolom 1 van de bijlage bij de bestreden verordening de volgende goederenomschrijving:

„Een toestel (console), opgemaakt in een doos voor de verkoop in het klein samen met een bedieningsmodule met een aansluitsnoer, een cd-rom, een kabel om de console met audio/videoapparatuur te verbinden, en een voedingskabel.

De console omvat de navolgende elementen:

- een centrale verwerkingseenheid (CVE);

- een 32Mbit D-RAM centralegeheugenmodule;

- een DVD-lezer;

- een grafische chip;

- 2 universele seriële bus (USB) aansluitpoorten;

- 2 bedieningsmodule-aansluitpoorten;

- 2 aansluitingsplaatsen (slots) voor geheugenkaarten;

- een audio/videopoort (IEEE 1394);

- een optische digitale uitgangspoort.

Naast de bedieningsmodule kunnen verscheidene toestellen met de console worden verbonden, zoals een standaard toetsenbord, een muis, een televisieontvangtoestel, een beeldschermeenheid of een printer.

De console heeft binnenin een compartiment waar een eenheid voor een harde schijf en een Ethernet adapter kunnen worden geplaatst.

Het toestel is in staat tot:

-    het verwerken van specifieke programmatuur voor het spelen van videospellen;

-    het omzetten van digitale informatie afkomstig van digitale videodisks of audio-cd's in video/audiosignalen voor weergave door middel van televisietoestellen of audiosystemen;

-    het programmeren in de programmeertaal .YABASIC’.

De bedieningsmodule heeft verscheidene knoppen, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor het spelen van videospellen.

De cd-rom omvat de programmeertaal .YABASIC’, verscheidene videospellen en videofilms.”

32.
    Onderaan kolom 1 is verwezen naar de foto in bijlage bij de bestreden verordening. Een voetnoot bij deze verwijzing preciseert dat „de foto's enkel dienen ter informatie”. Naast een dispenser voor vloeibare zeep, geven de foto's in bijlage ook een toestel weer waarop het logo PlayStation®2 duidelijk zichtbaar is en waarvan de lezer geopend is. Aan het apparaat is een bedieningsmodule verbonden.

33.
    In kolom 2 is het toestel waarvan de omschrijving in punt 31 hierboven is opgenomen, ingedeeld onder GN-postonderverdeling 9504 10 00. De erbij horende cd-rom is ingedeeld onder GN-postonderverdeling 8524 39 90.

34.
    Kolom 3 ten slotte bevat de volgende motivering voor de in kolom 2 vervatte tariefindeling:

„De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b en 6 voor de interpretatie van de GN, aantekening 6 op hoofdstuk 85 en de tekst van de GN-codes 8542, 8524 39 en 8524 39 90, alsmede 9504 en 9504 10 00.

Van de verscheidene functies van het toestel (inbegrepen het spelen van videospellen, het afspelen van audio-cd's en digitale videodisks, de automatische gegevensverwerking, enz.) verleent de functie met betrekking tot het spelen van videospellen het wezenlijk karakter aan het toestel en bepaalt deze de indeling als een spelconsole van post 9504.”

De procedure na de publicatie van de bestreden verordening

35.
    Op 25 juli 2001 zonden de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verzoekster een besluit tot intrekking, inhoudende dat overeenkomstig artikel 3 van de bestreden verordening de BTI nr. GB 10561403 per 31 juli 2001 zou worden ingetrokken (hierna: „intrekkingsbesluit”).

36.
    Op 6 september 2001 diende verzoekster een verzoek in tot administratief heronderzoek van het intrekkingsbesluit. Verzoekster is van mening dat dit besluit ongeldig is voorzover het is vastgesteld ter uitvoering van een onwettige gemeenschapshandeling, namelijk de bestreden verordening. Verzoekster verzocht de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun intrekkingsbesluit in te trekken zodat BTI nr. GB 105614503 al haar rechtsgevolgen behoudt.

Procedure en conclusies

37.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 3 oktober 2001, heeft verzoekster beroep tot nietigverklaring van de bestreden verordening ingesteld.

38.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    de bestreden verordening nietig te verklaren;

-    verweerster te verwijzen in de kosten.

39.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk, of in elk geval ongegrond te verklaren;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

40.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en heeft het, in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang, schriftelijk vragen gesteld aan de partijen. Verweerster en verzoekster hebben hierop geantwoord respectievelijk bij brieven van 14 en 15 januari 2003.

41.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 13 februari 2003 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

In rechte

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

42.
    Verzoekster voert drie verschillende argumenten aan ten bewijze dat zij voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG. In de eerste plaats stelt zij dat verweerster in de vorm van een verordening een beschikking heeft vastgesteld die tot haar is gericht of haar rechtstreeks en individueel raakt. In de tweede plaats betoogt zij dat deze verordening - gesteld dat het om een echte verordening gaat - haar rechtstreeks en individueel raakt. Ten slotte stelt zij dat haar beroep ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de andere beroepsmogelijkheden bij de nationale rechterlijke instanties geen geschikte oplossingen bieden.

43.
    Verweerster stelt dat alle argumenten van verzoekster ten bewijze dat haar beroep voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG, ongegrond zijn en dit beroep dan ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

44.
    In de eerste plaats stelt verweerster dat de bestreden verordening wel degelijk een verordening is, aangezien zij in het algemeen de tariefindeling vastlegt van de goederen zoals beschreven in de eerste kolom van de bijlage ervan, en zij van toepassing is op alle importen van de betrokken goederen - ongeacht de fabrikant of de importeur - in alle lidstaten.

45.
    Volgens haar werd deze zienswijze bevestigd door de rechtspraak van het Hof en het Gerecht, met name in het arrest van het Hof van 14 februari 1985, Casteels/Commissie (40/84, Jurispr. blz. 667), en in de beschikkingen van het Gerecht van 29 april 1999, Alce/Commissie (T-120/98, Jurispr. blz. II-1395), en 30 januari 2001, Iposea/Commissie (T-49/00, Jurispr. blz. II-163). Zij beklemtoont in het bijzonder dat het Gerecht herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de tariefindelingsverordeningen toepasselijk zijn op een objectief bepaalde situatie en rechtsgevolgen hebben voor op algemene en abstracte wijze omschreven personen, en met name voor de importeurs van producten (zie, in het bijzonder, punt 24 van de verordening Iposea/Commissie, reeds aangehaald).

46.
    In dit verband komt zij op tegen verzoeksters stelling dat de gedetailleerde omschrijving van de goederen in de eerste kolom van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening onverenigbaar is met haar status van verordening. Zij beklemtoont immers dat rekening moet worden gehouden met de juridische context van verordeningen houdende tariefindeling: wanneer de indeling van een product moeilijkheden kan opleveren of daarover onenigheid bestaat, kan de Commissie namelijk overeenkomstig artikel 9 van de GN-verordening, na overlegging van een ontwerp van maatregelen aan het comité van het douanewetboek, een verordening vaststellen houdende tariefindeling van het betrokken product. Deze verordening betreft weliswaar een specifiek product, maar heeft niettemin een algemene draagwijdte, omdat zij niet op een specifieke marktdeelnemer of een specifieke verrichting van toepassing is. Volgens haar is een dergelijke verordening in de eerste plaats van toepassing op gelijksoortige producten als deze welke het comité douanewetboek heeft onderzocht, namelijk producten die beantwoorden aan de beknopte omschrijving in bijlage bij de indelingsverordening.

47.
    Verweerster erkent dat de bestreden verordening in casu is vastgesteld ná het onderzoek door het comité „nomenclatuur” van verzoeksters product, zodat deze verordening aldus beschouwd inderdaad de indeling van de PlayStation®2 console met zich bracht. Zij is echter van mening dat de bestreden verordening de PlayStation®2 console niet „betreft”, aangezien zij niet op dat specifieke product van toepassing is, maar op alle producten die overeenstemmen met de omschrijving in de bijlage bij de verordening. Ook al is verzoekster op dit moment de enige importeur van de PlayStation®2 console, sluit dit volgens haar bijgevolg niet uit dat andere importeurs van gelijksoortige producten eventueel door deze verordening kunnen worden geraakt. Zij preciseert hierbij overigens dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk volgens haar informatie een BTI inzake het PlayStation®2 product hebben afgegeven aan een andere vennootschap dan verzoekster.

48.
    Verweerster komt eveneens op tegen verzoeksters verwijzing naar verordening (EG) nr. 1508/2000 van de Commissie van 11 juli 2000 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 174, blz. 3), waarbij een met de PlayStation®2 console concurrerend product onder GN-postonderverdeling 9504 10 00 is ingedeeld. Zij wijst er op dat deze indeling - zoals verzoekster zelf toegeeft - een „totaal verschillend” product betrof, aangezien het een product was waarvan „de spelprogramma's niet door de gebruiker konden worden gewijzigd”.

49.
    Ten slotte, aldus verweerster, gaat verzoeksters stelling dat de bestreden verordening niet op redelijke gronden naar analogie kan worden toegepast, niet op. Zij wijst er namelijk op dat tariefindelingsverordeningen doorgaans een algemene regel toepassen op een bepaald geval en aanwijzingen bevatten over de manier waarop deze regel naar analogie moet worden opgevat ten aanzien van verwante of gelijksoortige producten. Deze benadering werd gekozen om een coherente uitlegging van de GN te verzekeren, de gelijke behandeling van de marktdeelnemers te waarborgen, en te vermijden dat de marktdeelnemers de doelstelling van de GN proberen te omzeilen door bepaalde kenmerken van hun product marginaal te wijzigen uitsluitend met het doel het te onttrekken aan een indeling die ongunstige gevolgen zou kunnen hebben. Volgens verweerster kunnen immers de betrokken douaneadministratie, de marktdeelnemers of elke rechterlijke instantie waarbij een geschil inzake een indelingsverordening aanhangig is, deze verordening naar analogie toepassen op het betrokken specifieke product door zich te baseren op de in dat instrument vervatte productomschrijving en op de motivering in de nomenclatuur. Zo wijst zij erop dat blijkens haar informatie de verordening in casu eveneens van toepassing is op gelijksoortige producten zoals de Xbox console van Microsoft en het Nintendo GameCube spel.

50.
    In de tweede plaats stelt verweerster dat verzoekster weliswaar rechtstreeks, maar niet individueel door de bestreden verordening wordt geraakt.

51.
    In dit verband stelt zij om te beginnen dat het door verzoekster aangehaalde arrest van het Gerecht van 13 februari 2001, Hewlett Packard France en Hewlett Packard Europe/Commissie (T-133/98 en T-134/98, Jurispr. blz. II-613), duidelijk verschilt van de onderhavige zaak, aangezien verzoekster in eerstbedoelde zaak beschikte over verschillende BTI voor hetzelfde product in verschillende lidstaten en duidelijk individueel werd geraakt door de beschikking die de Commissie aan deze lidstaten had gericht met het oog op de intrekking van de door hen verstrekte BTI. Verweerster merkt overigens op dat zij in deze zaak de vraag van de ontvankelijkheid van het beroep zelfs niet ter sprake had gebracht.

52.
    Vervolgens stelt zij dat verzoekster ten onrechte verwijst naar de in punt 45 hierboven aangehaalde beschikking Iposea/Commissie. Allereerst wijst zij erop dat in deze beschikking het beroep van Iposea tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening door het Gerecht niet-ontvankelijk was verklaard op grond van de vaste rechtspraak, dat bij beroepen tot nietigverklaring van verordeningsbepalingen de belangen van de verzoeker individueel geraakt moeten zijn. In dit verband betwist zij het argument a contrario dat verzoekster uit deze beschikking probeert af te leiden, namelijk dat daaruit moet worden afgeleid dat alle marktdeelnemers die een BTI inzake in een indelingsverordening bedoelde producten hebben verkregen, automatisch „individueel zijn geraakt” door een dergelijke verordening. Volgens haar is er geen grond voor een dergelijke stelling, die overigens zou ingaan tegen het vereiste dat de geraakte marktdeelnemers tot een besloten kring moeten behoren. Voorts herinnert zij eraan dat de bestreden verordening niet uitsluitend verzoekster raakt of elke andere houder van een BTI voor het erin beschreven product, maar elke importeur van eenzelfde of een vergelijkbaar product.

53.
    Verder betwist verweerster dat het arrest van het Hof van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e. a./Commissie (C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769) relevant is voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Dit arrest betrof immers een vrijwaringsclausule in besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1), die uitdrukkelijk van de Commissie verlangde dat zij, wanneer zij voornemens was vrijwaringsmaatregelen te nemen, zich op de hoogte zou stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kon hebben voor de economie van de betrokken landen en gebieden overzee en voor de betrokken ondernemingen. Een dergelijk vereiste komt echter niet voor in artikel 9 of in enig ander artikel van de GN-verordening, dat de wettelijke grondslag vormt voor de verordening die in deze zaak aan de orde is.

54.
    Verzoeksters argumentatie vindt voorts volgens verweerster geen steun in het feit dat krachtens de bestreden verordening gedurende drie maanden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig artikel 12, lid 6, van het douanewetboek een beroep kan worden gedaan op een BTI. De houder van een BTI zou immers kunnen opkomen tegen het feit dat in een indelingsverordening geen of een te korte periode is voorzien, maar niet tegen de indeling zelf.

55.
    Ten slotte merkt verweerster op dat verzoekster niet ontkent dat er andere beroepsmogelijkheden bij de nationale rechterlijke instanties bestaan, noch dat deze een prejudiciële vraag zouden kunnen stellen, maar enkel stelt dat een rechtstreeks beroep krachtens artikel 230, vierde alinea, EG sneller is, en dat een goede afloop van de hangende zaak ertoe zou bijdragen haar financiële toestand te verbeteren. Zij beklemtoont dat verzoekster zelfs geen feiten of statistieken heeft aangebracht om dit argument te staven. Zelfs al had zij dergelijke elementen aangevoerd, zouden deze elementen hoe dan ook verzoeksters argumentatie niet voldoende hebben onderbouwd. Aangezien immers in alle gevallen op een dergelijk argument een beroep kan worden gedaan, zou het Gerecht door het argument te aanvaarden, de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 230, vierde alinea, EG inzake de beroepen van natuurlijke en rechtspersonen tegen gemeenschapsregelingen volledig uithollen.

Beoordeling door het Gerecht

56.
    Om te beginnen moet verzoeksters argumentatie worden afgewezen, volgens welke het onderhavige beroep ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de niet-ontvankelijkheid ervan tot gevolg zou hebben dat haar het recht op een passende beroepsmogelijkheid wordt ontzegd.

57.
    Blijkens het arrest van het Hof van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad (C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punten 36 e.v.) is het ontbreken van elke beroepsmogelijkheid bij de nationale rechterlijke instanties immers geen omstandigheid die rechtvaardigt dat door particulieren ingestelde beroepen die niet voldoen aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG, door de gemeenschapsrechter ontvankelijk worden verklaard. In een geval zoals het onderhavige, waarin verzoekster niet eens aanvoert dat er geen beroepsmogelijkheid is, maar enkel dat deze beroepsmogelijkheid niet passend is en haar wegens de duur van de procedure een groter financieel verlies zou doen lijden, is het bij voorbaat uitgesloten dat het Gerecht, nu verzoekster door de bestreden handeling niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt, het beroep ontvankelijk zou verklaren.

58.
    Vervolgens moet worden beklemtoond dat volgens de rechtspraak particulieren in beginsel geen beroep tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening kunnen instellen op grond van artikel 230, vierde alinea, EG (arrest Casteels/Commissie, aangehaald in punt 45 hierboven, punten 16 en volgende, en Iposea/Commissie, aangehaald in punt 45 hierboven, punten 23 en volgende). Zoals het Hof immers in zijn arrest Casteels/Commissie heeft vastgesteld, „zijn de bepalingen van dergelijke verordeningen, al lijken de erin vervatte beschrijvingen concreet, evenwel in alle opzichten van algemene strekking, doordat zij enerzijds betrekking hebben op alle producten van het beschreven type, en dit ongeacht de individuele kenmerken en de herkomst ervan, en anderzijds, in het belang van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, gelden voor alle douaneautoriteiten van de Gemeenschap en voor alle importeurs” (punt 11 van het arrest).

59.
    Volgens vaste rechtspraak kan een handeling met algemene strekking evenwel in bepaalde omstandigheden bepaalde marktdeelnemers rechtstreeks en individueel raken (zie, met name, arresten Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Pitraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punten 5 en volgende; 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477, punten 11-13; 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C-358/89, Jurispr. blz. I-2501, punten 13-18, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punten 19-22), zodat die marktdeelnemers op grond van artikel 230, vierde alinea, EG daartegen kunnen opkomen.

60.
    Bijgevolg moet worden nagegaan of verzoekster door de bestreden verordening rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

61.
    In casu is duidelijk, en staat overigens vast tussen de partijen, dat verzoekster door de bestreden verordening rechtstreeks wordt geraakt.

62.
    De bestreden verordening heeft immers gevolgen voor haar rechtspositie en laat aan degenen tot wie zij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsmarge, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de gemeenschapsregeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Meer in het bijzonder moet erop worden gewezen dat de bestreden verordening tot gevolg heeft dat de BTI die de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan verzoekster hebben afgegeven, na het verstrijken van de in artikel 2 ervan gestelde periode van drie maanden haar geldigheid verliest en dat de import van de PlayStation®2 console in dat land wordt onderworpen aan een douanerecht van 1,7 % in plaats van het nultarief dat voor de console gold op basis van deze BTI.

63.
    Wat vervolgens het vereiste inzake het individueel geraakt zijn betreft, kan volgens vaste rechtspraak een handeling van algemene strekking, zoals een verordening, natuurlijke of rechtspersonen enkel individueel raken indien de handeling hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde van een beschikking (arrest van het Hof van 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C-312/00 P, Jurispr. blz. I-11355, punt 73, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

64.
    In de eerste plaats moet er in dit verband op worden gewezen dat de administratieve procedure die tot de vaststelling van de bestreden verordening heeft geleid, op gang is gebracht door het verzoek om een BTI dat verzoekster op 28 augustus 2000 aan de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk heeft gericht, en dat deze procedure specifiek betrekking had op de tariefindeling van de PlayStation®2 console.

65.
    Blijkens het besluit van 5 januari 2001 dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan verzoekster hebben gericht na haar verzoek om een heronderzoek van de op 19 oktober 2000 afgegeven BTI, werd binnen het comité „nomenclatuur” immers pas ná het verstrekken van deze BTI gesproken over de tariefindeling van de PlayStation®2 console. Toen zij hiervan kennis nam, heeft verzoekster trouwens de bevoegde diensten van verweerster gecontacteerd en heeft zij, op uitnodiging van deze laatste, tijdens de 243e zitting van het comité „nomenclatuur” te Brussel op 26 en 27 februari 2001, de PlayStation®2 console voorgesteld en geantwoord op de vragen van de leden van dat comité over de eigenschappen en kenmerken van de PlayStation®2 console. Zij heeft toen eveneens een document overgelegd met haar conclusies inzake de tariefindeling van de PlayStation®2 console. Na deze vergadering hebben verzoekster en verweerster nog diverse malen contact gehad. Zo heeft verzoekster op 6 maart 2001 een verslag van deze vergadering gezonden aan de voorzitter van dit comité, alsook een kopie van de Powerpoint-presentatie die tijdens deze vergadering was gegeven, diverse voorbereidende nota's en een lijst van vragen en antwoorden van de vergadering. Bovendien heeft verzoekster naar aanleiding van een telefonisch verzoek van verweersters diensten een gedetailleerde omschrijving overgemaakt van alles wat op de bij de PlayStation®2 console horende cd-rom staat. De vraag naar de tariefindeling van de PlayStation®2 console en de vaststelling van een verordening daarover is nog specifiek behandeld tijdens de 247e zitting van het comité „nomenclatuur”, te Brussel op 9, 10 en 11 april 2001, en op de 252e zitting van het comité „nomenclatuur”, op 30 mei 2001. Deze discussies hebben uiteindelijk geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening op 10 juli 2001.

66.
    Overigens moet worden beklemtoond dat verweerster nooit heeft beweerd dat enig ander product, identiek of gelijksoortig, is voorgesteld aan of besproken door het comité „nomenclatuur” in het kader van de procedure die tot de vaststelling van de bestreden verordening heeft geleid.

67.
    Bovendien moet worden opgemerkt dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, in het kader van het beroep bij het VAT and Duties Tribunal tegen het besluit van deze douaneautoriteiten van 5 januari 2001, deze rechterlijke instantie uitdrukkelijk hebben verzocht de behandeling van de zaak te schorsen omdat op datzelfde moment binnen het comité „nomenclatuur” werd gepraat over de tariefindeling van de PlayStation®2 console.

68.
    In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op grond van de uiteindelijke standpuntbepaling van het comité „nomenclatuur” en in het bijzonder op grond van de vaststelling door het comité „nomenclatuur” dat de PlayStation®2 console vrij programmeerbaar was, hebben beslist zich niet langer te verzetten tegen verzoeksters beroep bij het VAT and Duties Tribunal, en dat deze rechterlijke instantie op 5 juni 2001 heeft vastgesteld dat de partijen het eens waren en de vordering heeft toegewezen. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak hebben de betrokken autoriteiten bij besluit van 12 juni 2001 verzoekster een BTI verstrekt, waarbij de PlayStation®2 console onder GN-postonderverdeling 8471 49 90 werd ingedeeld met terugwerkende kracht vanaf 19 oktober 2000. Partijen zijn het erover eens dat deze BTI op het moment van de vaststelling van de bestreden verordening de enige was die de PlayStation®2 console onder post 8471 indeelde.

69.
    Hieruit volgt dat verzoekster, aangezien de bestreden verordening de PlayStation®2 console onder post 9504 indeelde, de enige onderneming is die door de vaststelling van deze verordening in haar rechtspositie wordt geraakt. Overeenkomstig artikel 12, lid 5, sub a, van het douanewetboek had de vaststelling van de bestreden verordening immers tot gevolg dat de BTI die de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk haar hadden verstrekt, haar geldigheid verloor.

70.
    Anders dan verweerster stelt, is het hierbij irrelevant dat de douaneautoriteiten naderhand een BTI inzake de tariefindeling van de PlayStation®2 console hebben verstrekt aan een andere marktdeelnemer. Blijkens de door de Commissie overgelegde kopie van deze BTI had deze marktdeelnemer het betrokken toestel toch al ingedeeld onder post 9504 en niet onder post 8471, zodat hij, anders dan verzoekster, geenszins in zijn rechtspositie werd geraakt door de bestreden verordening.

71.
    In de derde plaats blijkt uit een bepaald aantal elementen, dat in casu de bestreden verordening in algemene en abstracte bewoordingen is gesteld, maar toch specifiek betrekking heeft op de indeling van de PlayStation®2 console, aangezien alle kenmerken van dat product er nauwgezet in zijn opgenomen en er, althans bij de inwerkingtreding van de bestreden verordening, geen andere producten met dezelfde kenmerken bestonden.

72.
    Er moet namelijk op worden gewezen dat verweerster in kolom 1 van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening een zeer precieze omschrijving heeft gegeven van de goederen waarvoor zij in kolom 2 de tariefindeling heeft vastgelegd. Wat het deel van kolom 1 over de spelconsole en de erbij horende cd-rom betreft, heeft zij meer in het bijzonder niet alleen omschreven hoe dit specifieke toestel in de kleinhandel wordt verkocht, maar ook uit welke verschillende elementen het is samengesteld, waarmee het kan worden verbonden en wat de belangrijkste functies ervan zijn. Welnu, verzoekster heeft, door verweerster onweersproken, gesteld dat deze omschrijving exact overeenkomt met de aan verweerster meegedeelde technische specificaties van de PlayStation®2 console en dermate precies is dat het uitgesloten was, althans bij de inwerkingtreding van de bestreden verordening, dat zij ook op andere toestellen dan de PlayStation®2 console van toepassing had kunnen zijn.

73.
    Bovendien moet erop worden gewezen dat op de laatste bladzijde van de bijlage bij de bestreden verordening een foto staat van de PlayStation®2 console, waarop het logo PS2 duidelijk zichtbaar is, ook al is het merk Sony op de rechterzijde van het toestel uitgewist. Zoals de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben beklemtoond in de brief van 18 oktober 2001 aan verzoekster, laat deze foto er geen enkele twijfel over bestaan dat de bestreden verordening het oog heeft op de PlayStation®2 console.

74.
    Voorts moet verweersters argumentatie dat de bestreden verordening naar analogie voor gelijksoortige producten toepasbaar is, worden afgewezen. Op grond van deze omstandigheid - gesteld dat zij bewezen is - kan als zodanig immers niet worden uitgesloten dat verzoekster door de bestreden verordening toch individueel wordt geraakt. Daarbij komt dat de toepassing naar analogie van een verordening houdende tariefindeling op gelijksoortige producten, niet alleen de grootste voorzichtigheid vereist [zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Mischo bij arrest Hof van 17 mei 2001, Hewlett Packard (C-119/99, Jurispr. blz. I-3981, punten 17 en volgende)], maar ook bijzonder moeilijk is in een geval zoals het onderhavige, waar de betrokken verordening de indeling van een product vastlegt op basis van een beoordeling van de functie die bepalend is voor het wezen ervan. Een dergelijke beoordeling - gesteld dat zij wettig is - berust namelijk ten minste gedeeltelijk op een beoordeling van kenmerken van een specifiek geval, die moeilijk op andere gevallen kan worden toegepast.

75.
    Ten slotte moet worden opgemerkt dat verzoekster, zoals reeds hierboven is gezegd, de enige erkende importeur is van de PlayStation®2 console in de Gemeenschap. Ook al volstaat deze omstandigheid als zodanig niet om aan te tonen dat verzoekster door de bestreden verordening individueel wordt geraakt (zie, in die zin, arrest Commissie/Camar et Tico, in punt 63 hierboven aangehaald, punten 77-79), toch is zij, gelet op de andere hierboven aangehaalde elementen, relevant om te beoordelen of verzoekster individueel wordt geraakt.

76.
    In deze context doet het er niet toe dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, zoals verweerster betoogt, een BTI over de indeling van de PlayStation®2 console hebben verstrekt aan een andere marktdeelnemer. Zoals verzoekster terecht beklemtoont, kan zij een verbod doen opleggen op parallelimporten van de PlayStation®2 console uit landen die niet tot de Europese Economische Ruimte behoren (EER), op basis van haar merkenrechten en het feit dat deze rechten internationaal niet zijn uitgeput, zoals herhaaldelijk in de rechtspraak is geoordeeld (arresten Hof van 16 juli 1998, Silhouette International Schmied, C-355/96, Jurispr. blz. I-4799, punt 26; 1 juli 1999, Sebago en Maison Dubois, C-173/98, Jurispr. blz. I-4103, punt 21, en 20 november 2001, Zino Davidoff en Levi Strauss, C-414/99-C-416/99, Jurispr. blz. I-8691, punt 33). Zou een concurrent van verzoekster, zoals bijvoorbeeld een parallelimporteur, een BTI verkrijgen met betrekking tot de PlayStation®2 console, dan zou hij er dus geen gebruik van kunnen maken om de PlayStation®2 console in de EER in te voeren.

77.
    Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat in de uitzonderlijke omstandigheden van de onderhavige zaak, de bestreden verordening verzoekster raakt uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden en van een feitelijke situatie welke haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een adressaat van een beschikking. Bijgevolg raakt deze handeling haar individueel.

78.
    Aangezien alle voorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG zijn vervuld, moet het onderhavige beroep ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

Algemene uiteenzetting van de argumentatie

79.
    In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Commissie de GN-verordening heeft geschonden door de bestreden verordening vast te stellen. In dit stadium van de procedure en, meer in het bijzonder, gelet op het feit dat de partijen het erover eens zijn dat de PlayStation®2 console voldoet aan de criteria van aantekening 5 A op hoofdstuk 84 om als een automatische gegevensverwerkende machine te worden aangemerkt, zodat zij onder post 8471 kan worden ingedeeld, berust dit middel in wezen op twee onderdelen.

80.
    Met het eerste onderdeel van dit middel betoogt verzoekster dat de PlayStation®2 console, die als automatische gegevensverwerkende machine onder post 8471 valt, niet onder post 9504 kan worden ingedeeld. Met het tweede onderdeel stelt verzoekster dat de Commissie, gesteld dat de PlayStation®2 console onder post 9504 zou kunnen worden ingedeeld, blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door deze indeling vast te leggen op basis van algemene interpretatieregel 3 b.

81.
    In de tweede plaats voert verzoekster schending van de motiveringsplicht aan.

82.
    Verweerster is van mening dat alle argumenten van verzoekster ongegrond zijn, zodat het beroep moet worden verworpen.

De schending van de GN-verordening

Argumenten van partijen

- Eerste onderdeel: een automatische gegevensverwerkende machine, zoals de PlayStation®2 console, kan niet onder post 9504 worden ingedeeld

83.
    Verzoekster stelt dat de PlayStation®2 console een automatische gegevensverwerkende machine is die onder post 8471 en dus niet onder post 9504 kan worden ingedeeld.

84.
    Zij wijst erop dat de PlayStation®2 console door deze eigenschap verschillende soorten gegevensbestanden kan verwerken, waaronder met name software voor videospellen. Welnu, volgens haar kan de indeling van een automatische gegevensverwerkende machine niet afhangen van het soort gegevensbestand dat wordt verwerkt, want anders zou men tot het absurde resultaat komen dat een computer die hoofdzakelijk voor het maken van wiskundige berekeningen wordt gebruikt, als een rekenmachine moet worden ingedeeld, een computer die voor het beluisteren van compactdiscs wordt gebruikt, als een cd-speler, en een computer die voor het spelen van videospellen wordt gebruikt, als een console voor videospellen. Bovendien zou dit uit juridisch oogpunt er eveneens toe leiden dat de draagwijdte van post 8471 op ongerechtvaardigde wijze wordt beperkt door de toevoeging van een nieuwe regel die het criterium van de „eigen functie”, waarin aantekening 5 E op hoofdstuk 84 voorziet, uitbreidt tot alle functies die in alle andere posten en onderverdelingen van het gemeenschappelijke douanetarief zijn vermeld.

85.
    Dat automatische gegevensverwerkende machines niet mogen worden ingedeeld op grond van het soort gegevensbestanden dat zij verwerken, werd overigens uitdrukkelijk bevestigd door het GS-comité van de WDO. Verzoekster wijst erop dat de GS-toelichting bij post 9504, sub b, immers bepaalt dat daarvan zijn uitgesloten „de machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen”. Deze toelichting bevestigt volgens haar gewoon dat het feit dat een toestel als een console voor videospellen kan worden gebruikt, geen eigen functie uitmaakt waardoor het verboden zou zijn om een automatische gegevensverwerkende machine, zoals de PlayStation®2 console, onder post 8471 in te delen.

86.
    In dit verband betwist zij alle argumenten die verweerster heeft aangevoerd ten betoge dat de GS-toelichting bij post 9504, sub b, in casu niet van toepassing is. Ten eerste meent zij dat verweerster niet antwoordt op haar argumenten ten gronde, met name dat automatische gegevensverwerkende machines die vrij programmeerbaar zijn, niet kunnen worden ingedeeld volgens het soort bestand dat door de centrale eenheid ervan wordt verwerkt. Ten tweede bevestigt de ontstaansgeschiedenis van de GS-toelichting bij post 9504, sub b, volgens haar deze zienswijze, aangezien post 9504 blijkens de analyse van de oorspronkelijke versie van de GS-toelichtingen louter is bedoeld voor toestellen die uitsluitend dienen voor videospellen, bijvoorbeeld de toestellen die enkel specifieke software voor videospellen kunnen verwerken, en dus niet vrij programmeerbaar zijn. Volgens verzoekster tonen de voorbereidende documenten van deze toelichting duidelijk aan dat zij bedoeld was om te waarborgen dat de vrij programmeerbare toestellen niet als machines voor videospellen zouden worden ingedeeld. Ten derde is het volgens verzoekster irrelevant dat de PlayStation®2 console niet bestond toen de GS-toelichting bij post 9504, sub b, werd vastgesteld, aangezien verweerster de wet moet toepassen in haar geldende versie en zich niet kan beroepen op onvoorziene technologische evoluties om bepaalde producten van een bepaalde post uit te sluiten. Volgens haar blijkt uit de rechtspraak dat het integendeel aan de bevoegde gemeenschapsinstellingen staat om, indien de technologische ontwikkelingen in de betrokken industriesector het opstellen van een nieuwe tariefindeling rechtvaardigen, daarmee rekening te houden door het gemeenschappelijk douanetarief te wijzigen. Bij ontbreken van een dergelijke wijziging, mag het douanetarief niet verschillend worden uitgelegd naar gelang van de technische ontwikkeling (arresten Hof van 19 november 1981, Analog Devices, 122/80, Jurispr. blz. 2781; 20 januari 1989, Casio Computer, 234/87, Jurispr. blz. 63, en 9 oktober 1997, Rank Xerox, C-67/95, Jurispr. blz. I-5401). Bijgevolg blijft de GS-toelichting, sub b, volgens haar geldig zolang zij niet wordt gewijzigd of ingetrokken (arrest Hof van 7 mei 1991, Post, C-120/90, Jurispr. blz. I-2391, punten 22 en 23). Ten vierde misleidt de door verweerster verstrekte informatie over de binnen het GS-comité gevoerde discussies het Gerecht en bewijst deze informatie eigenlijk dat er meerdere misverstanden bestaan over bepaalde kenmerken van de PlayStation®2 console. In het bijzonder kan de PlayStation®2 console, anders dan blijkt uit het door verweerster overgelegde besluit van het GS-comité van 28 november 2001, gemakkelijk worden verbonden met een computerbeeldscherm (en niet enkel met een televisieontvangtoestel) en kan haar centrale verwerkingseenheid programma's verwerken die zijn opgesteld in de courante programmeertalen BASIC en LINUX. Overigens moet het besluit van 28 november 2001 volgens haar in zijn context worden beschouwd; het is namelijk zo dat enerzijds verweerster een kopie van de bestreden verordening aan het GS-comité heeft gestuurd, en daarbij het idee naar voren heeft gebracht dat de PlayStation®2 console onder post 9504 moest worden ingedeeld, en anderzijds waren er over dit punt nog geen discussies op basis van volledige informatie gevoerd tussen alle afgevaardigden. Voorts wijst verzoekster erop dat verweerster niet uitlegt waarom de GS-toelichting bij post 9504, sub b, niet overtuigend is. Dat de GS-toelichtingen niet bindend zijn, is volgens haar geen afdoend argument, aangezien het vaste rechtspraak is dat de GS-toelichtingen, ofschoon zij niet juridisch bindend zijn, belangrijke hulpmiddelen zijn voor de uitlegging van de GN en alleen buiten beschouwing kunnen worden gelaten in nauwkeurig bepaalde omstandigheden.

87.
    Verder betwist verzoekster verweersters stelling dat een indeling van de PlayStation®2 console onder code 9504 des te meer gerechtvaardigd is aangezien dit toestel niet gebruiksvriendelijk is voor gebruikers die het willen gebruiken voor programmatie of tekstverwerking (bijvoorbeeld omdat het niet gemakkelijk is om tekens in te voeren met de bedieningsmodule). Deze stelling is immers niet relevant omdat de PlayStation®2 console dankzij haar USB-poorten gemakkelijk kan worden verbonden met een standaardtoetsenbord, een muis en een computerbeeldscherm om er een volledig gegevensverwerkend systeem van te maken. Zij beklemtoont bovendien dat overeenkomstig aantekening 5 C op hoofdstuk 84 de afzonderlijk aangeboden eenheden van een automatische gegevensverwerkende machine eveneens onder post 8471 vallen en dat de PlayStation®2 console een automatische gegevensverwerkende machine is die, anders dan verweerster stelt, even gemakkelijk te bedienen is als enig ander systeem voor automatische gegevensverwerking. Voorts merkt zij op dat verweerster niet aantoont waarom het feit dat de PlayStation®2 console eerder een eenheid van een automatische gegevensverwerkende machine is dan een volledig systeem, met zich brengt dat zij „in wezen een videospel” is.

88.
    Vervolgens stelt verzoekster dat verweerster ten onrechte stelt dat de omschrijving van de producten onder GN-code 9504 10 00 op zich functioneel is, zodat de functie als videospel van de PlayStation®2 console op zich een objectief kenmerk en een eigenschap van het product is. Verzoekster wijst er immers op dat de omschrijving van GN-code 9504 10 00 niet louter functioneel is, aangezien de uitdrukking „videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger” enkel uitdrukkelijk verwijst naar het gebruik van het videospel met een televisieontvanger en, indien verweersters redenering zou worden gevolgd, het opschrift van deze onderverdeling veeleer „toestel dat kan worden gebruikt voor het spelen van videospellen” had moeten zijn. Verzoekster meent derhalve dat de omschrijving van de producten die onder onderverdeling 9504 10 vallen, niet kan worden aangewend om daaronder elk toestel op te nemen dat voor het spelen van videospellen kan worden gebruikt. Verweerster erkent overigens zelf dat niet alle toestellen die voor het spelen van videospellen kunnen worden gebruikt, onder onderverdeling 9504 10 moeten worden ingedeeld. Om een toestel aldus in te delen, moet de functie volgens verzoekster inherent zijn aan het toestel, bijvoorbeeld wanneer met het toestel enkel specifieke software voor videospellen kan worden gebruikt of wanneer de gebruiker slechts kan kiezen tussen een beperkt aantal vaste spellen die in het toestel zijn geprogrammeerd.

89.
    Verzoekster stelt dat deze zienswijze duidelijk blijkt uit de rechtspraak, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium kan zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product; de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (arresten Hof van 1 juni 1995, Thyssen Haniel Logistic, C-459/93, Jurispr. blz. I-1381, en 28 maart 2000, Holz Geenen, C-309/98, Jurispr. blz. I-1975), dat een indeling op basis van de bestemming een methode is die als „laatste toevlucht” moet worden gebruikt en dat, omwille van de rechtszekerheid (arrest Hof van 20 november 1997, Wiener SI, C-338/95, Jurispr. blz. I-6495) en een gemakkelijke controle, de voorkeur moet worden gegeven aan indelingscriteria gebaseerd op de objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten die bij inklaring geverifieerd kunnen worden (arrest Hof van 16 december 1976, Luma, 38/76, Jurispr. blz. 2027, punt 7). Het is slechts relevant de bestemming van het product in aanmerking te nemen, wanneer de indeling niet reeds op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product kan plaatsvinden (conclusie van advocaat-generaal Jacobs bij arrest Wiener SI, reeds aangehaald, Jurispr. blz. I-6497, punt 34). Vermits niet wordt betwist dat de objectieve kenmerken en eigenschappen van de PlayStation®2 console overeenstemmen met de inhoud van post 8471 en de tekst van de relevante aantekeningen op het hoofdstuk, is het volgens verzoekster duidelijk overbodig om zich op subjectieve elementen, zoals de bestemming of het commercieel gebruik van het product, te beroepen om eventueel tot een indeling onder post 9504 te kunnen komen. Ten slotte merkt verzoekster op dat verweerster geen enkel bewijs heeft geleverd dat post 9504, ingeval deze post daadwerkelijk een gewettigde keuze van indeling zou zijn, voorrang heeft boven post 8471 op basis van algemene interpretatieregel 3 b.

90.
    Verweerster betwist dat de PlayStation®2 console een automatische gegevensverwerkende machine is die onder post 8471 valt, en dus niet onder post 9504 kan worden ingedeeld.

91.
    In dit verband stelt verweerster dat verzoeksters argument dat op de GS-toelichting bij post 9504, sub b, is gebaseerd, minder degelijk is dan deze vennootschap voorhoudt. Zij erkent dat deze toelichting bepaalt dat van post 9504 zijn uitgesloten „machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen (nr. 84.71) [...]”. Zij benadrukt echter dat het vaste rechtspraak is, dat de GS-toelichtingen weliswaar als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van de GN kunnen worden beschouwd en zelfs overtuigend kunnen zijn, doch rechtens niet bindend zijn, zodat in voorkomend geval dient te worden onderzocht of de inhoud ervan met de bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief zelf in overeenstemming is en de draagwijdte daarvan niet wijzigt (zie met name arrest Hof van 9 februari 1999, ROSE Elektrotechnik, C-280/97, Jurispr. blz. I-689). Bovendien herinnert zij eraan dat de GS-toelichting bij post 9504, sub b, in elk geval dateert van 1985, toen toestellen als de PlayStation®2 console niet bestonden. Voorts merkt zij ten eerste op dat het GS de begrippen „computer” of „personal computer” niet gebruikt, zodat de GS-toelichting bij post 9504, sub b, dus verwijst naar aantekening 5 op hoofdstuk 84, die een definitie geeft van automatische gegevensverwerkende machines die onder post 8471 vallen. Ten tweede is in de GS-toelichting bij post 9504, sub b, waar wordt verwezen naar aantekening 5 A, sub a, benadrukt dat de betrokken producten machines zijn die daadwerkelijk bedoeld zijn om gegevens te verwerken, ook al kunnen zij daarnaast ook voor videospellen worden geprogrammeerd. Ten derde zijn er bij de analyse van de GS-toelichting bij post 9504, sub b, door het GS-comité geen problemen gerezen, aangezien dat comité er van uit is gegaan dat de mogelijkheid om spelsoftware te gebruiken een normaal kenmerk van elke computer is, met inbegrip van desktop computers. Verweerster is dan ook van mening dat deze toelichting tot doel heeft te vermijden dat alle computers in de categorie spelconsoles worden ingedeeld.

92.
    Verweerster wijst er vervolgens op dat binnen het GS-comité nog steeds levendige discussies worden gevoerd over de problematiek van de indeling van de PlayStation®2 console, en dat momenteel meer in de richting van een indeling onder post 9504 wordt gedacht. In november 2001 werd immers bij het GS-comité een voorstel ingediend om de PlayStation®2 console bij de „videospellen” van post 9504 in te delen, en de meeste afgevaardigden waren het met dit voorstel eens. Volgens haar heeft het comité louter wegens het standpunt van de Japanse afgevaardigde besloten om de kwestie tijdens de volgende zitting opnieuw te onderzoeken [zie in het bijzonder de punten 7 tot en met 9 van bijlage G/9 bij het document NC0510E2 (HSC/28/Nov.2001)].

93.
    Verder verwerpt verweerster verzoeksters argumentatie dat verweerster een fout heeft gemaakt door het „wezenlijk karakter” van het toestel louter op basis van zijn functies te bepalen, in plaats van op basis van de stoffen of bestanddelen. Volgens haar is de omschrijving in een onderverdeling zoals 9504 10 00 zelf functioneel („videospellen...”). Het toestel is bijgevolg op basis van zijn functie als videospel terecht onder onderverdeling 9504 10 00 ingedeeld , aangezien dat zijn objectieve kenmerk en zijn eigenschap is, zoals zij in deze onderverdeling zijn bepaald.

94.
    In dit verband zet volgens haar de door verzoekster aangehaalde rechtspraak haar zienswijze kracht bij. Zo heeft het Hof in punt 15 van het arrest Holz Geenen, in punt 89 hierboven aangehaald, bevestigd dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium moet zijn, voorzover zij inherent is aan het product. In het arrest van het Hof van 18 april 1991, WeserGold (C-219/89, Jurispr. blz. I-1895, punt 9) heeft de gemeenschapsrechter er eveneens aan herinnerd dat de bestemming van een product slechts een rol kan spelen voor de tariefindeling ervan, indien de omschrijving dit criterium uitdrukkelijk vermeldt. Welnu, als het begrip „bestemming” wordt vervangen door „functie”, blijkt volgens verweerster uit deze rechtspraak dat de omschrijving van GN-code 9504 10 00 („videospellen”) de onder deze post ingedeelde goederen uitdrukkelijk omschrijft op grond van hun functie.

- Tweede onderdeel: de onjuiste toepassing van interpretatieregel 3 b met het oog op de tariefindeling van de PlayStation®2 console

95.
    Verzoekster wijst erop dat de PlayStation®2 console in kolom 3 van de bijlage bij de bestreden verordening onder code 9504 10 00 is ingedeeld omdat „van de verscheidene functies van het toestel (inbegrepen het spelen van videospellen, het afspelen van audio-cd's en digitale videodisks, de automatische gegevensverwerking, enz.) de functie met betrekking tot het spelen van videospellen het wezenlijk karakter aan het toestel verleent en deze de indeling als een spelconsole van post 9504 bepaalt”. Volgens haar kon algemene interpretatieregel 3 b echter niet worden toegepast om het „wezenlijk karakter” van de PlayStation®2 console op basis van haar functies te bepalen. Een automatische gegevensverwerkende machine kan immers niet volgens haar functie worden ingedeeld wanneer deze functie voortvloeit uit de aard van de gegevensbestanden die door de machine worden verwerkt.

96.
    In het bijzonder stelt zij dat de functie waarvoor een product wordt gebruikt, alleen in aanmerking kan worden genomen wanneer zij het resultaat is van objectieve kenmerken en eigenschappen van het product zelf, of, anders gezegd, wanneer de functie blijkt uit een fysiek kenmerk van het product, zoals een stof of een bestanddeel. Ook moet de omschrijving van de post volgens haar uitdrukkelijk verwijzen naar deze functie of dat gebruik. Wanneer een product meerdere functies heeft, kan het wezenlijk karakter ervan dan ook niet op basis van zijn functies worden bepaald, behalve indien de verschillende functies overeenstemmen met verschillende materialen of verschillende bestanddelen. Verweerster verwijst hierbij naar de bewoordingen van algemene interpretatieregel 3 b welke bepaalt dat „mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van [regel] 3 a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald”.

97.
    Welnu, verzoekster stelt dat alle functies van de PlayStation®2 console worden vervuld door dezelfde bestanddelen die dezelfde verwerkingsprocessen uitvoeren, zodat het onmogelijk is om voor elke functie een afzonderlijk bestanddeel of een onderscheiden stof te vinden die deze functie met uitsluiting van de andere vervult. De PlayStation®2 console is immers geen combinatie van bestanddelen of machines die meerdere verschillende, aanvullende of alternatieve functies vervullen, waarbij de verschillende functies zouden afhangen van verschillende onderscheiden machines, stoffen of constitutieve bestanddelen, aangezien dit product, zoals uit de feiten blijkt, geen afzonderlijke bestanddelen heeft voor het afspelen van dvd-video's, het afspelen van software voor videospellen of het uitvoeren van programma's in BASIC of LINUX-toepassingen. Al deze gegevensbestanden worden door dezelfde centrale eenheid verwerkt.

98.
    Volgens verzoekster volgt hieruit dat algemene interpretatieregel 3 b, in de bestreden verordening verkeerd is toegepast, omdat daarin het wezenlijk karakter van het product uitsluitend op basis van de functies van de PlayStation®2 console is bepaald, en niet op basis van de stoffen of de bestanddelen waaraan deze functies inherent zijn.

99.
    Verweerster betwist dat zij bij de bepaling van de tariefindeling van de PlayStation®2 console algemene interpretatieregel 3 b onjuist heeft toegepast.

100.
    In de eerste plaats vestigt verweerster, die niet betwist dat de PlayStation®2 console voldoet aan de voorwaarden van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, en evenmin dat aantekening 5 E op dat hoofdstuk in casu niet van toepassing is, de aandacht van het Gerecht op aantekening 1, sub p, op afdeling XVI, betreffende de GN-hoofdstukken 84 en 85. Deze aantekening 1, sub p, bepaalt duidelijk dat afdeling XVI niet de artikelen bedoeld bij hoofdstuk 95 omvat, hetwelk speelgoed, spellen, artikelen voor ontspanning en sportartikelen betreft, en waarin de in de bestreden verordening gehanteerde GN-code 9504 10 00 („videospellen”) is opgenomen. Hieruit volgt volgens verweerster dat een toestel dat tegelijk een spel (post 9504 - hoofdstuk 95) en een automatische gegevensverwerkende machine (post 8471 - hoofdstuk 84 - afdeling XVI) is, wordt uitgesloten van afdeling XVI en automatisch wordt ingedeeld onder post 9504. In casu moet dus worden nagegaan of het betrokken toestel niet hoofdzakelijk een videospel is, ook al heeft het eveneens kenmerken van een automatische gegevensverwerkende machine (zie arrest Rank Xerox, aangehaald in punt 86 hierboven, punt 18), zodat de indeling van het product onder hoofdstuk 95 overeenkomstig aantekening 1, sub p, op afdeling XVI de toepassing van hoofdstukken 84 en 85 zou uitsluiten.

101.
    Vervolgens herinnert zij eraan, dat volgens de algemene GN-interpretatieregels de bewoordingen van de posten, de onderverdelingen en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken bepalend zijn voor de indeling (algemene regels 1 en 6), en dat de post met de meest specifieke omschrijving, indien goederen vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking algemene regel 3 a). Zij wijst er eveneens op dat volgens algemene regel 3 b de mengsels waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van de regel van de „specifieke omschrijving”, moeten worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan zij hun „wezenlijk karakter” ontlenen. Welnu, volgens verweerster wordt als motivering in de bijlage bij de bestreden verordening opgegeven dat de mogelijkheid om videospellen te spelen het toestel zijn wezenlijk karakter verleent en bepalend is voor de indeling als een spelconsole van post 9504, juist omdat zij in de bestreden verordening toepassing heeft gemaakt van deze regel van het „wezenlijk karakter”.

102.
    Verweerster meent overigens dat deze beoordeling van het „wezenlijk karakter” van het product wordt bevestigd door informatie die verzoekster in bijlage bij het verzoekschrift heeft overgelegd. Ten eerste verwijst zij naar bijlage A.1 van de documentatie die tijdens de voorstelling van de PlayStation®2 console is overgelegd aan het comité „nomenclatuur”, en waarin is benadrukt dat „Sony Computer Entertainment met de komst van de PlayStation®2 console het videospel opnieuw zal uitvinden en de grenzen van onze verwachtingen zal verleggen”. Ten tweede blijkt uit het afschrift van een reeks vragen en antwoorden tijdens de zitting van het comité „nomenclatuur”, dat de PlayStation®2 console hoofdzakelijk wordt gebruikt om videospellen te spelen, dat haar voorkomen duidelijk behoort tot de categorie videospellen (met name omdat het niet gebruiksvriendelijk is een tekst te schrijven door met de bedieningsmodule telkens de letter te kiezen die op het scherm moet verschijnen), en dat zij, ook al gaat het om een automatische gegevensverwerkende machine in de zin van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, niettemin in wezen een videospel is. Ten slotte verwijst verweerster naar een reclamefolder in bijlage bij haar memorie, die volgens haar duidelijk aangeeft dat het wezenlijk karakter van de PlayStation®2 console een videospel is.

Beoordeling door het Gerecht

103.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat de Raad de Commissie, handelend in samenwerking met de douanedeskundigen van de lidstaten, een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft gelaten bij de verduidelijking van de inhoud van de posten die voor de indeling van een bepaald goed in aanmerking komen. De bevoegdheid van de Commissie om de in artikel 9, lid 1, sub a, b, d en e, van de GN-verordening bedoelde maatregelen vast te stellen, machtigt haar evenwel niet om de inhoud van de tariefposten te wijzigen die zijn vastgesteld op basis van het bij het internationaal verdrag ingevoerde GS, nu de Gemeenschap zich bij artikel 3 van dit verdrag heeft verbonden de draagwijdte van de posten niet te wijzigen (zie arrest Hof van 14 december 1995, Frankrijk/Commissie, C-267/94, Jurispr. blz. I-4845, punten 19 en 20, en arrest Holz Geenen, aangehaald in punt 89 hierboven, punt 13).

104.
    Voorts moet blijkens een vaste rechtspraak het doorslaggevende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen zoals omschreven in de tekst van de tariefpost en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken (zie met name arresten Hof van 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, Jurispr. blz. I-1945, punt 11; 18 december 1997, Techex, C-382/95, Jurispr. blz. I-7363, punt 11; 19 oktober 2000, Peacock, C-339/98, Jurispr. blz. I-8947, punt 9, en arrest Hewlett Packard France en Hewlett Packard Europe/Commissie, aangehaald in punt 51 hierboven, punt 24).

105.
    Gelet op deze beginselen moet worden nagegaan of, zoals verzoekster stelt, verweerster blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door bij de bestreden verordening de console die in kolom 1 van de bijlage bij genoemde verordening is omschreven, in te delen onder post 9504 10 00 en de erbij horende cd-rom onder post 8524 39 90.

106.
    In dit verband zij er vooraf aan herinnerd, dat de partijen het erover eens zijn dat de PlayStation®2 console voldoet aan de voorwaarden van aantekening 5 A op hoofdstuk 84 en dus als een automatische gegevensverwerkende machine kan worden beschouwd. Dit product kan derhalve worden ingedeeld onder post 8471, waarvan het opschrift luidt: „Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen”. De partijen zijn het er tevens over eens dat de PlayStation®2 console geen „eigen functie, andere dan automatische gegevensverwerking” vervult, in de zin die het Hof aan dit begrip heeft gegeven (zie met name arrest Peacock, aangehaald in punt 103 hierboven, punten 16 en 17).

107.
    De partijen zijn het daarentegen oneens over de mogelijkheid om de PlayStation®2 console onder post 9504 in te delen, en in het bijzonder, onder onderverdeling 9504 10. Dat het product voldoet aan de voorwaarden van aantekening 5 A op hoofdstuk 84 en geen eigen functie vervult in de zin van aantekening 5 E op datzelfde hoofdstuk, sluit volgens verzoekster op zich uit dat het product onder onderverdeling 9504 10 kan worden ingedeeld, omdat de indeling van een automatische gegevensverwerkende machine volgens haar niet kan afhangen van het soort gegevensbestanden dat deze machine verwerkt.

108.
    Toen de bestreden verordening werd vastgesteld, luidde het opschrift van post 9504 als volgt: „Artikelen voor gezelschapsspellen, daaronder begrepen spellen met motor of met drijfwerk, biljarten, speciale tafels voor casinospellen en automatische bowlinginstallaties”. Het opschrift van onderverdeling 9504 10 luidde: „Videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger”.

109.
    In onderhavig geval moet erop worden gewezen dat noch het opschrift van onderverdeling 9504 10, noch de aantekeningen op de afdelingen en hoofdstukken een omschrijving geven van „videospellen”. Het enige vereiste van genoemd opschrift is dat het om toestellen moet gaan die „met een televisieontvanger worden gebruikt”, aan welk vereiste blijkens de bestreden verordening in casu onbetwistbaar is voldaan. Hetzelfde geldt overigens met betrekking tot de GS-toelichtingen en de GN-toelichtingen, die geen omschrijving geven van „videospellen”.

110.
    Er moet aan worden herinnerd, dat het Hof in een vergelijkbaar geval, waar de GN, evenmin als de GS- en de GN-toelichtingen een omschrijving gaven van de betrokken producten, heeft geoordeeld dat het objectieve kenmerk van deze producten, dat deze onderscheidt van andere producten, dient te worden gezocht in het gebruik waarvoor deze producten zijn bestemd. In het bijzonder heeft het Hof met betrekking tot pyjama's geoordeeld, dat het objectieve kenmerk van deze producten erin bestond 's nachts als nachtkledij te worden gedragen, en dat, wanneer dit objectieve kenmerk bij de inklaring kan worden vastgesteld, de omstandigheid dat ook een ander gebruik van het kledingstuk denkbaar is, de juridische kwalificatie ervan als pyjama niet uitsluit. Het heeft hieraan de conclusie verbonden dat niet enkel combinaties van twee kledingstukken van brei- of haakwerk, die wegens hun algemeen aanzien uitsluitend bestemd zijn om in bed te worden gedragen, als pyjama's in de zin van post 6108 moesten worden aangemerkt, maar ook combinaties die hoofdzakelijk daartoe worden gebruikt (arrest Hof van 9 augustus 1994, Neckermann Versand, C-395/93, Jurispr. blz. I-4027, punten 6 en volgende, en arrest Wiener SI, aangehaald in punt 89 hierboven, punten 13 en 14).

111.
    Deze redenering kan ook op een geval als het onderhavige worden toegepast. Aldus moeten, gelet op het ontbreken van een omschrijving van „videospellen” in de zin van onderverdeling 9504 10, als videospellen worden aangemerkt alle producten die bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk voor het spelen van videospellen te worden gebruikt, ook al zouden zij voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt.

112.
    Het valt niet te ontkennen dat de PlayStation®2 console zowel door de manier waarop zij is ingevoerd, verkocht en aangeboden aan het publiek, als door de manier waarop zij is ontworpen, hoofdzakelijk bestemd is om voor het spelen van videospellen te worden gebruikt, ook al kan zij blijkens de bestreden verordening eveneens worden gebruikt voor andere doeleinden, zoals het afspelen van dvd-video's en compactdiscs, en automatische gegevensverwerking.

113.
    Deze vaststelling vindt bevestiging in de talrijke documenten en, in het bijzonder, de brochures en andere reclame met betrekking tot de PlayStation®2 console, die in het kader van onderhavige procedure door de partijen zijn overgelegd. Uit deze documenten blijkt immers duidelijk dat de PlayStation®2 console hoofdzakelijk als een console voor videospellen wordt gecommercialiseerd en verkocht, ook al kan zij eveneens voor andere doeleinden worden gebruikt. Uit verschillende antwoorden van verzoekster in het kader van de voorstelling op 27 februari 2001 van de PlayStation®2 console aan het comité „nomenclatuur” volgt bovendien dat de gebruikers de PlayStation®2 console hoofdzakelijk als een spelconsole zien. Voorts blijkt uit de omschrijving van het product in kolom 1 van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening, dat de PlayStation®2 console voor de kleinhandel wordt verpakt als een console voor videospellen, aangezien zij wordt aangeboden met een „bedieningsmodule met verscheidene knoppen, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor het spelen van videospellen” en met aansluitsnoeren. Daarentegen worden de andere eenheden waarmee zij kan worden verbonden, zoals standaardtoetsenbord, muis en computerscherm, - zoals verzoekster heeft bevestigd - afzonderlijk verkocht.

114.
    Bovendien moet worden vastgesteld dat noch het opschrift van onderverdeling 9504 10, noch de aantekeningen op de afdelingen en hoofdstukken aanwijzingen bevatten, laat staan beperkingen, aangaande de werking en/of de samenstelling van de producten die onder deze onderverdeling vallen. Hieruit volgt dat, anders dan verzoekster stelt, op de enkele grond dat de PlayStation®2 console als een automatische gegevensverwerkende machine kan functioneren en videospellen slechts een van de soorten gegevensbestanden is die zij kan verwerken, de indeling ervan onder onderverdeling 9504 10 als zodanig niet kan worden uitgesloten, aangezien overduidelijk is dat dit toestel bestemd is om hoofdzakelijk voor het spelen van videospellen te worden gebruikt.

115.
    Anders dan verzoekster stelt, wordt aan deze conclusie niet afgedaan door de GS-toelichting bij post 9504, sub b, die bepaalt dat daarvan zijn uitgesloten „de machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen (post 84.71)”.

116.
    Volgens vaste rechtspraak vormen de GS-toelichtingen inderdaad belangrijke middelen ter verzekering van een eenvormige toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief door de douaneautoriteiten van de lidstaten en kunnen zij als zodanig als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan worden beschouwd. Deze toelichtingen zijn niettemin rechtens niet bindend, zodat in voorkomend geval moet worden onderzocht, of de inhoud ervan met de bepalingen zelf van het gemeenschappelijk douanetarief in overeenstemming is en de draagwijdte ervan niet wijzigt (arrest Hof van 16 juni 1994, Develop Dr. Eisbein, C-35/93, Jurispr. blz. I-2655, punt 21).

117.
    Er zij op gewezen dat, indien de GS-toelichting bij post 9504, sub b, - zoals verzoekster suggereert - aldus zou worden uitgelegd dat alle producten die voldoen aan de voorwaarden van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, niet onder deze post kunnen worden ingedeeld, met inbegrip van deze welke bestemd zijn om hoofdzakelijk voor het spelen van videospellen te worden gebruikt, dit tot gevolg zou hebben dat de draagwijdte van deze post en van onderverdeling 9504 10 zou worden gewijzigd en meer in het bijzonder zou worden beperkt, wat niet kan aanvaard worden.

118.
    Verder moet verzoeksters argument worden afgewezen, dat de indeling van een automatische gegevensverwerkende machine volgens het soort gegevensbestanden dat wordt verwerkt tot gevolg zou hebben dat de draagwijdte van post 8471 op ongerechtvaardigde wijze wordt beperkt door de toevoeging van een nieuwe regel die het criterium van de „eigen functie”, waarin aantekening 5 E op hoofdstuk 84 voorziet, uitbreidt tot alle functies die in alle andere posten en onderverdelingen van het gemeenschappelijk douanetarief zijn vermeld. Zoals is vastgesteld in punt 106 hierboven, vervult de PlayStation®2 console inderdaad geen „eigen functie, andere dan automatische gegevensverwerking” en is het spelen van videospellen als zodanig geen eigen functie van dit toestel. Doch het enkele feit dat een toestel voldoet aan de voorwaarden van aantekening 5 A op hoofdstuk 84 en geen eigen functie, andere dan gegevensverwerking in de zin van aantekening 5 E op genoemd hoofdstuk vervult, levert als zodanig geen grond op om uit te sluiten dat een dergelijk toestel onder een andere post kan worden ingedeeld.

119.
    Aangezien vaststaat dat de PlayStation®2 console, anders dan verzoekster stelt, onder post 9504 kan worden ingedeeld, moet nu worden nagegaan of, verweerster, zoals verzoekster in het tweede onderdeel van haar argumentatie stelt, blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting waar zij op basis van algemene interpretatieregel 3 b de PlayStation®2 console heeft ingedeeld op grond van de functie waaraan zij haar wezenlijk karakter ontleent.

120.
    Zoals ook blijkt uit de motivering in kolom 3 van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening, moet worden vastgesteld dat verweerster de PlayStation®2 console heeft ingedeeld op basis van de vaststelling dat „van de verscheidene functies van het toestel (inbegrepen het spelen van videospellen, het afspelen van audio-cd's en digitale videodisks, de automatische gegevensverwerking, enz.) de functie met betrekking tot het spelen van videospellen het wezenlijk karakter aan het toestel verleent”. In haar stukken en ter terechtzitting heeft verweerster bevestigd dat zij hierbij algemene interpretatieregel 3 b heeft toegepast.

121.
    Volgens de bewoordingen ervan is algemene interpretatieregel 3 b alleen van toepassing „indien goederen met toepassing van [regel] 2 b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten”.

122.
    Algemene interpretatieregel 3 b, bepaalt dat „mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van [regel] 3 a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald”.

123.
    Uit de bewoordingen van deze regel blijkt duidelijk dat hij alleen de indeling betreft van „mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein”.

124.
    Volgens de duidelijke bewoordingen van algemene interpretatieregel 3 b mogen mengsels en assortimenten uitsluitend worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan zij hun wezenlijk karakter ontlenen. De regel bepaalt daarentegen niet dat mengsels of assortimenten mogen worden ingedeeld naar de functie waaraan zij hun wezenlijk karakter ontlenen.

125.
    Deze uitlegging van algemene interpretatieregel 3 b vindt bevestiging in de GS-toelichting bij deze regel, welke preciseert dat „de factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijk karakter kan verschillen van de ene soort van goederen tot de andere. De goederen kunnen hun wezenlijk karakter ontlenen aan de stof waaruit zij bestaan en aan de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, aan de omvang, de hoeveelheid, het gewicht en de waarde ervan, ofwel aan de belangrijkheid van de samenstellende stoffen ten opzichte van het gebruik dat van de goederen zal worden gemaakt”.

126.
    Daarnaast vindt zij ook steun in de rechtspraak van het Hof dat krachtens algemene interpretatieregel 3 b „voor de tariefindeling van een product moet worden vastgesteld, aan welke van de stoffen waaruit het is samengesteld het zijn wezenlijke karakter ontleent; daartoe moet worden nagegaan, of het product ook zonder het een of andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt” (arresten Hof van 21 juni 1988, Sportex, 253/87, Jurispr. blz. 3351, punt 8; 10 mei 2001, VauDe Sport, C-288/99, Jurispr. blz. I-3683, punt 25, en 7 februari 2002, Turbon International, C-276/00, Jurispr. blz. I-1389, punt 26; zie eveneens in die zin arresten Hof van 9 februari 1984, Metro, 60/83, Jurispr. blz. 671, punt 15; 20 juni 1996, VOBIS Microcomputer, C-121/95, Jurispr. blz. I-3047, punten 19-25, en 17 juni 1997, Codiesel, C-105/96, Jurispr. blz. I-3465, punten 22 en volgende).

127.
    In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft verweerster weliswaar gesteld dat de PlayStation®2 console haar wezenlijk karakter ontleent aan het bestanddeel dat „Emotion Engine” wordt genoemd, maar dit stemt niet overeen met de motivering in kolom 3 van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening, volgens welke de functie met betrekking tot het spelen van videospellen het wezenlijk karakter aan het toestel verleent. Bovendien heeft verweerster bevestigd dat „Emotion Engine” niets anders is dan de centrale verwerkingseenheid van de PlayStation®2 console. Dit bestanddeel is echter het centrale bestanddeel van alle automatische gegevensverwerkende machines en kan dan ook de indeling van het product onder de post voor „videospellen” niet rechtvaardigen.

128.
    Bijgevolg heeft verweerster de bestreden verordening ten onrechte op interpretatieregel 3 b gebaseerd.

129.
    Voorts moet verweersters argumentatie worden afgewezen, volgens welke zij bij de indeling van de PlayStation®2 console ook toepassing zou hebben gemaakt van aantekening 1, sub p, op afdeling XVI, die de „artikelen bedoeld bij hoofdstuk 95” uitsluit van afdeling XVI.

130.
    Hoewel het geenszins uit te sluiten is dat deze aantekening kan worden toegepast bij de bepaling van de tariefindeling van de PlayStation®2 console, moet er immers aan worden herinnerd, dat volgens de motivering in kolom 3 van de tabel in bijlage bij de bestreden verordening de indeling in casu is vastgesteld „op basis van de algemene regels 1, 3 b en 6 voor de interpretatie van de GN, aantekening 6 op hoofdstuk 85 en de tekst van de GN-codes 8542, 8524 39 en 8524 39 90, alsmede 9504 en 9504 10 00”.

131.
    Uit deze motivering blijkt duidelijk dat de indeling van de in kolom 1 beschreven console niet op basis van aantekening 1, sub p, op afdeling XVI is vastgesteld. Anders dan verweerster in antwoord op een vraag van het Gerecht en ter terechtzitting heeft gesteld, kan uit de loutere vermelding in de motivering van algemene regel 1 niet worden afgeleid dat aantekening 1, sub p, op afdeling XVI voor de vaststelling van de tariefindeling is gebruikt. Algemene regel 1, die bepaalt dat de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken voor de indeling wettelijk bepalend zijn, en dat de andere algemene regels alleen kunnen worden gebruikt voorzover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen, is als zodanig immers veel te onnauwkeurig opdat belanghebbenden eruit kunnen opmaken dat de indeling in casu, zoals verweerster stelt, op basis van aantekening 1, sub p, op afdeling XVI zou zijn vastgesteld. Nochtans verlangt de motiveringsplicht, die bij de vaststelling van een tariefindelingsverordening op verweerster rust, van de Commissie dat zij de wettelijke basis waarop de indeling berust, duidelijk vermeldt, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen (zie in die zin arresten Hof van 13 oktober 1992, Portugal en Spanje/Raad, C-63/90 en C-67/90, Jurispr. blz. I-5073, punt 16; 14 juli 1994, Griekenland/Raad, C-353/92, Jurispr. blz. I-3411, punt 19, en 4 februari 1997, België en Duitsland/Commissie, C-9/95, C-23/95 en C-156/95, Jurispr. blz. I-645, punt 44). Een loutere verwijzing naar algemene interpretatieregel 1 voldoet niet aan deze verplichting.

132.
    Overigens moet worden opgemerkt dat - gesteld dat de posten 8471 en 9504 de enige waren waaronder de PlayStation®2 console kon worden ingedeeld - een gezamenlijke toepassing van aantekening 1, sub p, op afdeling XVI en algemene interpretatieregel 3 b ter bepaling van de uiteindelijke indeling van dit product uitgesloten was. In een dergelijk geval zou dat product immers alleen reeds op grond van aantekening 1, sub p, op afdeling XVI onder post 9504 kunnen worden ingedeeld waardoor de toepassing van de algemene regels, en met name algemene regel 3 b, zou zijn uitgesloten, aangezien deze regels overeenkomstig algemene regel 1 enkel van toepassing zijn voorzover zij niet in strijd zijn met de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen.

133.
    Gelet op een en ander, moet er vanuit worden gegaan dat verweerster blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting waar zij de indeling van de in kolom 1 omschreven spelconsole op interpretatieregel 3 b heeft gebaseerd. Aangezien tussen partijen vaststaat dat een eventuele foute indeling van de console automatisch tot gevolg heeft dat de indeling van de erbij horende cd-rom haar geldigheid verliest, moet er bovendien vanuit worden gegaan dat zij ook op dat punt blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting.

134.
    Zonder dat het middel ontleend aan schending van de motiveringsplicht behoeft te worden onderzocht, moet de bestreden verordening dan ook nietig worden verklaard, voorzover daarin de in kolom 1 van de tabel in bijlage bij deze verordening omschreven console onder GN-code 9504 10 00 is ingedeeld, en de erbij horende cd-rom onder GN-code 8524 39 90.

Verzoek om procedurele maatregelen van instructie

Argumenten van partijen

135.
    Bij afzonderlijke akte, op 3 oktober 2001 neergelegd ter griffie van het Gerecht, heeft verzoekster het Gerecht verzocht de Commissie te gelasten volgende documenten over te leggen:

-    de besluiten van de vergaderingen van het comité „nomenclatuur” op 27 februari 2001, 9, 10 en 11 april 2001 en 30 mei 2001;

-    de briefwisseling tussen de juridische dienst van de Commissie en de diensten van het directoraat-generaal Belastingen en Douane-Unie betreffende het overleg over de wettigheid van de bestreden verordening vóór de vaststelling ervan.

136.
    Wat het advies van de juridische dienst betreft, heeft verzoekster ermee ingestemd dat het enkel aan het Gerecht werd overgelegd.

137.
    In antwoord op verzoeksters verzoek om overlegging van stukken, heeft verweerster in bijlage bij haar verweerschrift een kopie van volgende documenten overgelegd:

-    het verslag van de besluiten van de 243e zitting van het comité „nomenclatuur” op 27 februari 2001;

-    het verslag van de besluiten van de 247e zitting van het comité „nomenclatuur” op 9, 10 en 11 april 2001;

-    het verslag van de besluiten van de 252e zitting van het comité „nomenclatuur” op 30 mei 2001;

-    de nota van 16 mei 2001 met betrekking tot het overleg tussen de diensten, die ondertekend is door de directeur-generaal Belastingen en Douane-Unie.

138.
    Daarentegen heeft verweerster de overlegging geweigerd van het geschreven advies dat haar juridische dienst haar in het kader van het overleg tussen de diensten heeft verstrekt, wegens beginselen inzake „de stabiliteit van de communautaire orde en de goede werking van de instellingen”. Zij heeft evenwel verklaard, dat zij op verzoek van het Gerecht bereid zou zijn om hem dit advies vertrouwelijk over te leggen.

Beoordeling door het Gerecht

139.
     Vastgesteld moet worden dat verweerster alle documenten waar verzoekster om had verzocht, heeft overgelegd, behalve het advies van haar juridische dienst in het kader van het overleg tussen de diensten. Bijgevolg zijn deze verzoeken zonder voorwerp geworden, behalve wat de overlegging van dat advies betreft. Wat dit laatste verzoek betreft, kan worden volstaan met de vaststelling dat, nog afgezien van zijn vertrouwelijke aard, dit advies geen belang heeft voor de beslechting van de onderhavige zaak, zodat de overlegging ervan niet moet worden gelast.

Kosten

140.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verzoeksters vordering in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende:

1)    Verklaart nietig verordening (EG) nr. 1400/2001 van de Commissie van 10 juli 2001 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 189, blz. 5), voorzover daarin de in kolom 1 van de tabel in bijlage bij deze verordening omschreven console onder GN-code 9504 10 00 is ingedeeld, en de erbij horende cd-rom onder GN-code 8524 39 90.

2)    Wijst het verzoek om overlegging van het advies van verweersters juridische dienst af.

3)    Verwijst verweerster in de kosten.

Lenaerts
Azizi
Jaeger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 september 2003.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

K. Lenaerts


1: Procestaal: Engels.