Language of document : ECLI:EU:C:2022:531

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

7 juli 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Wegvervoer – Voorschriften van sociale aard – Verordening (EG) nr. 561/2006 – Uitzonderingen – Artikel 13, lid 1, onder b) – Begrip ,straal van 100 kilometer (km) rond de vestigingsplaats van het bedrijf’ – Voertuigen die vervoer verrichten binnen deze straal alsook tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf”

In zaak C‑13/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Judecătoria Miercurea Ciuc (rechter in eerste aanleg Miercurea Ciuc, Roemenië) bij beslissing van 10 november 2020, ingekomen bij het Hof op 4 januari 2021, in de procedure

Pricoforest SRL

tegen

Inspectoratul de Stat pentru Controlul în Transportul Rutier (ISCTR),

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Jääskinen, kamerpresident, N. Piçarra (rapporteur) en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Nicolae en C. Vrignon als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB 2006, L 102, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 (PB 2020, L 249, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 561/2006”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Pricoforest SRL, een in Roemenië gevestigd bedrijf dat actief is in de bosbouwsector, en de Inspectorat de Stat pentru Controlul în Transportul Rutier (ISCTR) [nationale inspectie wegtransport (ISCTR), Roemenië] over de bestuursrechtelijke sancties die aan dat bedrijf zijn opgelegd wegens inbreuken op de voorschriften betreffende de dagelijkse rijtijd en de dagelijkse rusttijd van de bestuurder.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Overweging 17 van verordening nr. 561/2006 luidt:

„Deze verordening strekt tot verbetering van de sociale omstandigheden van de werknemers op wie ze van toepassing is, alsmede tot verbetering van de verkeersveiligheid in het algemeen. Dit gebeurt vooral aan de hand van bepalingen in verband met de maximum rijtijd per dag, per week en per periode van twee opeenvolgende weken, de bepaling die een bestuurder verplicht om ten minste één keer per periode van twee opeenvolgende weken minstens één normale wekelijkse rusttijd te nemen en de bepalingen die voorschrijven dat een dagelijkse rusttijd in geen geval minder dan negen aaneengesloten uren mag duren. [...]”

4        Artikel 1 van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening geeft voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden van bestuurders in het wegvervoer van goederen en personen, met als doel de voorwaarden voor concurrentie tussen verschillende wijzen van vervoer over land te harmoniseren, met name met betrekking tot de wegvervoersector, en ter verbetering van de werkomstandigheden en de verkeersveiligheid. De verordening heeft tevens tot doel betere controle en handhaving door de lidstaten en betere arbeidsomstandigheden in de wegvervoerssector te bevorderen.”

5        Volgens artikel 2, lid 1, onder a), van verordening nr. 561/2006 is deze verordening met name van toepassing op wegvervoer „van goederen waarbij de toegestane maximummassa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 3,5 ton bedraagt”.

6        Artikel 4, onder e) en g), van die verordening bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

[...]

e)      ‚andere werkzaamheden’: alle activiteiten die worden gedefinieerd als arbeidstijd in artikel 3, onder a), van richtlijn 2002/15/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB 2002, L 80, blz. 35)], behalve ,rijden’, met inbegrip van alle werkzaamheden voor dezelfde of voor een andere werkgever in of buiten de vervoerssector;

[...]

g)      ,dagelijkse rusttijd’: de dagelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een ,normale dagelijkse rusttijd’ en een ,verkorte dagelijkse rusttijd’ omvat;

–        ,normale dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste elf uur. De normale dagelijkse rusttijd kan ook worden opgesplitst in twee perioden, waarvan de eerste ten minste drie ononderbroken uren bedraagt en de tweede ten minste negen ononderbroken uren bedraagt;

–        ,verkorte dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste negen uur doch minder dan elf uur.”

7        Artikel 6 van verordening nr. 561/2006, waarin is vastgesteld hoeveel de maximale rijtijden per dag, per week en per periode van twee opeenvolgende weken mogen bedragen, preciseert in lid 5:

„De bestuurder registreert als ,andere werkzaamheden’ alle tijd besteed volgens de omschrijving in artikel 4, onder e), en alle tijd die hij heeft besteed aan het besturen van een voertuig voor commerciële activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen [...]. Deze registratie gebeurt manueel op een registratieblad of een afdruk of door gebruik van handmatige invoerfaciliteiten op het controleapparaat.”

8        Artikel 13, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van artikel 1, mag elke lidstaat voor zijn eigen grondgebied of, met instemming van de betrokken staat, voor het grondgebied van een andere lidstaat uitzonderingen toestaan op de artikelen 5 tot en met 9 [die de regels vaststellen voor de bemanning van een voertuig, de rijtijd, de onderbrekingen en de rusttijden] en deze uitzonderingen laten afhangen van bijzondere voorwaarden, voor vervoer dat wordt verricht met:

[...]

b)      voertuigen voor goederenvervoer van, of zonder bestuurder gehuurd door landbouw‐, tuinbouw‐, bosbouw‐, veeteelt- of visserijbedrijven die in het kader van hun eigen bedrijvigheid worden gebruikt voor ritten binnen een straal van 100 [kilometer (km)] rond de vestigingsplaats van het bedrijf;

[...]”

 Roemeens recht

9        Artikel 2 van de Ordonanța Guvernului nr. 37 privind stabilirea cadrului de aplicare a regulilor privind perioadele de conducere, pauzele și perioadele de odihnă ale conducătorilor auto și utilizarea aparatelor de înregistrare a activității acestora (regeringsbesluit nr. 37 tot vaststelling van het toepassingskader voor de voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden van bestuurders en het gebruik van apparaten voor de controle van hun werkzaamheden) van 7 augustus 2007 (Monitorul Oficial al României, nr. 565 van 16 augustus 2007) bepaalt:

„De in artikel 13, lid 1, onder a) tot en met d), f) tot en met h) en j) tot en met p), van verordening nr. 561/2006 bedoelde vervoersactiviteiten zijn op Roemeens grondgebied uitgezonderd van de toepassing van deze verordening.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Op 2 september 2020 werd een motorvoertuig met oplegger, dat door Pricoforest werd gebruikt voor houtvervoer, door medewerkers van de ISCTR aan een controle onderworpen op een plaats op het Roemeense grondgebied die over de weg op ongeveer 130 km van de vestigingsplaats van dat bedrijf ligt.

11      Nadat een aantal verificaties waren verricht en de door het uitlezen van de aan boord van dit voertuig geïnstalleerde tachograaf verkregen gegevens waren geanalyseerd, is ten eerste vastgesteld dat de bestuurder tussen 5.15 uur op 17 augustus 2020 en 19.23 uur op 18 augustus 2020 gedurende 15 uur en 56 minuten had gereden en de in artikel 6, lid 1, van verordening nr. 561/2006 voorgeschreven maximale dagelijkse rijtijd van 10 uur met 5 uur en 56 minuten had overschreden. Tijdens voormeld tijdvenster had de bestuurder 6 uur en 48 minuten rust genomen, terwijl hij overeenkomstig artikel 4, onder g), van die verordening een dagelijkse rusttijd van ten minste 9 uur had moeten nemen. Voor deze inbreuk is aan Pricoforest een geldboete opgelegd van 9 000 Roemeense leu (RON) (ongeveer 1 800 EUR) of van 4 500 RON (ongeveer 900 EUR) in geval van betaling binnen een termijn van 15 dagen.

12      Ten tweede hebben de medewerkers van de ISCTR vastgesteld dat de bestuurder van dat voertuig op 25 augustus 2020 tussen 00.54 uur en 4.24 uur een rusttijd van 3 uur en 30 minuten had genomen, terwijl deze rusttijd krachtens artikel 8, lid 2, van verordening nr. 561/2006 ten minste 9 uur had moeten bedragen. Voor deze inbreuk is eveneens een geldboete opgelegd aan Pricoforest: 4 000 RON (ongeveer 800 EUR) of 2 000 RON (ongeveer 400 EUR) in geval van betaling binnen een termijn van 15 dagen.

13      Op 25 september 2020 heeft Pricoforest bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tot nietigverklaring van het proces-verbaal of, subsidiair, tot vervanging van de opgelegde geldboeten door een waarschuwing. Zonder de door het uitlezen van de tachograaf van het gecontroleerde voertuig verkregen gegevens te betwisten, voert Pricoforest aan dat de geregistreerde tijden betrekking hebben op goederenvervoer dat is verricht met een voertuig als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 en dat dit vervoer krachtens regeringsbesluit nr. 37 van 7 augustus 2007 uitgezonderd is van de toepassing van de in die verordening neergelegde voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden. Voorts is Pricoforest van mening dat de verbalisant zich voor de toepassing van het begrip „straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van deze bepaling ten onrechte heeft gebaseerd op de afstand over de weg tussen de plaats waar zij is gevestigd en de plaats waar het voertuig is gecontroleerd.

14      De ISCTR betoogt op haar beurt dat de uitzondering waarin artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 voorziet uitsluitend betrekking heeft op goederenvervoer binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf. Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde controle is uitgevoerd op ongeveer 130 km van de vestigingsplaats van Pricoforest, valt het gecontroleerde voertuig niet meer onder die uitzondering en zijn de in die verordening neergelegde voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden op dat voertuig van toepassing.

15      In deze context vraagt de verwijzende rechter zich in de eerste plaats af hoe het begrip „straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 moet worden uitgelegd. Hoewel hij erkent dat de term „straal” overeenkomt met een rechte lijn op de kaart vanuit het middelpunt van de cirkel waarin een activiteit wordt verricht, is de verwijzende rechter niettemin van oordeel dat de met die verordening nagestreefde doelstellingen – die erin bestaan zowel de sociale omstandigheden van de werknemers op wie zij van toepassing is als de verkeersveiligheid te verbeteren – niet zouden worden bereikt indien binnen die cirkel vervoer over een grotere afstand uitgezonderd zou zijn van de toepassing van de in die verordening neergelegde voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden.

16      In de tweede plaats stelt de verwijzende rechter zich de vraag of artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006, in het geval waarin een in deze bepaling bedoeld voertuig gewoonlijk niet enkel goederenvervoer verricht binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf maar ook tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond die vestigingsplaats, aldus moet worden uitgelegd dat alle transporten of minstens de transporten die deze straal van 100 km niet overschrijden, uitgezonderd zijn van de toepassing van de in het punt hierboven vermelde voorschriften dan wel of geen van die transporten uitgezonderd is van de toepassing van die voorschriften.

17      De verwijzende rechter voegt hier in dit verband aan toe dat het toepassen van de betreffende voorschriften op uitsluitend het goederenvervoer dat wordt verricht tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf, ertoe zou leiden dat de in die verordening vastgestelde wekelijkse rusttijden onmogelijk zouden kunnen worden gecontroleerd. Hij wijst er eveneens op dat een uitlegging van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 die inhoudt dat álle door het gecontroleerde voertuig verrichte transporten, ook de transporten waarbij die straal van 100 km wordt overschreden, uitgezonderd zijn van de toepassing van deze verordening, in de zaak die aan de orde is in het hoofdgeding zou impliceren dat Pricoforest de haar verweten inbreuken niet heeft begaan.

18      In deze omstandigheden heeft de Judecătoria Miercurea Ciuc (rechter in eerste aanleg Miercurea Ciuc, Roemenië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ,straal van 100 km’ in artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 worden uitgelegd in de zin dat een rechte lijn op de kaart tussen de vestigingsplaats van het bedrijf en de bestemming korter moet zijn dan 100 km, of in de zin dat de afstand die het voertuig daadwerkelijk aflegt kleiner moet zijn dan 100 km?

2)      Moet artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 worden uitgelegd in de zin dat, wanneer een nationale regeling de situatie als bedoeld in die bepaling uitsluit van de toepassing van deze verordening, het uitvoeren van transporten in de zin van die bepaling, waarvan binnen het tijdsbestek van een maand sommige binnen een straal van 100 km van de vestigingsplaats van het bedrijf en andere tot buiten de cirkel met die straal plaatsvinden, in dat geval álle betrokken transporten, enkel de transporten binnen een straal van [niet] meer dan 100 km, dan wel géén van die transporten van de toepassing van de verordening zijn uitgesloten?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

19      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 aldus moet worden opgevat dat het ziet op een rechte lijn op de kaart tussen de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf en de bestemming van het voertuig dat door dat bedrijf in het kader van zijn eigen bedrijvigheid wordt gebruikt voor goederenvervoer, dan wel of dat begrip ziet op de afstand die door dit voertuig daadwerkelijk wordt afgelegd over de weg.

20      Uit artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 volgt dat elke lidstaat voor zijn eigen grondgebied uitzonderingen mag toestaan op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening en deze uitzonderingen mag laten afhangen van bijzondere voorwaarden, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van artikel 1 van die verordening. Die uitzonderingen en die voorwaarden gelden voor goederenvervoer dat wordt verricht met voertuigen van – of zonder bestuurder gehuurd door – landbouw‐, tuinbouw‐, bosbouw‐, veeteelt- of visserijbedrijven die in het kader van hun eigen bedrijvigheid worden gebruikt voor ritten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf.

21      De term „straal” wordt niet gedefinieerd in verordening nr. 561/2006 en artikel 13, lid 1, onder b), ervan bevat geen uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van de lidstaten om de betekenis en de draagwijdte van deze term te bepalen.

22      Zowel de eenvormige toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel vereist dat een dergelijke bepaling in de gehele Europese Unie in de regel autonoom en uniform wordt uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de betekenis die de termen van die bepaling gewoonlijk hebben in de omgangstaal, maar ook met de context van die bepaling en de doelstelling die met de betrokken regeling wordt nagestreefd (zie in die zin arrest van 16 september 2021, The Software Incubator, C‑410/19, EU:C:2021:742, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      In de omgangstaal verwijst de term „straal” naar het segment in een rechte lijn dat gelijk is aan de helft van de diameter van een cirkel en dat het middelpunt van de cirkel met elk punt van zijn omtrek verbindt.

24      Bovendien, wanneer de Uniewetgever – zoals de advocaat-generaal in de punten 28 en 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt – in een andere bepaling van verordening nr. 561/2006 dan artikel 13, lid 1, onder b), wilde verwijzen naar een concrete over de weg afgelegde of af te leggen afstand, heeft hij deze in de betreffende context nauwkeurig aangegeven in de bewoordingen zelf van die bepaling. Dat is onder meer het geval in artikel 3, onder a), en artikel 16, lid 1, onder b), in fine, van die verordening.

25      Hieruit volgt dat het begrip „straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 aldus moet worden opgevat dat het ziet op een rechte lijn van niet meer dan 100 km die op de kaart wordt getrokken vanuit de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf en die deze vestigingsplaats verbindt met elk punt van een cirkelvormig geografisch gebied rond die plaats. Dit begrip ziet dus niet op de daadwerkelijk door het betrokken voertuig afgelegde afstand over de weg.

26      Aangezien deze uitlegging van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 duidelijk voortvloeit uit de bewoordingen van deze bepaling en uit de opzet van deze verordening, kunnen de met deze verordening nagestreefde doelstellingen waarnaar de verwijzende rechter verwijst – die erin bestaan zowel de sociale omstandigheden van de werknemers op wie die verordening van toepassing is als de verkeersveiligheid te verbeteren – niet afdoen aan die uitlegging.

27      Gelet op het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat het begrip „straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 aldus moet worden opgevat dat het ziet op een rechte lijn van niet meer dan 100 km die op de kaart wordt getrokken vanuit de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf en die deze vestigingsplaats verbindt met elk punt van een cirkelvormig geografisch gebied rond die plaats.

 Tweede vraag 

28      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat krachtens deze bepaling uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening heeft toegestaan voor goederenvervoer dat wordt verricht met de in die bepaling bedoelde voertuigen en die voertuigen dit vervoer niet alleen verrichten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf maar ook tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond die vestigingsplaats, een dergelijk gebruik van die voertuigen ertoe leidt dat die uitzonderingen gelden voor ál het goederenvervoer dat met die voertuigen wordt verricht, ongeacht of dat vervoer plaatsvindt binnen die straal van 100 km dan wel die straal overschrijdt, of dat dit gebruik de toepassing van die uitzonderingen juist uitsluit voor alle betreffende vervoerverrichtingen.

29      Uit artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 volgt dat de uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening – die de regels vaststellen voor onder meer de rijtijd, de onderbrekingen en de rusttijden van de bestuurder – die de lidstaten op grond van deze bepaling mogen toestaan, gelden voor goederenvervoer dat wordt verricht met de daarin bedoelde voertuigen, wanneer aan de in die bepaling gestelde voorwaarden – die in punt 20 van dit arrest in herinnering zijn gebracht – is voldaan.

30      Die uitzonderingen moeten strikt worden uitgelegd en de draagwijdte ervan moet worden bepaald rekening houdend met inzonderheid de doelstellingen van verordening nr. 561/2006 (zie naar analogie arresten van 7 februari 2019, NK, C‑231/18, EU:C:2019:103, punt 21, en 21 november 2019, Deutsche Post e.a., C‑203/18 en C‑374/18, EU:C:2019:999, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Artikel 13, lid 1, onder b), van deze verordening kan bijgevolg niet aldus worden uitgelegd dat de gevolgen ervan verder gaan dan noodzakelijk is ter bescherming van de belangen die zij beoogt te waarborgen (zie naar analogie arrest van 13 maart 2014, A. Karuse, C‑222/12, EU:C:2014:142, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Hieruit volgt dat artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 – zoals de advocaat-generaal in de punten 62 en 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt – niet aldus kan worden uitgelegd dat deze bepaling, ingeval de daarin bedoelde voertuigen zowel goederenvervoer verrichten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf als over een straal van meer dan 100 km rond die vestigingsplaats, van toepassing is op ál het goederenvervoer dat met die voertuigen wordt verricht, dus ook op het goederenvervoer dat wordt verricht tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf. Dit laatste vervoer komt bijgevolg niet in aanmerking voor de uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van die verordening.

32      Indien artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 in die zin zou worden uitgelegd dat géén van de transporten in aanmerking komt voor de uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening wanneer de in deze bepaling bedoelde voertuigen zowel binnen een cirkel met een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf als tot buiten die cirkel goederenvervoer verrichten, zou die bepaling daarentegen elk nuttig effect verliezen.

33      In dit verband dient in herinnering te worden gebracht artikel 6, lid 5, van verordening nr. 561/2006 de bestuurder verplicht om met name „alle tijd die hij heeft besteed aan het besturen van een voertuig voor commerciële activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen”, te registreren als „andere werkzaamheden”. De overeenkomstig die bepaling als „andere werkzaamheden” geregistreerde rijperioden zijn namelijk perioden van werkelijke activiteit van de bestuurder, waarin hij niet vrijelijk over zijn tijd beschikt en die, voor zover zij gevolgen hebben voor de vermoeidheid van de bestuurder, zijn rijden kunnen beïnvloeden (zie naar analogie arrest van 18 januari 2001, Skills Motor Coaches e.a., C‑297/99, EU:C:2001:37, punten 36‑39).

34      Zoals de advocaat-generaal in punt 80 van zijn conclusie heeft opgemerkt, stelt die registratieverplichting, in de gevallen waarin een in artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 bedoeld voertuig niet enkel voor ritten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf maar ook voor ritten tot buiten de cirkel met die straal wordt gebruikt, de bevoegde nationale autoriteiten in staat om na te gaan of de overeenkomstig artikel 6, lid 5, van deze verordening als „andere werkzaamheden” geregistreerde tijd die is besteed aan het besturen van het betreffende voertuig, wegvervoer betreft dat onder de op grond van artikel 13, lid 1, onder b), van die verordening toegestane uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 ervan valt. De nationale autoriteiten zijn dan ook in staat om na te gaan, wat het door het gecontroleerde voertuig verrichte vervoer betreft dat niet onder die uitzonderingen valt, of de uit de artikelen 5 tot en met 9 van verordening nr. 561/2006 voortvloeiende voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden werden nageleefd.

35      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat krachtens deze bepaling uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening heeft toegestaan voor goederenvervoer dat wordt verricht met de in die bepaling bedoelde voertuigen en die voertuigen dit vervoer niet alleen verrichten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf maar ook tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond die vestigingsplaats, die uitzonderingen uitsluitend gelden voor het goederenvervoer dat met die voertuigen wordt verricht binnen die cirkel met een straal van niet meer dan 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf.

 Kosten

36      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

1)      Het begrip „straal van 100 [kilometer (km)] rond de vestigingsplaats van het bedrijf” in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020, moet aldus worden opgevat dat het ziet op een rechte lijn van niet meer dan 100 km die op de kaart wordt getrokken vanuit de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf en die deze vestigingsplaats verbindt met elk punt van een cirkelvormig geografisch gebied rond die plaats.

2)      Artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006, zoals gewijzigd bij verordening 2020/1054, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat krachtens deze bepaling uitzonderingen op de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening heeft toegestaan voor goederenvervoer dat wordt verricht met de in die bepaling bedoelde voertuigen en die voertuigen dit vervoer niet alleen verrichten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf maar ook tot buiten de cirkel met een straal van 100 km rond die vestigingsplaats, die uitzonderingen uitsluitend gelden voor het goederenvervoer dat met die voertuigen wordt verricht binnen die cirkel met een straal van niet meer dan 100 km rond de vestigingsplaats van het betrokken bedrijf.

ondertekeningen


*      Procestaal: Roemeens.