Language of document :

Beroep ingesteld op 30 november 2023 – Goodwill M + G/Commissie

(Zaak T-1125/23)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Goodwill M + G (Kontich, België) (vertegenwoordiger: I. Van Giel en T. Toremans, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

verordening (EU) 2023/2055 van de Commissie van 25 september 2023 tot wijziging van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft synthetische polymeermicrodeeltjes (PB 2023, L 238, blz. 67; hierna: „bestreden verordening”), nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Eerste middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

De bestreden verordening heeft als doel om het gebruik te beperken van synthetische, niet in water onoplosbare polymeren met een grootte van 5 mm of minder („synthetische polymeermicrodeeltjes” of „microplastics”) die in producten aanwezig zijn om een gewilde eigenschap te verkrijgen („opzettelijk aanwezig”), teneinde het risico dat die microdeeltjes voor het aquatische milieu kunnen vormen, aan te pakken. Volgens verzoekster leidt deze verordening tot een onmiddellijk verbod op het gebruik van glitter op kerstdecoratie zoals die door haar in de handel wordt gebracht. Dat verbod is echter niet geschikt om de door de Commissie nagestreefde doelstelling te bereiken en de veroorzaakte nadelen zijn niet evenredig aan het nagestreefde doel. De Commissie heeft ook niet de minst belastende maatregel gekozen.

Tweede middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

De bestreden verordening voorziet voor de inwerkingtreding van de nieuwe regels in verschillende overgangsperiodes. Er is sprake van een verschil in behandeling aangezien er voor sommige vergelijkbare sectoren – zoals de cosmeticasector – wordt voorzien in een overgangsperiode, maar dat niet het geval is voor de decoratiesector, waarin verzoekster actief is.

Derde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Ten eerste voert verzoekster aan dat het ontbreken van een overgangsperiode het ondernemingen onmogelijk maakt om zich aan de nieuwe regelgeving aan te passen en zo de economische en financiële risico’s te beperken. Ten tweede is het glitterverbod volgens haar niet duidelijk en evenmin nauwkeurig. Het verbod geldt namelijk alleen wanneer glitter vrijkomt bij „normaal gebruik” van de betreffende producten, in casu kerstdecoratie, maar er is onduidelijkheid over dat begrip. Daardoor kan verzoekster niet bepalen of en in welke mate het verbod op haar producten van toepassing is en is enige legitieme verwachting over de toepassing van het verbod onmogelijk.

Vierde middel: schending van de zorgvuldigheidsplicht

Uit geen enkel document blijkt dat de beslissing om niet te voorzien in een overgangsperiode voor glitter die bij normaal gebruik vrijkomt bij een product zoals kerstdecoratie, steunt op wetenschappelijk onderzoek of andere bewezen feiten. De Commissie lijkt er bij de vaststelling van de verordening ten onrechte van uit te zijn gegaan dat de sectoren die geen overgangsperiode toegekend kregen, deze niet nodig hadden omdat zij beschikten over levensvatbare alternatieven voor de verboden microdeeltjes. Door een en ander niet te onderbouwen heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en aldus haar zorgvuldigheidsplicht geschonden.

____________