Language of document :

Beroep ingesteld op 9 september 2010 - Villeroy et Boch/Commissie

(Zaak T-382/10)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Villeroy et Boch (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Philippe en K. Blau-Hansen, advocaten, en A. Villette, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover zij verzoekster betreft;

subsidiair, de bij de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete dienovereenkomstig verlagen;

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster verzoekt primair om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: "EER-Overeenkomst") (zaak COMP/39092 - Badkameruitrustingen), betreffende een mededingingsregeling op de Belgische, de Duitse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Oostenrijkse markt voor badkameruitrustingen, die bestond in de coördinatie van de verkoopprijzen en de uitwisseling van gevoelige commerciële informatie.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan:

schending van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst door de kwalificatie van de inbreuk als één enkele complexe en voortdurende inbreuk, aangezien verweerster daardoor inbreuk heeft gemaakt op haar verplichting om de individuele handelwijze van de adressaten van de bestreden beschikking juridisch te beoordelen;

schending van de motiveringsplicht uit hoofde van artikel 296, tweede alinea, VWEU, aangezien verweerster in de bestreden beschikking de relevante markten niet voldoende nauwkeurig heeft bepaald;

ontbreken van toereikende bewijzen betreffende verzoeksters deelneming aan de inbreuken in Frankrijk;

schending van het in artikel 49, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: "Handvest") verankerde beginsel nulla poena sine lege en van het in artikel 49, lid 3, van het Handvest junctis artikel 48, lid 1, van het Handvest en artikel 23 van verordening nr. 1/20031 vastgelegde beginsel dat de straf in verhouding moet staan tot de schuld, doordat verweerster een hoofdelijke geldboete heeft opgelegd aan verzoekster en haar moedervennootschap;

onjuiste berekening van de geldboete, doordat verweerster bij de berekening van de geldboete rekening heeft gehouden met omzetten van verzoekster die niet met de geuite bewaren in verband staan;

schending van artikel 41 van het Handvest, aangezien bij de berekening van de geldboete geen rekening is gehouden met de te lange duur van de procedure;

schending van het beginsel van de evenredigheid van de straffen en beoordelingsfouten bij de berekening van de geldboete, aangezien het basisbedrag op 15 % werd vastgesteld en het totaalbedrag van de geldboete de bovengrens van 10 % van verzoeksters omzet overschreed.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB L 1, blz. 1).