Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2010 door Christian Kurrer tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2010 in zaak F-139/06, Kurrer / Commissie

(Zaak T-441/10 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Christian Kurrer (Watermaal-Bosvoorde, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het arrest in zaak F-139/06, Kurrer/Commissie;

nietigverklaring van het besluit van 27 maart 2006, voor zover rekwirant daarbij als ambtenaar op proef wordt ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2;

subsidiair, verwijzing van de zaak naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

verwijzing van de verwerende partij in de hogere voorziening in de kosten, daaronder begrepen die van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening vraagt rekwirant om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (GVA) van 8 juli 2010 in de zaak Kurrer/Commissie (F-139/06), waarbij is verworpen het door rekwirant, een in de rang A*8 ingedeeld voormalig tijdelijk functionaris, ingestelde beroep, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij zij i) rekwirant aanstelde als administrateur op proef na een algemeen vergelijkend onderzoek dat vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie was bekendgemaakt, voor zover hij daarbij krachtens de regels van het nieuwe Statuut werd ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2, en ii) zijn bevorderingspunten niet handhaafde.

Tot staving van zijn hogere voorziening stelt rekwirant dat artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut aldus moet worden uitgelegd dat alle tijdelijke functionarissen die voor een intern of algemeen vergelijkend onderzoek zijn geslaagd bij hun indeling als ambtenaar op proef hun rang moeten behouden, terwijl het GVA heeft geoordeeld dat dit recht uitsluitend moet worden voorbehouden aan tijdelijke functionarissen die bij hun aanstelling in vaste dienst overgaan tot een hogere categorie.

Rekwirant voert in dit kader vier middelen aan, ontleend aan:

een motiveringsgebrek en een onjuiste rechtsopvatting, daar het GVA zich slechts zeer marginaal heeft uitgesproken over de discriminatie tussen tijdelijke functionarissen die door de Europese Commissie en die welke door het Europees Parlement en de Rekenkamer van de Europese Unie zijn aangeworven, aangezien laatstgenoemden bij hun indeling hun rang en anciënniteit hebben behouden, ongeacht de vraag welke indeling was voorzien in de aankondiging van vergelijkend onderzoek waarvoor zij waren geslaagd;

schending van de regels voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht, aangezien de door het GVA gevolgde uitlegging niet gebaseerd is op de bewoordingen of de logica van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut;

schending van het beginsel van gelijke behandeling, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en een onjuiste rechtsopvatting, daar de door het GVA gevolgde uitlegging inbreuk maakt op het beginsel dat twee niet wezenlijk verschillende situaties niet verschillend mogen worden behandeld, aangezien er geen wezenlijk verschil was tussen tijdelijke functionarissen die bij een overgang van categorie in vaste dienst werden aangesteld en zij die na een algemeen vergelijkend onderzoek als ambtenaar werden aangesteld; bovendien hebben sommige tijdelijke functionarissen die na een algemeen vergelijkend onderzoek ambtenaar zijn geworden hun bevorderingspunten behouden, in tegenstelling tot hetgeen voor rekwirant het geval is geweest;

schending van het gemeenschapsrecht en met name van het recht op ontwikkeling van loopbaan en het recht van tijdelijke functionarissen om ambtenaar te worden.

____________