Language of document :

Zaak C‑210/12

Sumitomo Chemical Co. Ltd

tegen

Deutsches Patent- und Markenamt

(verzoek van het Bundespatentgericht om een prejudiciële beslissing)

„Octrooirecht – Gewasbeschermingsmiddelen – Aanvullend beschermingscertificaat – Verordening (EG) nr. 1610/96 – Richtlijn 91/414/EEG – Noodvergunning voor het in de handel brengen krachtens artikel 8, lid 4, van deze richtlijn”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 oktober 2013

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Eenvormige wettelijke regelingen – Industriële en commerciële eigendom – Octrooirecht – Aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen – Voorwaarden voor verkrijging – Verkrijging van noodvergunning voor het in de handel brengen van het product als gewasbeschermingsmiddel – Afgifte van aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddel waarvoor noodvergunning voor het in de handel brengen is verleend op grond van artikel 8, lid 4, van richtlijn 91/414 – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, sub b; richtlijn 91/414 van de Raad, art. 8, lid 4)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Eenvormige wettelijke regelingen – Industriële en commerciële eigendom – Octrooirecht – Aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen – Voorwaarden voor verkrijging – Indiening van aanvraag voor aanvullend beschermingscertificaat vóór de datum waarop voor het gewasbeschermingsmiddel de bij artikel 3, lid 1, sub b, van verordening 1610/96 bedoelde vergunning voor het in de handel brengen is verkregen – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, sub b, en 7, lid 1)

1.        Artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1610/96 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat voor een gewasbeschermingsmiddel waarvoor een noodvergunning voor het in de handel brengen is verleend op grond van artikel 8, lid 4, van richtlijn 91/414 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/58.

Het is immers uitgesloten dat artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1610/96 op een noodvergunning voor het in de handel brengen kan worden toegepast, aangezien een dergelijke vergunning alleen kan worden verleend voor producten die niet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 91/414 en waarvoor deze richtlijn geen voorafgaand risico-onderzoek vereist.

(cf. punten 37, 38, dictum 1)

2.        De artikelen 3, lid 1, sub b, en 7, lid 1, van verordening nr. 1610/96 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat wordt ingediend vóór de datum waarop voor het gewasbeschermingsmiddel de bij artikel 3, lid 1, sub b, van deze verordening vastgestelde vergunning voor het in de handel brengen is verkregen.

De verkrijging van dat certificaat vereist immers dat aan de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 3, lid 1, van die verordening is voldaan. Die bepaling schrijft in wezen voor dat een aanvullend beschermingscertificaat slechts kan worden afgegeven indien het gewasbeschermingsmiddel op het tijdstip van de aanvraag beschermd wordt door een van kracht zijnde basisoctrooi en voor dit product niet reeds een certificaat is verkregen.

Aangezien dit artikel uitdrukkelijk verlangt dat elk van deze voorwaarden is vervuld op de datum waarop de aanvraag voor het aanvullend beschermingscertificaat wordt ingediend, kan een aanvraag voor een dergelijk certificaat pas geldig worden ingediend vanaf het tijdstip waarop sprake is van een van kracht zijnde vergunning voor het in de handel brengen.

Deze uitlegging wordt overigens bevestigd door artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1610/96, volgens hetwelk termijn voor indiening van een aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat ingaat op de datum waarop het product – als gewasbeschermingsmiddel – de in artikel 3, lid 1, sub b, vermelde vergunning voor het in de handel brengen heeft verkregen.

(cf. punten 42‑45, dictum 2)