Language of document :

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus - Finland) – Bosphorus Queen Shipping Ltd Corp./Rajavartiolaitos

(Zaak C-15/17)1

(Prejudiciële verwijzing – Verdrag van Montego Bay – Artikel 220, lid 6 – Handhavingsbevoegdheid van een kuststaat – Bevoegdheid van het Hof tot uitlegging van bepalingen van internationaal recht – Richtlijn 2005/35/EG – Verontreiniging vanaf schepen – Artikel 7, lid 2 – Marpol 73/78 – Olielozingen vanaf een buitenlands schip op doorvaart binnen de exclusieve economische zone – Omstandigheden waarin een kuststaat rechtsvervolging tegen een buitenlands schip kan instellen – Vrijheid van scheepvaart – Bescherming van het mariene milieu – Grote schade of dreigende grote schade aan de kustlijn of aan daarmee samenhangende belangen dan wel aan rijkdommen van de territoriale zee of de exclusieve economische zone – Duidelijke redenen respectievelijk duidelijke objectieve bewijzen)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bosphorus Queen Shipping Ltd Corp.

Verwerende partij: Rajavartiolaitos

Dictum

Artikel 220, lid 6, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ondertekend te Montego Bay op 10 december 1982, en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat met „duidelijke redenen” respectievelijk „duidelijke objectieve bewijzen” in de zin van deze bepalingen niet alleen het bewijs wordt bedoeld dat een overtreding is begaan, maar ook het bewijs van de gevolgen van deze overtreding.

De uitdrukking „kustlijn of daarmede samenhangende belangen” in artikel 220, lid 6, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de uitdrukking „kustlijn of daaraan gelieerde belangen” in artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in beginsel dezelfde betekenis hebben als de uitdrukking „kust of daarmede samenhangende belangen” als bedoeld in artikel I, lid 1, en artikel II, lid 4, van het Verdrag van 1969 inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, gesloten te Brussel op 29 november 1969, met dien verstande dat dit artikel 220, lid 6, ook van toepassing is op de niet-levende rijkdommen van de territoriale zee van de kuststaat en op alle rijkdommen van zijn exclusieve economische zone.

Artikel 220, lid 6, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, moeten aldus worden uitgelegd dat de rijkdommen van de territoriale zee of de exclusieve economische zone van een kuststaat in de zin van die bepalingen niet alleen betrekking hebben op de bevisbare soorten, maar ook op de levende soorten die in hetzelfde ecosysteem leven als de bevisbare soorten, zoals plant- en diersoorten die door bevisbare soorten als voedsel worden gebruikt.

In beginsel dient geen rekening te worden gehouden met de in artikel 220, lid 5, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee bedoelde „aanmerkelijke verontreiniging” bij de toepassing van artikel 220, lid 6, van dat verdrag en van artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, en in het bijzonder bij de beoordeling van de gevolgen van een overtreding als omschreven in deze bepalingen.

Bij de beoordeling van de gevolgen van een overtreding als omschreven in artikel 220, lid 6, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, moet rekening worden gehouden met alle aanwijzingen die kunnen aantonen dat schade of het risico van schade aan de goederen en daarmee samenhangende belangen van de kuststaat is veroorzaakt, en moet de omvang van de schade worden beoordeeld die aan deze goederen of belangen is toegebracht of dreigt te worden toegebracht, waarbij met name wordt gelet op:

de cumulatieve schade aan sommige of al deze goederen en daarmee samenhangende belangen en de verschillen in kwetsbaarheid van de kuststaat wat de schade aan de verschillende goederen en daarmee samenhangende belangen betreft;

de te voorziene schadelijke gevolgen van de lozing voor deze goederen en daarmee samenhangende belangen, niet alleen op basis van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, maar ook op basis van de aard van de schadelijke stof of stoffen in de betrokken lozing en het volume, de richting, de snelheid en de duur van de lozing.

De bijzondere geografische en ecologische eigenschappen en de kwetsbaarheid van het Oostzeegebied zijn van invloed op de voorwaarden voor de toepassing van artikel 220, lid 6, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, wat betreft de definitie en de kwalificatie van de overtreding en – zij het niet automatisch – de beoordeling van de omvang van de schade die door die overtreding is toegebracht aan de goederen en daarmee samenhangende belangen van de kuststaat.

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2005/35, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/123, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat om, ingeval artikel 7, lid 2, van deze richtlijn van toepassing is, strengere maatregelen op te leggen die in overeenstemming zijn met het internationaal recht dan die welke in laatstgenoemd artikel zijn vermeld, met dien verstande dat de kuststaten andere maatregelen van gelijke strekking als die van artikel 220, lid 6, mogen treffen.

____________

1 PB C 86 van 20.3.2017.