Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 11 maart 2022 – TR, UQ / FTI Touristik GmbH

(Zaak C-193/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: TR, UQ

Verwerende partij: FTI Touristik GmbH

Prejudiciële vragen

Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/23021 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen aldus worden uitgelegd,

dat voor de beoordeling van de gegrondheid van de beëindiging alleen de onvermijdbare en buitengewone omstandigheden relevant zijn die zich reeds op het tijdstip van beëindiging hebben voorgedaan,

dan wel aldus dat ook rekening moet worden gehouden met buitengewone omstandigheden die zich daadwerkelijk voordoen na de beëindiging, maar vóór de geplande aanvang van de reis (d.w.z. het laatst mogelijke tijdstip van beëindiging)?

Indien vraag 1 a) bevestigend wordt beantwoord:

aa)     Moet artikel 12, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de reiziger zich in het geding over de gegrondheid van zijn beëindiging ook kan beroepen op onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die zich reeds hebben voorgedaan op het tijdstip van zijn beëindiging, maar die hem pas later bekend zijn geworden?

Moet artikel 12, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat geen recht op kosteloze beëindiging bestaat, wanneer de omstandigheden waarop de reiziger zich beroept op het tijdstip van de boeking reeds bestonden en de reiziger deze omstandigheden kende?

____________

1 Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).