Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 9 maart 2022 door Nemea Bank plc tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 20 december 2021 in zaak T-321/17, Niemelä e.a./ECB

(Zaak C-181/22 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Nemea Bank plc (vertegenwoordiger: A. Meriläinen, asianajaja)

Andere partijen in de procedure: Heikki Niemelä, Mika Lehto, Nemea plc, Nevestor SA, Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht opdat het deze naar behoren beslecht, maar in een andere kamer met een geheel andere samenstelling, gelet op de partijdigheid van de kamer die de bestreden beschikking heeft gegeven en het feit dat deze rekwirantes fundamentele rechten niet in acht heeft genomen, en

de ECB verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door er ten onrechte van uit te gaan dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan in zaak T-321/17, ten onrechte niet in aanmerking te nemen dat de vermeende ex tunc werking van het besluit van de ECB van 30 juni 2017 in strijd was met artikel 263 VWEU, en er ten onrechte van uit te gaan dat rekwirante geen belang heeft bij de nietigverklaring van het besluit van de ECB van 23 maart 2017 tot intrekking van haar vergunning.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in verband met verscheidene schendingen van wezenlijke vormvoorschriften.

Derde middel: het Gerecht heeft verzuimd er rekening mee te houden dat de rechten die op grond van artikel 47 van het Handvest toekomen aan rekwirantes, vóór de inleiding van de procedure waren geschonden en dat rekwirante gedurende de procedure voortdurend niet doeltreffend werd vertegenwoordigd.

Vierde middel: het Gerecht heeft bij de beslissing om het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren verzuimd er rekening mee te houden dat de rechten die op grond van artikel 41 van het Handvest toekomen aan rekwirantes, zijn geschonden.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij de beslissing om het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren geen rekening te houden met de rechten die op grond van artikel 340 VWEU toekomen aan rekwirantes.

____________